8. De marathon

De Blokkade van Barto kon wel eens een probleem worden. Het blokkeerde de hele Hoge Heuvels van deze kant en Leion kon rennen maar niet over torenhoge boomstammen klimmen. Dus er zat maar één ding op.

Hij rende naar de Onmogelijke Muur. Daar hoefde hij niet lang te zoeken om de kleine ingangen te vinden die de Bergdwalers gebruikten. Hij vond een passende grootte en kroop erdoorheen. De gang was nat en rook muf, de stenen ijskoud en ongeslepen. Maar hij negeerde de pijn. Voor deze laatste keer, zei hij tegen zichzelf. Ik haal de krijgers van Paraat. En dan ga ik ergens anders verder leven. Ergens waar je wordt begroet met een knuffel van Eeris in plaats van een stokslag.

Na uren van donker en verdwalen—zo voelde het tenminste—kwam hij uit op de andere kant. En hij deed wat hij het beste kon: harder rennen dan dan de goden zelf.

Hij vond snel het Groene Pad. Het was weer druk, maar alle wezens liepen in dezelfde richting als hij. Weg van de kust, weg van de Prijskatten, naar de veiligheid rond de Troon van de goden. Ze liepen zelfs bijna op hetzelfde tempo.

Maar die veiligheid zou nog wel eens snel kunnen verdwijnen. Leion gebruikte die gedachte om nóg harder te gaan. Hij rende tot hij zijn poten niet meer voelde. Hij rende totdat hij niet eens meer doorhad waar hij was of wat er gebeurde, maar compleet op intuïtie alle boomstammen ontweek en de juiste bochten nam.

In hem waren de gedachten leeg en vóór hem was de weg lang.

Hij zoefde langs de uitgestorven Verzamelboom die vroeger het middelpunt van het woud was. Hij snelde langs de Rampgrotten waar de dinosaurus woonde waarvan ze de naam Donderdag hadden gekregen.

Zijn lichaam wilde niet meer. Hij wilde stoppen met rennen, oprollen tegen een boom en slapen voor een week. Hij ging allang niet meer rechtdoor, maar slingerde van het Groene Pad af. De dieren vroegen of alles goed ging, of dachten dat hij misschien dronken was van die lekkere druiven die inmiddels groeiden in Origina.

Maar hij reageerde niet. Er was slechts de lange weg te gaan. En het werd donker. Hij rende door diep in de nacht, blind, met zijn gehijg en gekreun als enige geluid, tot de rand van het Regenboogbos waar het overgaat in het Achterdeurtje.

Het pad onder zijn voeten werd modderiger, smaller, scherper. Maar hij voelde het nauwelijks meer. Zijn rennen werd een draf, zijn draf werd gesjok, en tegen de tijd dat hij Paraat binnenkwam zakte hij door zijn poten, zijn hart bonzend alsof het uit zijn ribbenkast wilde breken, en zag liggend op zijn rug de zon weer opkomen.

Totdat het gezicht van Tikidas boven hem hing en de zonnestralen blokkeerde.

“Hmm. Je hebt toch meer lef dan ik dacht. Om terug te komen nadat je stiekem was vertrokken, wetende dat we je zwaar straffen.”

“Mejk klekl opaoal.” Leion was te moe voor woorden. Zelfs zijn kaak had spierpijn en wilde slapen.

“Nee, je hebt geen lef, je bent ergens je verstand verloren.”

“Hoepoe alfope!” Het volume was terug, de woorden nog niet. Zijn hart kwam maar moeilijk tot stilstand. Zijn hete vacht werd snel afgekoeld door de koude grond, waardoor hij nu zowel uitgeput en oververhit was, alswel bibberde van de kou. Vergeleken bij dit was al zijn training een makkie.

“Als je probeert medelijden te krijgen, dan—”

“Goden. Helpen.”

“Wat?”

“Goden in gevaar. Wij moeten helpen.”

“Ze leken anders niet zo vrolijk met onze hulp de eerste keer dat ik het voorstelde.”

“Nu anders. Heb goedstemming.”

“En waar zijn ze dan?” Steeds meer gezichten verzamelden boven hem.

“Bij … bij de Mare a Thon, die zee daarnaast.”

“Thon? Ben je hélemaal vanuit daar komen rennen?”

Leon knikte.

En zijn ogen vielen dicht. Zijn lichaam sloot zich af. Dit was te veel, dit was te lang, dit was te zwaar. Iemand gooide een plens water over zijn hoofd. Het hielp tegen zijn dorst, maar zijn lijf moest en zou in slaap vallen, en dat gebeurde ook.

Toen Leion eindelijk wakker werd, wilde hij in reflex meteen het gezicht boven hem grijpen, maar zijn poten bewogen niet meer.

“Rustig, rustig.” Een vrouwelijke honingdas met ongewoon zachte handen voelde over zijn lichaam. “Je moet minstens een paar weken rusten. Zelfs Tikidas zegt het, hij heeft nog nooit een lijf onder zoveel stress en pijn gezien.”

Ze wilde uit de modderhut lopen, maar bleef staan in de deuropening. “Hij wil je zelfs graag teruglaten in Paraat.”

Hij wil me terug. Ik heb indruk gemaakt, ik ben een echte Paraat, dacht hij met een glimlach. Maar zijn uitgeputte hart was duidelijk. Hij wilde zijn lichaam nooit meer zoiets aandoen, tenzij het echt moest. Tenzij hij de goden opnieuw ermee kon redden. Na de warmte van lieve Eeris voelde elke regel van Paraat, elke gewoonte, alsof het van de duivel kwam.

Maar de goden moesten eerst deze keer nog worden gered.

“Maakt me niks uit. Ik wil niet blijven. Komen we helpen?”

De honingdas glimlachte. “Ja. Tikidas heeft alle krijgers bijeengeroepen, we laten er maar een paar achter hier.”

Leion glimlachte. “Hoe lang heb ik geslapen?”

“Een volle dag. Iets meer.”

“Dan moeten ze er nu al bijna zijn.” Alles kwam goed, vertelde hij zichzelf. Bella kwam levend terug. De goden zouden Paraat bedanken, en vooral ook hem.

Zijn verzorgster fronste. “Ze moeten nog vertrekken. Je kent de strenge wetten.”

De wetten van Paraat. Altijd maar de wetten. Hij viel wanhopig terug op zijn harde stenen bed bij de realisatie. Zijn poten zouden hem nu niet eens twee stappen kunnen dragen. Hij kon niks meer betekenen en had net zo goed hulpeloos bij de goden in de gevangenis kunnen staan.

De stem van Tikidas zweefde in gedachten. “Men wacht twee dagen voordat men meedoet aan een conflict, zodat men zich kan bedenken en grove fouten voorkomen.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

8. De marathon

De Blokkade van Barto kon wel eens een probleem worden. Het blokkeerde de hele Hoge Heuvels van deze kant en Leion kon rennen maar niet over torenhoge boomstammen klimmen. Dus er zat maar één ding op.…