5. De windwachter
Pika keek achterom, maar Prins volgde niet. Hij werd door een mensenvrouw uit de hut gedragen. Twee voertuigen landden vlakbij, in de vorm van een vis met ronddraaiende vleugels op het hoofd. De vrouw droeg haar partner door een opening aan de zijkant en schoof daarna de klep dicht. Ze keek toe hoe ze razendsnel opstegen en zich mengden met de zwarte lucht.
Ze huilde opnieuw zonder tranen. Hij is nu in handen van de mensen, dacht ze. Het is een wonder als ik hem nog terugzie. Waarom heb ik dit gedaan?
Maar ze wist waarom. Anders waren ze nu allebei het haasje geweest, gevangen of gedood, en zij liep toch liever levend en vrij tussen de bomen.
Een eind achter Raketa begon een bos, maar de bomen waren zwartgeblakerd door vele branden en de grond voelde als hete kolen. Pika en Pinpin sprongen van de ene naar de andere plek, totdat ze een stenen pad vonden die koeler aanvoelde.
“Nee, we moeten van het pad af,” zei Pika na een paar sprongen. “Dit is door mensen aangelegd, het leidt naar mensen.”
“Het is ook het enige pad door dit woud,” zei Pinpin. “Pika, zodra we mensen zien gaan we ervan af, maar we moeten niet al van tevoren bang worden.”
Pika gaf toe en liep naast hem verder over de stenen. Na een paar kronkelingen werd het pad een afwisseling tussen kaarsrechte stukken en perfect symmetrische bochten. Zoals alleen de mensen dat zouden doen. Pika werd met elke stap ongemakkelijker.
“Waarom doen ze dit?” vroeg Pika richting het duister.
Pinpin krabte met zijn vleugel over zijn hoofd. “Waarom doen ze wat? Waarom ze dit pad aanlegden? Waarom ze zoveel lichtjes op alles plaatsen?”
“Nee, waarom ze de natuur aanvallen en afbreken.”
“Wist ik het maar.” In de verte brandde licht. Pika kon vanaf hier niet zien of het een ster was, eindelijk water en eten, of een stomme mensenbol met licht. Aangemoedigd door hun borrelende magen hupsten ze er toch maar naartoe. De wind hielp ook. Het nam inmiddels stormachtige snelheden aan en blies in hun rug. Pika hoopte maar dat de winden een flinke regenbui meenamen.
“Maar het is niks nieuws,” zei Pinpin. “Het Eerste en Tweede conflict waren voordat mensen bestonden. Pinguïns stammen af van de Uilen die vluchtten en toevallig op de ijsplaten terecht kwamen. Als de Wijze Uil niet was achtergebleven, hadden we misschien wel nóg meer verwoestende conflicten gehad.”
Pika kneep haar ogen samen. “Het is niet hetzelfde. Vroeger stierf je als een hongerige leeuw op je afrende en jij was niet snel genoeg. Een eerlijke strijd. Mensen hebben genoeg eten en drinken, en ze maken voor het plezier dingen die de halve wereld opblazen.”
“Ik denk niet dat ze er plezier uit halen,” zei Pinpin droevig. “Ze zijn nog steeds een dier, net als wij. Maar dat maakt het niet minder erg.”
Pika snapte het niet. Die vrouw met de witte jas tilde haar partner alsof het haar baby was. Ze had op hem kunnen gaan staan. Ze had hem in een kooi kunnen steken. Maar hij leefde nog en werd meegenomen. Dan moeten de mensen wel nóg iets ergers met hem van plan zijn.
Ze keek achterom. Raketa was niet meer te zien. Ze zou wel terug willen, Prins vast willen houden en dan vooral meetrekken, maar het was nu te laat. Ooit gaan die mensen betalen voor wat ze hebben gedaan, dacht ze.
Veraste bladeren zwiepten in hun gezicht, terwijl ze de volgende bocht op het pad namen. Het licht toonde zichzelf. Het was geen ster, het was een stenen huisje met allerlei metalen uitsteeksels op het dak en in de grond eromheen.
Het donderde boven hun hoofd. Ze besteedden er geen aandacht aan, want zo raar is dat niet tijdens een opkomende storm.
Het is wél raar als vlak na de donder metalen voorwerpen in een ring van vuur naar beneden vallen.
“Die vorige raket is ook ontploft!” schreeuwde Pinpin.
“Maar goed dat we hem hebben gemist. Graag gedaan hoor, Prins!” riep Pika in alle richtingen.
Lang kon ze niet genieten van haar overwinning, want ze moesten opnieuw rennen voor hun leven, iets waarvoor ze steeds minder energie hadden. Een gebogen metalen bal raakte het dak van het huisje en sloeg een paar stekels ervan af. Een langgerekte metalen buis doorboorde een hutje in de voortuin als een speer van een boze god aan de hemel.
Pinpin en Pika sprongen van het pad af, schrokken opnieuw van de hete grond, en hupsten toch maar naar het gras in de voortuin van het huisje. Tussen de scheve houten hekken waren genoeg openingen.
Het groene tapijt voelde op Pika’s poten alsof ze zweefde. Alsof ze door een droom liep. Ze kneep in de sprieten om zeker te zijn dat ze niet zouden verdwijnen. Pinpin gleed een heel stuk door en liet een pad van platgevouwen grassstengels achter.
Ook dit gras zag er ziek uit, vergeeld en gevouwen in rare hoeken, maar het maakte haar niks meer uit. Ze knabbelde aan alles dat ze tegenkwam. Haar keel was ruw en alles smaakte bitter, toch bleef ze eten en voelde zich sterker worden met elke hap.
“Waarom eet je geen gras?” vroeg ze met volle mond aan Pinpin.
“Wist ik het maar. Ik kan geen planten eten, ik heb kleine visjes nodig.” Hij liet zijn vleugels hangen. “Die leven niet in het gras. Oh, en, er is een tweede reden.”
Pika keek hem aan. “Wat?”
“Vogel!”
Twee oranje klauwen met lange zwarte nagels doken op hen af. De linker pakte Pinpin, maar hij glibberde eruit. Pika trok hem naar de rand van de tuin, maar de vogel landde op de grond en sneed de weg af.
“Waarheen nu?” fluisterde ze.
“Er is nergens beschutting. Behalve in het huis—”
“We gaan niet naar binnen.”
De vogel sloeg alle grasstengels omver met één machtige vleugelslag en dook met open snavel naar voren. Pika sprong zo hoog dat de snavel onder haar poten doorging. Ze floot zo hard ze kon. Een alarmsignaal dat alle fluithazen zouden herkennen, maar ze twijfelde of er nog andere bestonden.
Pinpin wapperde met zijn vleugels. De vogel dacht dat hij ging vliegen en stoof zelf ook omhoog. Toen de pinguïn nog geen centimeter van de grond kwam, keek hun aanvaller verbaasd omlaag en bleef hangen in een hoog gespannen net.
“Rennen!” Pika en Pinpin slingerden als slangen door het gras. Ze maakten tientallen paadjes en botsten nog meer uitseeksels in de tuin omver, totdat ze zonder praten hadden besloten de uitgang aan de linkerkant te nemen.
De vogel beet zich los en cirkelde in de lucht. Het was een gigantisch exemplaar dat hen samen in één klauw zou kunnen grijpen, en ook nog eens onzichtbaar met zijn zwarte vleugels tegen de zwarte lucht. Hij dook opnieuw omlaag naar zijn prooi.
Een knal. Rook vanuit het huisje. De vogel krijste, vergat hoe zijn vleugels werkten, en stortte neer in de voortuin, waar het stil bleef liggen. Het gras kleurde rood.
“Verdraaide reuzenbeesten,” mopperde een mensenmannenstem. “Vernielen mijn hele dak, ik kan de TV niet eens verstaan zo.”
De deur opende. Pika en Pinpin rolden door het gras naar de zijkant van het huisje. De man duwde de vogel langzaam zijn voortuin uit, met een bezem die alsmaar langer leek te worden. Zelf stapte hij niet door de deuropening.
De dichtslaande deur trilde door in alle muren.
“Bij nader inzien,” fluisterde Pinpin, “laten we hier niet naar binnen gaan.”
Pika klom op zijn hoofd zodat ze door een open raam kon kijken. “Misschien kan ik zo eten pakken,” fluisterde ze, nu ze weer wist hoe lekker én nodig het was om te eten.
De man luisterde naar een geluidskastje. “Let op! Waarschuwing! Let op! Het ministerie meldt dat wapens van Kran zijn afgevuurd in de richting van Apranië. Verlaat onmiddelijk uw woning en ga naar de dichtstbijzijnde basis.”
De man fronste. Hij droeg loshangende kleding in kleuren die niet bij elkaar pasten en met genoeg gaten om zijn ondergoed te zien. Een lange grijze baard was een klimtoestel voor vliegjes. Hij keek naar een ander scherm dat sterk leek op die apparaten uit de raketbasis.
“Onzin,” bromde hij. “Nepnieuws. Altijd maar nepnieuws. Mijn radar vertelt verhalen van lege en veilige luchten.” Hij stak een vinger op. “Oh! Niet vergeten.”
Hij verschoof enkele knopjes op zijn geluidskastje en hield een zwarte bol onder zijn neus. “Welkom bij de Windwachter, uw betrouwbare weerman voor heel Apranië! Het is 29 Augustus en het belooft een mooie dag te worden.”
Met een schuin oog hield hij de vele schermen en wijzers in de gaten die zijn muren bedekten. “Er wordt … niks verwacht eigenlijk! Geen regen, geen onweer, geen storm, geen rarigheden. Het zonnetje schijnt—”
Zijn vingers tikten tegen het glas van een verroest apparaat. “—zolang je op een paar kilometer hoogte woont. Ik wens jullie een fijne dag, uw Windwachter, Aliber Woudplicht.”
Mensen zijn echt dom, dacht Pika. Er is een hevige storm op komst én wapens van Kran. En hij blijft op zijn stoeltje zitten in zijn huisje.
Hij had hen gered. Maar dat deed hij per ongeluk, door een beest neer te schieten, als een lafaard achter zijn raam.
“Moeten we hem niet waarschuwen?” zei Pinpin terwijl ze wegliepen. Pika antwoordde niet eens. Haar blik was al gericht op de volgende ster, eentje die ze maar beter snel konden vinden.