1. De ster in het duister

De volgende raket steeg op en verduisterde de laatste sterren op het land. Hij hing precies voor de zeldzame zonnestralen. De paar die nog wél door de zwarte lucht durfden te reizen.

Daardoor konden twee fluithazen hun eten niet meer vinden.

“Ik kan niet wachten tot al die mensen weg zijn,” riep Pika. “Nare wezens die denken dat ze beter zijn dan wij.”

Ze stond op haar brede achterpoten en wees twee bruine voorpoten omhoog. “Ja! Ga maar! In je stomme stalen buizen met vuur!”

“Bewaar je energie,” zei Prins.

Zijn vacht was meer grijs dan bruin, maar net zo onzichtbaar in de eindeloze duisternis. Hun korte ronde oren en piepkleine ledematen zorgden dat velen hen van afstand verwarden met muizen. Tot ze dichterbij kwamen en een stuk groter bleken.

Samen sprintten ze door het duister. Ze vertrouwden op gehoor, want zien kon je alleen op de plekken waar mensen lampen hadden achtergelaten. Of waar het zoveelste bos in brand stond. De grond was droog, hard en gespleten, bezaaid met resten van dode planten. Met elk vliegtuig dat de lucht in ging, elke satelliet en zeker elke raket, werd de open lucht gevuld en de zon buitengehouden.

Zonder zonnestralen kon een plant niet leven. Zonder planten kon een fluithaas niet leven. En zonder elke dag hard rennen en nog harder hopen, zouden ze niet veel langer overleven.

Slechts enkele bloemen overleefden soms het duister. Zeker rondom Apranië hielden pluizige paardenbloemen de fluithazen al lang in leven. Maar de rest van de wereld zag eruit als de zwarte vlaktes waar de wapens van Kran ooit insloegen. En zelfs die leken vrediger onder de toen nog blauwe lucht.

Pika remde weer af en keek naar de zojuist afgevuurde raket, verlicht door zijn eigen vuurbal en omringd door herrie. “Kijk dan! Ze tekenen zelfs van alles op de buitenkant van hun stalen buis. Onnodig!”

Prins schuurde langs haar en gaf een kusje bovenop haar hoofd. “Lieverd, we hebben al drie dagen geen ster gevonden. Mijn maag rommelt alsof het onweert daarbinnen. Laat die mensen toch.”

Haar maag rommelde als reactie.

“Maar,” zei ze zacht, “alles wordt beter als ze zouden verdwijnen. We rennen al járenlang onder een zwarte lucht en dat is hun schuld!”

Prins kon de ogen van zijn partner nauwelijks zien, maar voelde wel haar poot tegen de zijne. “Hoe lang doen we dit nog? Hoe lang houden we dit vol als er niks verandert?”

“Zo lang als nodig,” zei Prins door twee verbeten tanden. “We kunnen altijd verder naar het Noorden, daar—”

“We kunnen niet eens zien of we naar het Noorden gaan!”

De raket was nu ver boven hen, als een kleine tweede zon—als de eerste nog zichtbaar was geweest. Elke dag bestond alleen nog maar uit nacht, het was altijd ongeveer even warm, en hoe langer de mensen doorgingen met gas omhoog pompen, hoe warmer het werd.

Prins herinnerde nog de tijd dat deze plek een ijslaag had. Dat hij tegen zijn partner aan moest kruipen in hun hol omdat het zó koud was. Nu pufte hij in de hitte en groeide nauwelijks nog vacht bij.

“Het wordt steeds ietsje kouder. We gaan de juiste kant op.”

“Wij kunnen niet hard genoeg rennen om de vernieling van de mensen voor te blijven,” mopperde Pika.

Maar er zat niks anders op, dus ze renden toch verder. Zij hadden geen raket om een nieuwe planeet mee te zoeken. Zij hadden alleen de zwartgrijze mist om hen heen, een goed gehoor, en als het niet zo stonk van al het dode leven en mensenafval, ook een goede neus.

“We zullen de ijsplaten bereiken,” beweerde Prins zelfverzekerd. “En dan krijgen onze kinderen een mooie toekomst.”

“De ijsplaten zijn verdwenen, ik weet het zeker. Dankzij die mensen die—”

“De wereld dacht ook dat alle goden waren verdwenen. Moet je kijken wat daarvan waar bleek!”

Zijn keel voelde net zo droog als de grond, net zo gebarsten en pijnlijk. De vele visskeletten verraadden dat hier ooit een zee was. Volgens Pika leefde hier Gulvi, de god van het water. Maar die was natuurlijk nergens te bekennen, net nu ze hem nodig hadden. Tja, dacht hij. Als al het water verdwijnt, kan je als watergod naar je werk fluiten.

“Denk je dat Gulvi hier nog ronddwaalt?” vroeg hij al rennend, zijn stem schor. “Hij moet ons kunnen helpen.”

Pika lachte en maakte een fluitend geluid tussen haar tanden. Prins had haar altijd schattig gevonden, juist door haar lach, maar nu werd hij steeds meer uitgelachen.

“Wat moet hij hier doen? Als een dolfijn op het droge vooruit wiebelen? Hij is vast opgestegen naar de wolken, samen met het water.”

Het was alweer een paar maanden geleden dat het voor het laatst regende. Er zou een flinke regenstorm aan moeten komen, die wekenlang zou moeten duren. Prins voelde dat de wind steeds meer aanzwol en zag het als een goed teken. Maar zeker was je nooit, dus ze zochten naarstig door naar druppels.

En toen zag hij het. Een ster in de duisternis. In de verte schenen zonnestralen op een boompje omringd door hoge grasstengels. De schittering op de grond verraadde een plas water.

Pika en Prins keken elkaar aan. Ze floot weer en racete met hem naar de ster. Hij wilde weer gras onder zijn poten voelen. Zijn lichaam trilde en krijste om water.

Maar hij hield in en duwde Pika achter zijn bolle staart.

“Wat?” krijste ze.

“Donte’s regel,” fluisterde hij. “Niet als eerste uit je schuilplek komen.”

Pika schudde haar snorharen. “Kom op zeg, denk je nou echt dat er nog iets van leven is? Dat een tijger wekenlang wacht in de verstikkende schaduw tot een prooi in dit stukje zon stapt? We wachten nu niet als … als … bange hazen.”

“Alle andere dieren denken net zoals wij. Altijd op zoek naar de volgende ster, want dat is de enige plek met eten. Dus ja, het—”

Pika huppelde om hem heen en rende verder.

“Stop!”

Natuurlijk luisterde ze niet. Daarom was hij zo verliefd op haar geworden. Niet omdat ze nergens naar luisterde, natuurlijk, maar omdat ze altijd volledig bij haar natuur bleef. Zo was zo enthousiast bij het zien van gras, het kauwen van een lekker blad, het voelen van zonnestralen.

Zó enthousiast dat Prins haar niet meer kon bijhouden. Achter elkaar renden ze naar de ster, likten hun tanden—en zagen de ster doven.

Prins keek verschrikt omhoog. De raket stond nu ver aan de hemel en blokkeerde zonnestralen. Die is dadelijk wel weg, dacht hij, alles komt goed.

De fluithazen rolden tegen de boom tot stilstand. Pika sprong tussen de grasstengels die ver boven haar hoofd uitkwamen. Prins’ buik deinsde razendsnel op en neer door zijn hijgende ademhaling.

Hij keek alle kanten op, maar zijn partner had gelijk: er was niemand die hen kwam opvreten.

“Zie je wel? Fluitje van een cent.”

Maar het laatste woord hoorde Prins niet meer. Want de lucht gloeide rood en elk geluid werd weggeblazen door iets luiders.

De raket boven hun hoofd ontplofte.

Pika probeerde zoveel mogelijk plantenstengels te happen. Prins duwde haar totdat ze omdraaide en met hem vluchtte.

Grote brokken metaal vielen omringd door vlammen naar de grond. Elke seconde ontstond een nieuwe krater en scheurde de grond verder open. Ze hadden eindelijk licht, maar zagen nu juist iets dat ze niet wilden zien.

Een scherpe, misvormde metaalbrok viel op de ster en plette alles. Pika liet een geschrokken fluit ontsnappen. Prins deed instinctief zijn poot voor haar ogen.

Ze keken als standbeelden naar een vrolijke tekening van een raket en een astronaut die breed glimlachend zijn duim opstak, voordat deze ook smolt in de hitte van de explosie.

2. Het nieuwe plan

Om te zeggen dat meerdere dromen in rook waren opgegaan, was zacht uitgedrukt.

Pika duwde haar snorharen in Prins’ vacht en huilde zonder tranen. Zodra de gevaarlijke regen was gestopt en het vuur genoeg gedoofd, liepen ze terug, op zoek naar een blad of een tak die het had overleefd.

Ze vonden slechts as en de lichamen van twee mensen.

“Mensen zijn niet alleen raar, ze zijn ook dom,” zei Pika.

“En ze zijn net gestorven,” zei Prins, die zag dat er misschien nog gras onder het lichaam lag, maar de mensen niet opzij wilde duwen.

“Welke diersoort doet zijn uiterste best om zichzelf op vreselijke manier te vermoorden?” Pika keek naar Prins alsof hij daar het antwoord op moest hebben.

“Dat doen ze niet. Ze proberen weg te komen voordat het hier nóg vreselijker wordt.”

“Ja, en ze laten ons lekker achter!” Prins legde zijn kin weer bovenop haar zachte vacht. Zolang we elkaar maar hebben, dacht hij. Zolang Pika nog naast hem hupste wilde hij haar elk moment knuffelen.

Maar je kan niet leven van alleen maar liefde, beste lezer, hoe graag al die andere sprookjes je dat ook willen laten geloven. Hopelijk vertellen mijn verhalen hoe het leven écht is. Ik zal mijn eigen fouten niet verbergen. Want als ik die niet had gemaakt, was alles anders geweest.

Dus met hun vermoeide lichaam zochten ze naar de volgende ster. Prins was al blij dat er niet opnieuw een raket opsteeg.

De wind bleef aanzwellen. Meestal rook het muf en gassig, maar soms pikte hij een frisse ijswind op en wist dat ze in die richting moesten.

En daar bleek een volgend nadeel van de zwarte lucht. Ze botsten op volle snelheid tegen een boomstam die ze niet hadden gezien. De boom trilde en kraakte. De stam was niet veel dikker dan hun lichaam en vertakte zich al snel tot vijf kleinere takken, elk de trotse eigenaar van twee aangevreten bladeren.

Of een koala. “Wie valt mijn boom aan?”

Het duister was zo dik dat ze elkaar recht aankeken zonder het te weten. “Twee hongerige hazen,” zei Prins omhoog. “Mogen we alsjeblieft een paar bladeren?”

“Je mag ze allemaal hebben.”

“Echt?”

“Zie je, dat zou een mens nou nóóit doen,” fluisterde Pika.

“Ze zijn giftig.”

“Oh.” Pika hield haar snorharen weer bij haarzelf.

De grond trilde. Een grijs dier met oren als knuffelvleugels en een zwarte ovalen snuit waggelde naar hen toe. De pootafdrukken in de grond leken veel op mensenhanden.

“Bijna alle bladeren zijn giftig,” zei ze treurig. “Ze ademen de lucht in om te groeien. Maar als de lucht zo vies is …”

Haar ogen vielen dicht. Ze liep naar de boomstam en gaf het een knuffel, maar klom niet terug omhoog.

“Wat doe je?” Prins tikte met zijn poot tegen de bladeren die er inderdaad verschrompeld en ziek uitzagen. De fluithazen hadden vrij snel besloten dat ze nog wel iets langer konden wachten.

Het antwoord kwam pas toen de koala haar ogen weer opende. “Koud. Knuffelen met bomen houdt me koud.”

De hazen probeerden het ook. Maar ze konden de stam niet grijpen zoals zij. En het schuren tegen het hout maakte het juist warmer.

Toen ze opzij keken was de koala opnieuw aan het slapen. “Nou, sorry dat we stoorden,” fluisterde Pika. Geen reactie. Ze keerden hun rug en renden verder.

“Oh jullie storen niet hoor.” De koala klom in de boom en hing aan een tak, die boog zodat ze precies boven hun hoofden hing. “Ik ben al blij dat ik weer met iemand kan praten.”

Prins vergat vaak hoeveel geluk hij had als fluithaas. Na de Babbelbroers sprak geen enkele diersoort nog elkaars taal, maar de konijnen waren de uitzondering. Ze vertelden nooit hoe dat kon, maar als afstammeling konden zij de meeste dieren nog verstaan.

“Ik ben Akoa. Ik wil met jullie mee.”

“Je weet niet waar we heen gaan.”

Akoa fronste. “Waar alle dieren heen gaan. De raketbasis in Apranië.”

“En bovendien,” zei Pika snel, “hebben we geen water of eten voor twee, en zeker niet voor drie.”

Akoa boog nog verder naar beneden, zodat ze al slapend op de grond kon rollen en naast de fluithazen eindigde. “Oh, ik heb nauwelijks water nodig. Koala is oudduifs voor drinkt niet.”

“We gaan je niet dragen,” zei Prins, “dus blijf wakker.”

“We doen helemaal niks!” Pika floot onbedoeld. “Ik ga niet in de armen van die moordende mensen huppelen.”

Akoa stak haar voorpoten in haar buidel, die opende aan de onderkant, wat eruitzag alsof ze probeerde te koprollen. Dat deed ze ook, want ze viel weer in slaap. Uiteindelijk hielden haar vijf vingers een plat rechthoekig voorwerp vast.

“Dit noemen mensen een pasje. Hiermee kan je op een raket komen zonder dat mensen je ooit hoeven te zien.”

“Hoe kom je daaraan?” Pika snuffelde en likte aan het plastic.

“Ik ben lid van de raketvereniging.”

“Echt?”

Akoa lachte en sloeg haar voorpoot tegen haar dij. “Natuurlijk niet! Deze lag in de buurt van de basis.”

Prins begreep nu pas wat Akoa eigenlijk vroeg. “Je wilt met ons mee, want we moeten je dragen, of niet?”

“Ik ben te langzaam in mijn eentje. En er staan geen bomen die ik kan buigen in de buurt.”

Akoa stapte vooruit en legde een zwarte hand op hun schouders. “Er is hier niks meer. Zelfs als je een boom vindt, is het bijna oneetbaar. Alle andere koala’s zijn al vertrokken … of dood.”

Het drietal keek elkaar om de beurt aan. Akoa lachte en kwam nog dichterbij. “De mensen nemen hun huisdieren mee. Schijnt een hele lange discussie over te zijn geweest, zo lang dat ik erbij in slaap viel!”

“Dat verbaast me niks,” zei Prins.

Akoa kuchte. “Hoe dan ook, er is genoeg eten in zo’n raket en ze zullen denken dat je bij iemand hoort.”

Pika keek om haar heen. De wereld was eindeloos duister. Daarboven moest weer zon zijn, licht, schone lucht. Het kon nooit slechter zijn op andere planeten. Ze zuchtte en schuurde langs haar partner.

“Mensen zijn echt dom, maar het komt nu wel goed uit. Zolang we uit hun buurt blijven, breek ik graag in bij zo’n stalen buis.”

3. De glibberige missie

Hazen waren niet gemaakt om koala’s te dragen.

Ze probeerden Akoa op hun hoofden te laten staan, maar daar gleed ze steeds vanaf. Toen gooide Prins haar als een lap stof over zijn rug, maar ze was te zwaar en schraapte met haar klauwen steeds de grond.

Uiteindelijk hadden ze haar boompje uit de grond getrokken. Akoa knuffelde een van de bovenste takken, terwijl de hazen op twee lagere takken kauwden en het geheel meesleepten.

Gelukkig kwamen ze snel bij een helling. Ze liepen nu over wat vroeger de zeebodem was, dus de helling moest wel naar een strand leiden, en even later naar Raketa.

Prins zuchtte, plantte de boom weer in een scheur in de grond, en tikte Akoa aan. “We kunnen niet springen met jouw gewicht erbij.”

“Geen probleem, geen probleem.” Ze rommelde weer in haar buidel en vond een touw, gevlochten door mensenhanden, gerafeld door de tijd. Het ene eind bond ze vast aan haar tak, de andere gaf ze aan de hazen.

“Trek me omlaag, zo ver je kunt.” Tanden op het touw, bogen ze de tak totdat hij op spanning stond.

“Tot zo!” Akoa liet los. De tak schoot terug omhoog als een elastiek en vuurde haar af, de zwarte hemel in. Prins keek haar verschrikt na. Toen ze buiten zicht was hoorde hij een plof en begon zelf aan de klim omhoog.

In de verte zag hij een nieuwe ster. Voorzichtige zonnestralen, twee maar liefst, die groene plekken belichtten. Ik heb dit plan gekozen, dacht hij. De mensen gaan ons helpen, dus we gaan ervoor.

Iets bovenaan de helling lichtte op. Het begon met grijze rook, maar werd al snel geel en oranje verlicht, totdat grote vuren een nieuwe raket lieten zien die klaar stond om te vertrekken. Akoa was een klein zwart silhouet tussen alle rookwalmen.

De hazen sprongen omhoog, maar stopten toen een witte vlek Akoa aanviel.

Pika’s ogen stonden groot. “Moeten we dit wel doen?”

“Ja, we doen dit,” zei Prins. “We hebben één kans, we nemen nu niet het hazenpad.”

“Het blijven mensen. En wat als onze buis ook ontploft? Het is gevaarlijk!”

“Houd nou eens op over die mensen.” Prins volgde de witte vlek die Akoa verder meenam richting de raket en sprong ernaartoe. “Dit is onze kans op een mooie toekomst.”

Eenmaal boven zagen ze dat het geen witte vlek was, en ook geen mensenhand, maar een pinguïn. Het glibberde over de hete grond, terwijl Akoa versuft op haar rug lag.

“Sorry, kan niet stoppen!”

“Wat zegt ie?” Akoa keek naar de hazen.

“Dat we haast moeten maken,” riep Prins. De raket trilde al en leek elk moment op te stijgen. Hoe komen we daar ooit in? dacht Prins. Niet vanaf de onderkant, die staat nu in brand.

Toen zag hij de lange trap die naar een hoog platform leidde. Maar daarvoor moesten ze eerst langs de Hanghekken. Hij voelde naast zich, maar Pika was er niet.

Ze hield de pinguïn staande door tegen hem op te springen. “Weet jij waar we water kunnen vinden?”

“Wist ik het maar,” zei hij. “Waar al het ijs heen is gegaan. Ik ben Pinpin en ik ben mijn familie kwijt.”

“Waar kom jij vandaan dan? Daar is het vast kouder. Dan gaan we daarnaartoe.” Pika’s stem werd steeds hoger en sneller.

“De Noordelijke IJsplaten. Ze zijn allemaal weg.”

Prins duwde haar en de pinguïn met een machtige sprong richting de Hanghekken, richting de raket die was begonnen met aftellen.

“Ik hoop maar dat hij sorry heeft gezegd,” zei Akoa. “Ik heb al weinig ribben, ik hoef ze niet te breken vanwege een losgeslagen pinguïn!”

“Ja, ja, ja, hij zegt sorry,” ratelde Prins, “en hij biedt ook zijn rug aan.”

“Waarvoor?”

Prins duwde Akoa op de rug van de pinguïn. Na een zetje van de hazen gleden ze rechtstreeks naar de hekken. Hij en Pika volgden met grote sprongen. Maar het was de vraag of ze erdoorheen kwamen.

Toen Apra tijdens het Tweede Conflict werd aangevallen, bouwden ze de Hanghekken. De hekken hingen van hoge pilaren, zodat onderin een kleine opening zat voor kleine diersoorten, maar elk groot gevaar buiten hun terrein bleef. Zelfs als dat betekende dat de apen er zelf ook niet meer uit konden. Heel Apranië was zo versplinterd in afgesloten stukken.

En de angst van Prins werd waarheid toen de pinguïn tegen het hek botste en halverwege bleef vastzitten. Akoa greep met haar klauwen het gaas en probeerde de opening te verbuigen tot iets groters, maar de Hanghekken waren gebouwd om véél grotere gevaren te weerstaan zonder buigen of breken.

“Aaaah!” Prins maakte vaart, sprong, en rolde zich op. Als een bowlingbal snelde hij op de pinguïn af, botste tegen zijn kont, en duwde hem los.

Het viertal schoof kreunend onder de Hanghekken door, maar verspilde geen seconde meer. Prins keek omhoog. Er moeten ingangen zijn waar wij doorheen passen, dacht hij.

Een dichte metersdikke poort gaf toegang tot de lancering. Akoa pakte het pasje en haalde het langs een glazen vierkant, keer op keer, voorkant, achterkant, zijkant, tot ze eindelijk een bliep hoorden en het vierkant groen werd.

Een stalen trap met treden vol gaatjes leidde naar een platform op tientallen meters hoogte. De hele omgeving was grijs, bedekt met steen en geleegd van alle bomen of planten. Achter de raket stond een klein huisje. Binnenin wisselden honderden lampjes in verschillende kleuren tussen aan en uit.

De pinguïn hopte langzaam omhoog. Soms gleed hij weer een paar treden omlaag. De fluithazen zouden snel een voorsprong krijgen, als Akoa niet met haar linkerklauw Pika’s staart had gepakt, en met haar rechterklauw die van Prins. Als een veel te zware rugtas droegen ze haar mee.

“Is er water in dat ding?” vroeg de pinguïn. “Waarom lopen we omhoog?”

Er was geen tijd om te antwoorden. De raket steeg op. De fluithazen stonden bijna bovenaan, twintig treden boven Pinpin.

“Vlieg dan!”

“Wist ik maar hoe!” De pinguïn wapperde zijn gladde zwarte vleugels, maar Prins zag meteen dat het meer de vinnen van een vis waren, en dat hij geen lucht eronder zou krijgen.

Prins stond bovenaan. Akoa en Pika volgden. Pinpin kwam nooit op tijd.

De raket schoof langs hen en bracht vuurwolken mee.

“Zoek dekking!” riep Akoa.

“Wat zeg je?” riep Pinpin terug.

De fluithazen doken in een opening en trokken Pinpin ruw mee, vlak voordat het vuur hen levend zou hebben verbrand.

Maar het was geen opening in de raket.

Het was een opening in de lanceringstoren ernaast, waarvandaan ze hun vluchtvoertuig de sterren zagen zoeken.

4. De wapens van Kran

De opening in de toren bleek juist een uitgang. Prins rook meteen die nare geur van gas en verbranding die door de buizen trok. Hij wilde eruit, wilde frisse lucht, maar aan de andere kant van de muur was het net zo erg.

Pinpin maakte de beslissing voor hem. Hij gleed uit en schoof op zijn buik door de ronde buizen, waarbij hij Pika meenam. Akoa zag dit als moment voor een dutje en Prins gebruikte haar rug als zijn eigen voertuig.

Zo kronkelden ze door de toren, steeds lager, botsend tegen metalen wanden bij elke scherpe bocht, en afgeremd door elke grijze walm die door de buizen kwam.

Prins werd snel misselijk en had overgegeven als er nog iets van eten in zijn maag zat. Hij miste het moment dat de tunnels stopten.

Pinpin duwde een metalen blok met gaten uit de opening van de ventilatieschaft. Het viel op de vloer met een luide ring, voordat de groep van vier erbovenop viel en het geluid verstomde.

Prins hapte naar adem. Schone lucht, schone lucht, ik hou van jou, dacht hij.

De ruimte was fel verlicht, maar verder leeg. Prins stond als eerste op en keek naar lieve Pika, slaperige Akoa en onhandige Pinpin. Een zielig hoopje dieren die de moed leken op te geven.

“Kom op! We gaan op zoek naar de volgende raket en wanneer die vertrekt.”

“Lieverd,” zei Pika, “ik wil weg hier. Voordat mensen ons zien.”

“Ja, dat is duidelijk,” zei hij geïrriteerd. Hij trok iedereen van de grond en vond een poort aan de andere kant van de kamer. Akoa’s pasje opende deze opnieuw en bracht hen naar buiten.

“Als jij niet zo had getreuzeld, hadden we de raket gehaald.”

“Ik treuzelde niet, ik zocht naar een beter plan.”

“En daardoor treuzelde je. Nu zitten we helemáál in de problemen!”

Ze stampten over het terrein. Langzaam kwamen mensen uit poortjes en deurtjes rond de raketbasis. Ze droegen hetzelfde witte uniform met blauwe strepen en keken juichend naar de raket. Die was nu bijna onzichtbaar geworden in de zwarte lucht.

Het was maar een kleine groep, die nog kleiner werd toen het grootste deel in een auto zonder ramen stapte en vertrok. De dieren konden ongezien verder lopen, richting het hutje met de vele lichten.

Maar snel ging het niet, want de wind werd kleverig warm en waaide soms hard genoeg om de oren van Akoa achterover te blazen. Er komt een storm aan, dacht Prins. Een hele flinke. Daarom gaan de mensen vast allemaal naar huis. Maar dan kan het nog lang duren tot de volgende raket.

Ook in het lichtengebouw was het uitgestorven. Alles brandde en piepte, met vele schermen vol symbolen die Prins herkende als hun alfabet dat mensen hadden overgenomen en aangepast. Gejat en verpest, zei Pika toen ze erachter kwam lang geleden.

De waarheid was natuurlijk dat de apen iets te maken hadden met bijna alle uitvindingen uit hun geschiedenis. Dus misschien hadden de mensen wel gelijk en hadden de diersoorten hun uitvindingen gejat en verpest.

Maar er waren ook uitvindingen die alle wezens liever hadden laten uitsterven.

Achter een glazen wand hingen pistolen en geweren in het geval van nood. De meeste dieren leerden deze uitvindingen al op jonge leeftijd kennen, als ze een familielid eraan verloren.

Eén van de schermen liet veel stipjes zien in verschillende kleuren. Een cirkel groeide steeds groter, totdat het de rand bereikte en weer klein begon. Elk stipje dat de cirkel raakte maakte een geluid, bijna zoals zijn fluitje, maar dan korter en hoger.

Prins herkende de algemene vorm, maar wist niet waarvan. De meeste stipjes waren wit, groen of blauw, maar aan de rand zag hij iets dat meer op een rood kruis leek.

“Prins heeft gelijk,” zei Akoa in de stille ruimte.

Pika hing schuldbewust haar hoofd omlaag. “Ik wéét dat we in de problemen zitten. Dus laten we uit Raketa gaan.”

“Nee, hij heeft gelijk over je getreuzel.” Akoa kwam naast Prins staan. “We hadden de raket makkelijk kunnen halen.”

“Sorry hoor, luie grijze buidelbeer, dat ik twijfel over het plan. Die mensen zien ons als eten! Eén verkeerde stap en we zijn het haasje!” krijste Pika.

“En als wij niet snel eten vinden, gaan we allemaal dood. Dus we zetten alles op alles om de volgende raket te halen en met de mensen mee te gaan. We bedelen bij de mensen om eten.”

Prins keek naar de uitgehongerde dieren en een boze Pika. “Of we helpen met iets. Ik weet zeker dat ze ons verzorgen.”

Pika knorde haar diepste knor. Pinpin stond zenuwachtig tussen de twee fluithazen.

“Wat zei de koala?” vroeg hij voorzichtig.

“Dat ze vriendjes willen worden met mensen,” snauwde Pika.

Met hangende vleugels waggelde hij naar Pika en koos haar kant. Hij sloeg een vleugel om haar heen, maar trok hem weer terug. “Mensen hebben onze zee leeggevist en mijn familie weggejaagd.”

Prins keek naar zijn partner, naar haar lieve ogen die nu woedend stonden. Hij stapte naar haar toe, maar zij stapte achteruit en keek weg. “Ik ga terug de natuur in en mijn eigen eten regelen. Ga je mee … lieverd?”

“Ik … ik … ik hou van jou.”

“Ik ook van jou. Wat is je antwoord?”

De deur zwaaide open. Een jonge mensenvrouw liep binnen alsof ze eigenlijk wilde rennen maar het niet mocht. Ze mompelde in haarzelf, al werd het steeds meer schreeuwen.

“Ja joh, vraag het maar aan Mindy. Ze is toch stagiaire. Nee joh, je hoeft haar niet te betalen. Ze werkt wel overuren en doet dit voor de ervaring. Maximaal vijfhonderd wezens in een raket? Anders stijgt hij definitief niet op? Een regel die we al honderd jaar hanteren? Ga allemaal maar zeuren bij Mindy, alsof zij het kan veranderen!”

Toen ze de dieren eindelijk zag, gilde ze de hele raketbasis bij elkaar.

Pinpin gleed meteen naar de deuropening. De vrouw dook omlaag met haar handen, maar Pinpin was te glibberig om te grijpen. Pika twijfelde, maar beet daarna zacht in zijn staart en gleed mee, totdat ze buiten de hut op volle vaart naar de Hanghekken vluchtten.

“Pika!” riep Prins, tegen beter weten in.

Mindy spreidde haar benen en armen om zo groot mogelijk te worden. Haar uniform zat losjes, haar labjas ontknoopt en verzwaard door allerlei pennen en papiertjes die erin waren geklikt.

Een paar hartslagen leek de kamer een standbeeld, met geen spier die bewoog en geen lichtje dat veranderde.

Toen ging de vrouw door haar hurken. “Hoe komt zulk ongedierte op de campus?”

Ze fronste en pulkte met haar vingers aan de vacht van Akoa, die zelfs in deze situatie in slaap viel. “Muizen, ratten, oké. Klein, moeilijk te zien, moeilijk te vangen. Maar een grote koala en een haas?” Haar stem sloeg over. Prins was niet meer bang, maar vooral verbaasd.

Ze ging achter de dieren staan en wuifde haar handen naar de deuropening. Het universele mensengebaar voor ga alsjeblieft die andere kant op.

“Ze slaapt, je moet even wachten,” zei Prins.

Mindy fronste opnieuw. Ze haalde een zwart rechthoekig apparaat uit haar zak en duwde die bijna in zijn neus.

“Hé, lief konijntje, maak dat geluid nog eens.”

Prins wist dat het in haar oren klonk als een gefloten melodie. Hij zag Akoa weer ontwaken en wilde weglopen—

Toen hij realiseerde wat de stipjes op het beeldscherm betekenden.

De vorm op het beeldscherm was een wereldkaart. En de rode kruizen leken heel erg op de symbolen die in het Tweede Conflict waren gebruikt. De symbolen die je nu nog terugvindt, als dringende waarschuwingen, op de plekken waar al het leven was uitgestorven en verduisterd.

Iemand had wapens van Kran afgevuurd.

Het soort raket dat niet naar een nieuwe planeet zoekt, maar de huidige planeet wil vernietigen.

Hij beet in Mindy’s broekspijp en trok haar mee.

“Hé! Als we zo gaan doen!”

Ze pakte Prins op. Hij spartelde uit haar handen en rende over de lange tafel vol lichten en knoppen, waarbij hij per ongeluk de radio aanzette, alle ramen opende, en de stoelen in de ruimte automatisch inklapte. De vrouw sloeg even wild op de knoppen om de schade te beperken.

Prins sprong bovenop het beeldscherm en tikte met zijn voet op de rode kruizen. Ja, dat is het symbool van Kran! Een of andere volslagen idioot heeft zo’n wapen afgevuurd. We gaan allemaal dood! We moeten nu echt vluchten!

Zelfs Akoa begreep dat ze hiervoor wakker moest blijven.

Mindy pakte een bezem en probeerde de koala uit de ruimte te vegen. Akoa pakte slechts de stok vast alsof ze weer een boomstam knuffelde, en klom zo omhoog totdat ze als baby tegen Mindy’s buik lag.

Met één vinger wees ze naar Prins.

Hij wees met één voorpoot naar het rode kruis.

Mindy’s mond viel open. Ze struikelde naar het scherm en hing eroverheen, lange krullende lokken als gordijnen voor de stipjes, alsof ze het dan niet hoefde te zien.

Ze toetste iets op haar zwarte apparaat en bewoog hem naar haar linkeroor.

“Met Lindy. Eh, Masy. Nee, Mindy dus, stagiaire bij Raketa. De …”

Ze slikte en liet haar apparaat vallen, tot Akoa het behendig ving. Ze boog naar voren om zeker te zijn dat de ontvanger het verstond.

Dat was onnodig, want ze krijste haar boodschap in blinde paniek: “Wapens van Kran zijn afgevuurd! Richting ons!”

5. De windwachter

Pika keek achterom, maar Prins volgde niet. Hij werd door een mensenvrouw uit de hut gedragen. Twee voertuigen landden vlakbij, in de vorm van een vis met ronddraaiende vleugels op het hoofd. De vrouw droeg haar partner door een opening aan de zijkant en schoof daarna de klep dicht. Ze keek toe hoe ze razendsnel opstegen en zich mengden met de zwarte lucht.

Ze huilde opnieuw zonder tranen. Hij is nu in handen van de mensen, dacht ze. Het is een wonder als ik hem nog terugzie. Waarom heb ik dit gedaan?

Maar ze wist waarom. Anders waren ze nu allebei het haasje geweest, gevangen of gedood, en zij liep toch liever levend en vrij tussen de bomen.

Een eind achter Raketa begon een bos, maar de bomen waren zwartgeblakerd door vele branden en de grond voelde als hete kolen. Pika en Pinpin sprongen van de ene naar de andere plek, totdat ze een stenen pad vonden die koeler aanvoelde.

“Nee, we moeten van het pad af,” zei Pika na een paar sprongen. “Dit is door mensen aangelegd, het leidt naar mensen.”

“Het is ook het enige pad door dit woud,” zei Pinpin. “Pika, zodra we mensen zien gaan we ervan af, maar we moeten niet al van tevoren bang worden.”

Pika gaf toe en liep naast hem verder over de stenen. Na een paar kronkelingen werd het pad een afwisseling tussen kaarsrechte stukken en perfect symmetrische bochten. Zoals alleen de mensen dat zouden doen. Pika werd met elke stap ongemakkelijker.

“Waarom doen ze dit?” vroeg Pika richting het duister.

Pinpin krabte met zijn vleugel over zijn hoofd. “Waarom doen ze wat? Waarom ze dit pad aanlegden? Waarom ze zoveel lichtjes op alles plaatsen?”

“Nee, waarom ze de natuur aanvallen en afbreken.”

“Wist ik het maar.” In de verte brandde licht. Pika kon vanaf hier niet zien of het een ster was, eindelijk water en eten, of een stomme mensenbol met licht. Aangemoedigd door hun borrelende magen hupsten ze er toch maar naartoe. De wind hielp ook. Het nam inmiddels stormachtige snelheden aan en blies in hun rug. Pika hoopte maar dat de winden een flinke regenbui meenamen.

“Maar het is niks nieuws,” zei Pinpin. “Het Eerste en Tweede conflict waren voordat mensen bestonden. Pinguïns stammen af van de Uilen die vluchtten en toevallig op de ijsplaten terecht kwamen. Als de Wijze Uil niet was achtergebleven, hadden we misschien wel nóg meer verwoestende conflicten gehad.”

Pika kneep haar ogen samen. “Het is niet hetzelfde. Vroeger stierf je als een hongerige leeuw op je afrende en jij was niet snel genoeg. Een eerlijke strijd. Mensen hebben genoeg eten en drinken, en ze maken voor het plezier dingen die de halve wereld opblazen.”

“Ik denk niet dat ze er plezier uit halen,” zei Pinpin droevig. “Ze zijn nog steeds een dier, net als wij. Maar dat maakt het niet minder erg.”

Pika snapte het niet. Die vrouw met de witte jas tilde haar partner alsof het haar baby was. Ze had op hem kunnen gaan staan. Ze had hem in een kooi kunnen steken. Maar hij leefde nog en werd meegenomen. Dan moeten de mensen wel nóg iets ergers met hem van plan zijn.

Ze keek achterom. Raketa was niet meer te zien. Ze zou wel terug willen, Prins vast willen houden en dan vooral meetrekken, maar het was nu te laat. Ooit gaan die mensen betalen voor wat ze hebben gedaan, dacht ze.

Veraste bladeren zwiepten in hun gezicht, terwijl ze de volgende bocht op het pad namen. Het licht toonde zichzelf. Het was geen ster, het was een stenen huisje met allerlei metalen uitsteeksels op het dak en in de grond eromheen.

Het donderde boven hun hoofd. Ze besteedden er geen aandacht aan, want zo raar is dat niet tijdens een opkomende storm.

Het is wél raar als vlak na de donder metalen voorwerpen in een ring van vuur naar beneden vallen.

“Die vorige raket is ook ontploft!” schreeuwde Pinpin.

“Maar goed dat we hem hebben gemist. Graag gedaan hoor, Prins!” riep Pika in alle richtingen.

Lang kon ze niet genieten van haar overwinning, want ze moesten opnieuw rennen voor hun leven, iets waarvoor ze steeds minder energie hadden. Een gebogen metalen bal raakte het dak van het huisje en sloeg een paar stekels ervan af. Een langgerekte metalen buis doorboorde een hutje in de voortuin als een speer van een boze god aan de hemel.

Pinpin en Pika sprongen van het pad af, schrokken opnieuw van de hete grond, en hupsten toch maar naar het gras in de voortuin van het huisje. Tussen de scheve houten hekken waren genoeg openingen.

Het groene tapijt voelde op Pika’s poten alsof ze zweefde. Alsof ze door een droom liep. Ze kneep in de sprieten om zeker te zijn dat ze niet zouden verdwijnen. Pinpin gleed een heel stuk door en liet een pad van platgevouwen grassstengels achter.

Ook dit gras zag er ziek uit, vergeeld en gevouwen in rare hoeken, maar het maakte haar niks meer uit. Ze knabbelde aan alles dat ze tegenkwam. Haar keel was ruw en alles smaakte bitter, toch bleef ze eten en voelde zich sterker worden met elke hap.

“Waarom eet je geen gras?” vroeg ze met volle mond aan Pinpin.

“Wist ik het maar. Ik kan geen planten eten, ik heb kleine visjes nodig.” Hij liet zijn vleugels hangen. “Die leven niet in het gras. Oh, en, er is een tweede reden.”

Pika keek hem aan. “Wat?”

“Vogel!”

Twee oranje klauwen met lange zwarte nagels doken op hen af. De linker pakte Pinpin, maar hij glibberde eruit. Pika trok hem naar de rand van de tuin, maar de vogel landde op de grond en sneed de weg af.

“Waarheen nu?” fluisterde ze.

“Er is nergens beschutting. Behalve in het huis—”

“We gaan niet naar binnen.”

De vogel sloeg alle grasstengels omver met één machtige vleugelslag en dook met open snavel naar voren. Pika sprong zo hoog dat de snavel onder haar poten doorging. Ze floot zo hard ze kon. Een alarmsignaal dat alle fluithazen zouden herkennen, maar ze twijfelde of er nog andere bestonden.

Pinpin wapperde met zijn vleugels. De vogel dacht dat hij ging vliegen en stoof zelf ook omhoog. Toen de pinguïn nog geen centimeter van de grond kwam, keek hun aanvaller verbaasd omlaag en bleef hangen in een hoog gespannen net.

“Rennen!” Pika en Pinpin slingerden als slangen door het gras. Ze maakten tientallen paadjes en botsten nog meer uitseeksels in de tuin omver, totdat ze zonder praten hadden besloten de uitgang aan de linkerkant te nemen.

De vogel beet zich los en cirkelde in de lucht. Het was een gigantisch exemplaar dat hen samen in één klauw zou kunnen grijpen, en ook nog eens onzichtbaar met zijn zwarte vleugels tegen de zwarte lucht. Hij dook opnieuw omlaag naar zijn prooi.

Een knal. Rook vanuit het huisje. De vogel krijste, vergat hoe zijn vleugels werkten, en stortte neer in de voortuin, waar het stil bleef liggen. Het gras kleurde rood.

“Verdraaide reuzenbeesten,” mopperde een mensenmannenstem. “Vernielen mijn hele dak, ik kan de TV niet eens verstaan zo.”

De deur opende. Pika en Pinpin rolden door het gras naar de zijkant van het huisje. De man duwde de vogel langzaam zijn voortuin uit, met een bezem die alsmaar langer leek te worden. Zelf stapte hij niet door de deuropening.

De dichtslaande deur trilde door in alle muren.

“Bij nader inzien,” fluisterde Pinpin, “laten we hier niet naar binnen gaan.”

Pika klom op zijn hoofd zodat ze door een open raam kon kijken. “Misschien kan ik zo eten pakken,” fluisterde ze, nu ze weer wist hoe lekker én nodig het was om te eten.

De man luisterde naar een geluidskastje. “Let op! Waarschuwing! Let op! Het ministerie meldt dat wapens van Kran zijn afgevuurd in de richting van Apranië. Verlaat onmiddelijk uw woning en ga naar de dichtstbijzijnde basis.”

De man fronste. Hij droeg loshangende kleding in kleuren die niet bij elkaar pasten en met genoeg gaten om zijn ondergoed te zien. Een lange grijze baard was een klimtoestel voor vliegjes. Hij keek naar een ander scherm dat sterk leek op die apparaten uit de raketbasis.

“Onzin,” bromde hij. “Nepnieuws. Altijd maar nepnieuws. Mijn radar vertelt verhalen van lege en veilige luchten.” Hij stak een vinger op. “Oh! Niet vergeten.”

Hij verschoof enkele knopjes op zijn geluidskastje en hield een zwarte bol onder zijn neus. “Welkom bij de Windwachter, uw betrouwbare weerman voor heel Apranië! Het is 29 Augustus en het belooft een mooie dag te worden.”

Met een schuin oog hield hij de vele schermen en wijzers in de gaten die zijn muren bedekten. “Er wordt … niks verwacht eigenlijk! Geen regen, geen onweer, geen storm, geen rarigheden. Het zonnetje schijnt—”

Zijn vingers tikten tegen het glas van een verroest apparaat. “—zolang je op een paar kilometer hoogte woont. Ik wens jullie een fijne dag, uw Windwachter, Aliber Woudplicht.”

Mensen zijn echt dom, dacht Pika. Er is een hevige storm op komst én wapens van Kran. En hij blijft op zijn stoeltje zitten in zijn huisje.

Hij had hen gered. Maar dat deed hij per ongeluk, door een beest neer te schieten, als een lafaard achter zijn raam.

“Moeten we hem niet waarschuwen?” zei Pinpin terwijl ze wegliepen. Pika antwoordde niet eens. Haar blik was al gericht op de volgende ster, eentje die ze maar beter snel konden vinden.

6. De hoogste minister

Prins vond de reis met de helikopter niet zo’n probleem, want Mindy had hem en Akoa een berg bladeren gegeven om op te kauwen. Maar goed ook, anders had hij gezien hoe hoog ze boven de grond waren en was in paniek flauwgevallen. Akoa had daar natuurlijk geen last van: Mindy moest haar slapende lijf steeds van haarzelf afduwen, met steeds bozere blik.

De reis was heel kort. Het zou ook niet lang duren voordat de wapens van Kran hier waren. Hij miste Pika en had al meerdere keren per ongeluk Mindy’s handen een kusje gegeven. Zie je wel, Pika. Mensen zijn niet erg. Ze hebben van hun fouten geleerd en gaan niet blind wapens terug afvuren.

Het was jammer dat Prins en Akoa verplicht in een kooi moesten binnen het ministerie, nóg jammerder toen de hoogste minister hen chagrijnig opzij duwde en uitmaakte voor beesten, en al helemáál jammer toen hij begon met:

“Er is maar één reactie. We vuren al onze eigen wapens af.”

“Met welk doel, Goettot?” Aan de vele medailles en wapens om zijn lijf, kon Prins afleiden dat het de militaire adviseur was. “Red liever onze eigen mensen, dan dat we andere mensen straffen voor iets waarmee ze waarschijnlijk niks te maken hadden.”

“De wetten van Kran zijn duidelijk,” schreeuwde Goettot. Hij had een bol gezicht en kleine grijze ogen boven een brede neus. “Niemand vuurt ze af, want dan reageert de rest door ze ook af te vuren, en de hele planeet sterft.”

“En toch is er een afgevuurd. We zijn voorbij de wetten.”

“De beslissing is genomen!” Goettot liep rood aan. “Luister naar je hoogste minister.”

Mindy speelde zenuwachtig met haar nagels onder tafel, op alle manieren misplaatst in de chique stoelen en sterk versierde kamer. Dit was het belangrijkste gebouw van het land. Zij was een stagiaire. Maar het nieuws was zo onverwacht en angstaanjagend, dat deze vergadering gehaast was afgeroepen. Vrijwel alle regels waren geschonden om maar zo snel mogelijk een beslissing te nemen.

Prins en Akoa stonden naast haar op tafel. Ze staken hun poot door het tralies. Mindy duwde het terug. “Jullie hebben wel genoeg eten gehad, veeleisende beestjes van me,” fluisterde ze.

De adviseur richtte zijn aandacht op haar. “Mindy, was het toch?”

Met wijdgesperde ogen knikte ze wel twintig keer. De adviseur zuchtte diep. “Je bent zeker van wat je zag?”

“Uw medewerkers hebben het ook gezien, toen ze ons ophaalden.”

“En je bent zeker dat alle radar apparaten die we hebben gecheckt werken? Dat die … dieren er niet iets mee hebben gedaan?”

“Haal die beesten toch van tafel,” zeurde Goettot. “Wat doen ze hier? Wat doe jij hier? Laten we ons land nu leiden door domme stagiaires zonder enig diploma?”

Mindy slikte. “Zij wezen mij naar het scherm.”

“Dat heb je verbeeld, jongedame.” Goettot kreeg formulieren voor zijn neus en begon handtekeningen te zetten. Een groep van drie ministers werd samen weggestuurd om codes te ontgrendelen.

“Ik kan een beetje dagdromen, dat geef ik toe. En mijn hoofd is net zo warrig als mijn haar, maar—”

“Spreek duidelijk en spreek snel.”

Mindy dwong haar handen stil en legde ze op tafel. “Ik weet het zeker. Ze trokken me naar het scherm en wezen precies het rode kruis aan.”

“Wat dan nog?” Goettot was gaan staan. Zijn pen was leeg. Mindy bood meteen een van haar dertig pennen aan.

Prins hoorde een schurend geluid uit alle richtingen. Het was zacht en klonk alsof de hele kamer over het strand schoof. De wapens zijn toch niet al aangezet? dacht hij. Het zou het einde van Somnia zijn. Kan ik het nog stoppen?

“Dit zijn overduidelijk intelligente wezens.” Mindy tilde ruw het hok op en gooide Prins ondersteboven. “We kunnen hen gebruiken voor waarschuwingen in de toekomst. We moeten onderzoeken doen. Wat gebeurt er als je hen mensenvoedsel geeft? Hoe reageren ze op pijn of gevaar? Hoe krijgen we nog meer informatie uit hen? Hoe—”

Prins floot zo hard hij kon. Akoa schrok wakker, zag de situatie, en greep een pen van tafel.

Achter de nors kijkende Goettot schoven drie dikke muren omlaag. Het klonk bijna zoals het schurende geluid dat Prins inmiddels gek maakte, maar niet helemaal.

Een rode knop stond op een verhoging in een verder lege en grijze ruimte. Akoa was klaar met iets op een blaadje schrijven. Mindy pakte het op en fronste.

“Wat is dit? Koalataal? "

“Koalaans, natuurlijk. De enige taal die alle slimme dieren begrijpen.”

“Serieus?” zei Prins.

Akoa lachte. “Natuurlijk niet! Alleen Koala’s spreken Koalees.”

Prins knorde. Hij trok met zijn tanden de pen uit haar handen. Hij had nog nooit geprobeerd iets te schrijven aan de mensen. Maar hij kon hen verstaan, dus misschien werkte dit ook wel.

Goettot liep gehaast naar de rode knop. Zijn voetstappen maakten een spoor van zand. Alarmen gingen af door het hele gebouw en de kamer zelf kleurde rood.

Te weinig tijd voor meer, dacht Prins terwijl hij het blaadje vooruit schoof. Mindy’s mond viel open. De adviseur stond achter haar en las mee.

“Ik weet niet wat dat symbool is,” mompelde hij. “En dit woord bestaat niet. Maar als dat …”

“Ik haal hier geen plezier uit,” zei Goettot, nog steeds rood en opgeblazen. “Maar als we nu niks doen, leren zij dat ze ons kunnen bombarderen zonder gevolgen. De wapens van Kran laten kracht zien, macht, niet over je heen laten lopen.”

“Dat begrijp ik, hoogste minister.” De adviseur snelde ook de ruimte in, maar werd door bewakers tegengehouden. Goettot mocht als enige binnen en zijn vingerafdruk zou als enige werken. “Maar het maakt niet uit of ze Apranië bombarderen … als we allemaal weg zijn.”

Goettot bevroor, hand boven de knop. “Wat?”

“We hebben genoeg raketten over heel Apranië. We kunnen ze in gereedheid brengen en iedereen laten vluchten.”

“De raketten exploderen links en rechts!”

De adviseur sloeg twee bewakers in het gezicht en stapte naast Goettot. “Bijna iedereen overleven is beter dan iedereen dood!”

“Bewakers! Verwijder deze man.” Hij werd aan handen en voeten weggesleept. Prins en Akoa beukten het tralies open en renden over tafel.Mindy greep Akoa vast. Niet om tegen te houden, maar om te knuffelen.

Haar stem was zacht en piepend, als een baby na een lange periode van huilen. “Vaarwel wereld, denk ik dan maar.”

Prins gebruikte de half liggende militaire adviseur als een springplank om over de bewakers te komen.

Dat bleek onnodig.

De bewakers sloten één voor één de ogen en vielen plat op de grond. Goettots hand werd weggeduwd door een vuist van zand, waarna hij voorover viel en al slapend de verhoging omarmde.

De zandkorrels smolten samen totdat ze een figuur vormden. Het figuur keek even de kamer rond, werd kort een fluithaas, maar besloot uiteindelijk de vorm van een mens aan te nemen.

De adviseur struikelde achterwaarts. “Deze kamer speelt met mijn hoofd. Het is vervloekt.”

“Hmpf! Ik ben Claes de Zandkoning en heb zojuist jullie wereld gered, geen dank.”

Hij liep rond de tafel en wees naar Akoa. “Jullie mogen de koala’s bedanken. Al mijn tijd wordt opgeslurpt door deze rare wezens die bijna alleen maar slapen. Zo kwam ik jullie op het spoor.” Gek genoeg bleef Akoa wakker bij zijn aanraking. “Zeg, doe mij een plezier en blijf ietsje langer wakker. Sinds de lucht zwart is heeft de hele wereld al een slaapprobleem én depressies, dus kunnen jullie even meewerken? Alsjeblieft?”

Mindy’s vingers zochten pen en papier. “M-m-maar je bent van zand. Je leeft. En je bent van zand. Hoe werkt dat? Kan je het uitleggen?”

“Magie.” Claes strooide met zandkorrels als confetti, alsof deze kamer een kinderfeestje was. Maar dat toneelstukje stopte snel. “Als jullie niet zo achterlijk waren om de goden aan te vallen, hadden zij het je misschien uitgelegd.”

Hij keerde tot de adviseur, die probeerde om zeker en rustig te blijven. Met perfect rechte rug stond hij middenin de kamer. Maar toen Claes een hand uitstak, trok hij meteen een wapen.

“Ben jij in staat het plan uit te voeren? Alle ruimteraketten klaarzetten en met iedereen vluchten?”

“Ja. Ja, die machtiging heb ik. Maar waarom—”

“Doen.”

7. De laatste fluithaas

Alle kansen op zonnestralen en eten leken verkeken toen de mensen gehaast hun raketten lanceerden. Pika was blij dat ze vertrokken. Maar op deze manier zou ze sterven voordat ze kon genieten van een wereld zonder mensen. Typisch, dacht ze. Zelfs als de mensen iets goeds doen, doen ze het nog op de meest vervelende manier.

Maar hoe verder ze trok, samen met Pinpin, hoe meer ze terug verlangde naar die voortuin met gras, naar veilig binnen zitten en genoeg te eten hebben. Naarmate haar honger en dorst toenamen, veranderde het huisje van de windwachter steeds meer van nachtmerrie naar droom. Duizelig en draaierig zag ze weinig andere dingen meer in haar wereld.

Pinpin hield zich beter staande. Maar ook hij kon slechts schuifelen. Aan het begin renden ze nog, moedigden elkaar aan, maakten grapjes. Nu voelde Pika aan alles dat ze in stilte naar hun dood liepen.

Ze had gehuild, als ze dat nog kon. Het spijt me zo, Prins, vertelde ze haarzelf. We hadden samen moeten blijven. Je zit nu vast in één van die raketten. Jij hebt je mooie toekomst, ik heb …

Haar poten begaven het. Haar buik plat op de harde donkere grond, was ze niet meer van plan om te bewegen.

“Kom op, Pika. We vinden wel eten.” Pinpin had nog minder gegeten dan zij, maar toch –

Het gras was giftig, wist ze nu. Het smaakte al raar. Die mensen sproeien ook overal gif op.

“Waar dan?” fluisterde ze. “Waar is het?”

“Wist ik het maar.” Pinpin legde zijn vleugel om haar heen. “We keren terug naar dat huisje, oké? Daar hebben we tenminste een kans.”

De storm was op volle kracht. De wind blies in hun rug; teruglopen zou twee keer zo zwaar zijn. Pika schudde haar hoofd en schraapte haar snoeiharen door de aarde.

“Ga door zonder mij. Ik kan niet meer. Ik ga niet sterven in de armen van een mens, maar als een vrij dier in de natuur.”

Pinpin bleef stil. “En wat dan? Heb je de mensen eventjes laten weten hoe boos je bent? Heb je dan gewonnen?”

Zijn vleugel krulde onder haar buik en tilde haar een stukje op. “Ik snap het. Toen de mensen kwamen in hun boten, en al onze vissen in één klap weghaalden, en mijn familie uiteen dreven—ik weigerde samen te werken. Onderzoekers kwamen op het ijs. Terwijl ze apparatuur plaatsten en ons gewicht opmaten, gaven ze ons ook verzorging en eten. Ik weigerde dat te eten. Ik weigerde me aan te laten raken door een mens. Het voelde alsof ik daarmee liet zien hoe sterk en machtig ik wel niet was.”

Hij trok aan Pika totdat ze geen andere keus had dan op haar achterpoten staan. “En nu zit ik hier. Mijn familie heeft elke dag voedsel, en ik sterf bijna in het donker. Als jij gaat, ben ik helemaal … alleen.”

Ze keken samen naar de zoveelste raket die omhoog ging. Tot nog toe was er geen geëxplodeerd. De enige luide klappen kwamen van botsingen met andere rommel in de lucht. Maar in de verte, als de allerkleinste ster die je alleen ziet als je ernaar zoekt, was een rood puntje. De wapens van Kran kwamen, en ze kwamen snel, of je in de mensen geloofde of niet.

Pinpin richtte zich op probeerde Pika mee te trekken. “Ik denk dat ik liever sterf in iemands armen, mens of niet.”

Hij heeft gelijk, dacht Pika. Ze wilde het niet denken. Ze wilde de gedachte wegdrukken en volhouden tot het einde. Ze wilde hier liggen en wachten totdat Prins terugkwam met eten en knuffels. Maar toen Pinpin wegliep stond ze alweer op haar eigen poten.

“Prins! Ik kom eraan!” schreeuwde ze. De wind blies haar vacht steil naar achteren. Ze durfde niet meer te springen, want eenmaal los van de grond zou ze wegwaaien, dus ze kroop en schoof vooruit. Pinpin stond voor haar als windscherm, maar hoe langer ze liepen, hoe meer hij in elkaar dook.

De lichten van het huisje waren een nieuwe ster. Ze werden verspreid tot een wazige vlek door de vele bladeren en stofdeeltjes in de windvlagen. Maar het gaf een richting. Het gaf een doel.

En zo stapten ze door, centimeter voor centimeter, van scheur naar scheur, en bij elke pijnlijke poot die ze plaatste probeerde Pika te denken aan Prins.

Ze zouden in het huisje mogen. Ze zouden die mensenman overtuigen naar een raket te gaan. Daar zouden ze Prins tegenkomen—en alles kwam goed.

Alles kwam goed, herhaalde ze in haar hoofd, elke keer als ze een stukje achteruit werd geblazen, elke keer als haar voorpoot het weer begaf.

Met de hekken in het zicht persten ze er een sprint uit. Op het laatste moment verdubbelde de wind haar pogingen. Pinpin greep het hout. Pika beet in zijn staart. Als een vlag wapperden ze in de wind, horizontaal en los van de grond. Het kostte hem alle moeite om het hek vast te houden. Ze kwamen niet dichterbij, maar loslaten zou betekenen dat ze de lucht in waaiden, voor eeuwig verloren.

Pika strekte haar nek en bolde haar rug, alsof ze door mensenhanden werd uitgeknepen, en floot: iiieeep. Het was een kort geluid. Nauwelijks luid genoeg om de loeiende wind te overstemmen.

Ze iepte opnieuw. En opnieuw. Steeds harder en harder, totdat haar kaken te moe waren om nog te openen. Er moeten meer fluithazen zijn, vertelde ze haarzelf. Het moet. En ze zullen komen. En we zullen samen zijn. En een mens gaat nooit vijftig fluithazen aanvallen, toch? Dat zijn er te veel, toch?

Maar de moed zakte uit haar poten. Waarom zouden ze mij helpen, als ik nooit iemand anders wil helpen?

En misschien was het toch hoop, misschien was het toeval, maar ze hielden lang genoeg vol, totdat de storm iets zakte.

Ze vielen op de grond en schoven langs de hekken, door het gras, naar het raam dat inmiddels dicht zat.

Aliber zat op de bank en keek weg van het raam, naar een beeldscherm, ontspannen en misschien wel slapend. Zijn geweer lag naast hem. Pinpin gooide zijn vleugel naar voren om op het raam te tikken. Het klonk meer als een spons die tegen de muur werd gegooid, maar Aliber schrok en keek opzij.

Hij sjokte naar het raam en boog voorover, zodat zijn ogen precies Pika’s hoogte waren, zijn gezicht angstaanjagend groot. Pinpin probeerde te glimlachen. Pika probeerde niet dood neer te vallen.

Aliber liep terug naar de bank. Maar hij liep verder en opende een witte kast waarin plots een licht ontstond. Toen hij terugkwam, zette hij het raam een stukje open en schoof wat noten eronderdoor voor Pika, en een stukje vis voor Pinpin.

De wind klapperde het raam, zelfs op dit kleine kiertje. Aliber voelde de windstroom met zijn hand en liep naar zijn scherm.

“Nog steeds geweldig weer voorspeld. En die wapens van Kran zie ik nergens.” Hij draaide om en wuifde zijn handen. Ja ja, het gebaar dat dieren alsjeblieft weg moeten, dacht Pika.

Maar het raam klapte helemaal open en de dieren tuimelden over de vensterbank naar binnen. “Ik geef jullie nog een beetje eten, maar daarna gaan jullie. Oké? Afspraak?”

Het laatste eten werd gulzig van de grond gegrepen. Pika kroop meteen onder de tafel. Pinpin probeerde te volgen, maar was te groot, dus hij viel plat en glibberde onder een kast.

“Wat doen jullie?” Zijn oren spitsten. Pika wist niet dat mensen dat ook nog konden. En Aliber blijkbaar ook niet, want hij legde zijn handen erop alsof hij een ziekte had en zijn oren niet meer werkten.

“Dieren kruipen alleen onder dingen als …” Aliber tikte met zijn vingers tegen al zijn schermpjes. “Maar alles zegt dat er niks aan de hand is. Dus er is niks aan de hand.”

Plotseling raceten tientallen fluithazen door het raam, alsof honderd piepende banden afremmen op een snelweg.

“Aaah!”

Aliber greep instinctief naar zijn geweer, maar Pinpin had die al meegetrokken onder de kast. Met de handen in het vette haar keek hij hoe de fluithazen zich verstopten door zijn hele huis, en enkele gelukkigen zelfs in zijn koelkast.

“Wat gebeurt er? Wat ge—”

Een fluithaas huppelde binnen met iets in zijn mond. Een metalen stang, met draden eromheen die vonken afgaven, met plukjes veren aan de scherpe randen.

“Mijn meetapparatuur! Jullie hebben het vernield!” Aliber rende naar het raam en stak zijn hoofd naar buiten. Zijn baard blies als een hoed over zijn hoofd en was eindelijk vrij van vliegjes. Hij dook achteruit en sloot het raam voordat een dikke tak erdoorheen kwam.

Pika werd omringd door tientallen fluithazen die tegen haar aanschuurden. Een paar gooiden het eten uit hun mond met een grote boog voor haar neer. Ze liet haar dankbaarheid merken door warm terug te schuren. Ik heb hen per ongeluk geholpen, dacht ze. Door een raam te openen en te fluiten dat ze hiernaartoe moeten komen.

Ik kan dat mens ook helpen. En zo moet ik het duidelijk maken, dacht ze. Ze kroop onder de tafel uit en sprong op de vele schermen. Aliber sloeg zijn bezem naar haar, maar zij ving het tussen haar tanden. Hij gilde opnieuw en liet los.

Ze draaide de bezem om totdat het leek op een raket, deed zoveel mogelijk het geluid van vuur na, en liet de bezemsteel langzaam opstijgen. Andere fluithazen hielpen haar door hetzelfde geluid te maken en de bezem met hun hoofd te ondersteunen. Ze moesten het drie keer herhalen voordat Aliber het begreep.

Hij keek naar buiten en zag, door de wervelwinden heen, de raketten opstijgen. “Iedereen gaat weg,” mompelde hij. “De wapens van Kran zijn wél echt. En ik heb een hele dag verspild met TV kijken.”

Pika liet de bezem vallen. Het was nu of nooit. Ze duwde haarzelf onder zijn hand en keek zo lief mogelijk omhoog.

“Jullie wilden me waarschuwen,” fluisterde hij. Zijn vingers streelden haar vacht. Het was geen Prins, verre van, maar het was beter dan niets. Zijn koelkast was inmiddels geplunderd en Pinpin had ontdekt hoe zijn kraan aanging.

Alibers gezicht kreeg rimpels en een glimlach. “Denk je … dat ze het accepteren als ik zeg dertig huisdieren te hebben?”

8. De kooikeuze

Prins zou dolgelukkig moeten zijn. Mindy zou hem meenemen naar een raket en iedereen zou vluchten naar een betere plek. Maar zonder Pika wist hij niet wat hij op die nieuwe plek zou moeten doen.

Hij en Akoa stonden op een tafel, vrijgelaten. Ze waren in de ruimte met de vele lichtjes, die nog chaotischer knipperden nu regelmatig een volgende raket werd afgevuurd. De storm was op volle toeren. Maar mensen hadden zich lang geleden aangepast door grote windschermen te plaatsen rondom belangrijke plekken, waardoor het op de raketbasis leek alsof het prachtig weer was.

Hele mensenmassa’s dromden in rijen door de poorten, begeleid door agenten die paniekerig richting de juiste raket zwaaiden.

Het begon eindelijk te regenen. Net zo genadeloos hard en lang als Prins had verwacht. De raketbasis had een dak, maar die moest natuurlijk openblijven. Grote ventilatoren moesten de regen wegblazen als een paraplu van lucht. De helft was buiten gebruik en de andere helft zorgde vooral dat één groepje mensen de volle laag kreeg.

Kinderen stampten in de plassen, voordat ze onvermijdelijk werden teruggetrokken door moederhanden. De volwassenen klaagden over elke druppel. Maar iedereen hield van de verkoeling tegenover de eindeloze kleffe hitte. Akoa was op iemands rug gesprongen, die Mindy haar “collega” noemde, en had zich naar buiten laten dragen. Tegen de tijd dat die arme jongen doorhad dat hij als boomstam werd gebruikt, had Akoa alweer zes nieuwe voorwerpen voor haar buidel.

Prins overwoog ook naar buiten te gaan om wat druppels te drinken, toen Mindy eindelijk terugkwam. Ze plaatste een kooi op de tafel en opende het deurtje.

“Ik was bang dat je niet meer terug zou komen!” riep Prins enthousiast, wat voor Mindy nog steeds klonk als gefluit. Hij huppelde vrolijk de kooi in. Akoa bleef liggen. Mindy lachte erom, maar deed geen moeite haar erin te krijgen en liet het deurtje open.

“Jullie mogen nog wel even rondlopen,” zei ze. Ze glimlachte en Prins probeerde hetzelfde terug te doen.

“Maar dadelijk komen de onderzoekers om jullie mee te nemen, dan moeten jullie in de kooi zitten!”

“Pardon?” Prins wachtte op antwoord. Akoa trok vragend aan haar labjas. Mindy keek alsof ze de dieren begreep en viel zuchtend in de leunstoel naast de tafel.

“Ik ga niet mee met de raketten, schatjes.” Iemand riep haar naam. Ze draaide de stoel, bekeek een scherm, en verschoof toen het juiste knopje om de andere persoon blij te maken.

“Er moeten mensen achterblijven om op de knop te drukken. Om te wachten tot alle raketten zeker weten veilig in de ruimte zijn. Om vanaf hier nieuws of reparaties te regelen. Dat is mijn baan.” Haar ogen onderzochten de ruimte, terwijl haar vingers speelden met een pen. “Samen met de andere vier stagiaires. En de conciërge. En de parttime poortbewakers. Ook al worden we er niet voor betaald en kent Goettot mijn naam nog steeds niet.”

Ze gaat me afleveren aan … onderzoekers, dacht hij. Die dingen in me gaan stoppen. Of aan me gaan hangen.

Hij sprong uit de kooi, maar Akoa blokkeerde de opening. Mindy zag het als een teken en duwde de koala verder naar binnen zodat ze kooi kon sluiten. In de tussentijd waren alweer twee raketten vertrokken. Mindy keek ze na.

“Ik weet het niet, hoor. Wil ik echt de komende veertig jaar in zo’n raket zitten? Zit het wel comfortabel? Wat als ze alleen maar vies eten aan boord hebben? Wat als mijn buurman stinkt? Dan word ik liever herinnerd als één van de heldhaftige achterblijvers.”

Prins stak zijn neus zo hard tegen het tralies dat zijn voortanden eruit staken. Mindy stak er een pen tussen en legde een papier klaar. Ze werd opnieuw geroepen, chagrijniger ditmaal. Ze rende door de kamer en draaide aan steeds grotere knoppen. Totdat ze er eentje indrukte en iets door een luidspreker zei dat over het hele terrein werd herhaald, maar door de galm waarschijnlijk door niemand werd verstaan.

Prins schreef ondertussen zijn bericht. Het ging langzaam, schrijven met een pen scheef tussen je tanden. Zodra Mindy terug was, waren alweer twee raketten opgestegen en stonden er maar een paar symbolen op het papier. Een tekening van Mindy’s gezicht, een raket, en een pijltje van de eerste naar de tweede.

Mindy fronste. “Wie is dat gezicht met dat rare kapsel en—oh, dat ben ik. Jullie vinden dat ik mee moet?”

Akoa verdrukte prins in de kooi en knikte. Mindy keek over haar schouder. Iedereen was druk met deze gigantische onverwachte operatie begeleiden. Het was een wonder dat ze zoveel mensen hadden gewaarschuwd en alle raketplatformen actief hadden gekregen. Zowel hier als in alle andere raketbases van Apranië.

Ze klakte haar pen hard tegen de tafel en stopte hem terug bij de rest. “Zelfs als ik achterblijf, doet Goettot waarschijnlijk alsof ik niet bestond. Alsof ik niks waard was. Ze kunnen vast een andere onbetaalde hand vinden om op een knop te drukken, toch?”

Mindy haalde de kooi van tafel en liep snel en zelfverzekerd naar de uitgang. Iemand zei haar naam, maar ze deed alsof ze niks hoorde.

“Maar ik heb geen ticket,” fluisterde ze eenmaal buiten. “En het personeel kent mijn gezicht. Dus we moeten een andere manier vinden.”

Ze keek zoveel over haar schouder dat ze de persoon voor haar neus miste.

Ze botste tegen een oudere man in grijze lange kleding. De kooi was het grootste slachtoffer: Prins en Akoa werden nog verder geplet.

“Sorry!”

“Mijn excuses, jongedame. Ik liep op u af om een vraag te stellen, maar werd afgeleid door die bijzondere kooi in uw handen. Uw huisdieren, neem ik aan? Welke raket neemt u?”

“Oh, god, nee, ik ken ze pas net.” Mindy hield de kooi omhoog. De man nam zijn zwarte hoed af en drukte zijn neus tegen die van Akoa. “En ik neem geen raket—eh, ik bedoel, raket—eh—zeven?”

De man lachte hartelijk. “Die is net vertrokken. Bedoelt u misschien …”

“Zeventien. Ja, dat zei ik, zeventien. En deze dieren zijn de huisdieren van mijn—eh—vrienden.”

Maar Prins zag de paniek in Mindy’s ogen toen ze realiseerde dat deze basis maar zestien platformen had.

De man stak een glimmende pas omhoog. “Jongedame, u heeft geen ticket voor een raket. Ik wel.”

Hij legde de pas al bijna in haar hand, terwijl zijn andere hand de hendel van de kooi licht aanraakte. “Ik ben bereid om deze aan u te geven, in ruil voor die kooi met de dieren erin.”

“Wat—waarom—bent u een dierenarts? Een onderzoeker?”

“Dat zou u kunnen zeggen. De dieren zijn in veilige handen, geloof me.”

Maar Prins geloofde hem niet. De waarheid zat bij mensen in de ogen. Mindy keek naar de dieren en haar ogen gingen verder open. De man keek een halve seconde, vernauwde zijn blik, en had Prins daarna geen aandacht meer gegeven.

“Hij liegt! Geef ons niet weg!” Prins trok aan Mindy’s kleding, maar ze voelde het niet. Haar aandacht wisselde tussen de ticket en de torenhoge raket die een gat in de zwarte lucht prikte.

“Ik weet gewoon niet of ik wel de rest van mijn leven in die stalen kooi wil doorbrengen. Ik kan tachtig zijn voordat we de eerste leefbare planeet tegenkomen. Tachtig! Vier keer mijn leeftijd!”

“Ach, beste jongedame, u leeft al in een kooi.” De man griste in zijn diepe, goed gevulde zakken. “Je kan nergens naartoe zonder hekken en poorten tegen te komen. De zwarte lucht maakt de wereld onleefbaar, behalve op die kleine plekken waar mensen héél veel moeite doen.”

Een grote lichtbruine zak goudstukken werd bovenop het ticket gelegd. Regendruppels hadden iedereen allang doorweekt en kleurden de zak direct donkerbruin. Bij Prins daalde het besef in dat hij was verslagen. Dat Pika, lieve Pika, misschien toch een beetje gelijk had gehad.

“Leer deze wijze levensles van een oude man die veel heeft gezien. Het leven is vechten voor de kooi waarin je het beste past.”

De basis werd langzaam leger. Nog maar vier raketten stonden klaar. Een stem schalmde over het terrein: “Half uur tot inslag wapens van Kran. Half uur tot inslag.”

Mindy greep het ticket en de geldzak. De man pakte de kooi stevig vast.

“Ik wens u een fijne reis en hoop dat u wel vijf keer uw leeftijd wordt!” Hij snelwandelde het duister in, de dieren rollend door de schuddende kooi. In de flitsen die hij zag, merkte Prins dat Mindy nog steeds niet van haar plek was gekomen.

Terwijl de laatste raketten opstegen, vervloekte hij zijn eigen vertrouwen in de mensen. Hij ging steeds verder weg van waar hij hoorde te zijn. Een luide en lange fluit was zijn laatste roep.

9. De twee werelden

Mindy had altijd gedacht dat ze chaotisch was, maar slim, logisch en wetenschappelijk. Tien stappen voor de opening van de raket ontdekte ze dat dit een leugen was en dat mensen de domste dingen doen als ze onder druk staan.

Wie zou in hemelsnaam zijn ticket weggeven als hij wist dat over een half uur dit hele land werd opgeblazen? dacht ze. Is hij gek? Of ben ik gek?

Achter haar gingen tientallen mensen met elkaar op de vuist. “Ik ga niet aan boord met een vuile Juraad!”

“Wat hebben we jou ooit misdaan?”

“Ga lekker in een gat in de grond leven, dáár horen jullie thuis.”

“Oh? Zeker omdat ik een gekleurde huid heb?”

Mindy hoorde een klap, een schreeuw, en liep met handen tegen de oren naar de rij voor de andere raket. Ze kon vast een smoesje verzinnen waarom het getal op haar ticket niet klopte.

En wie heeft er nog goudstukken? dacht ze. Volgens mij alleen de hoogste ministers van een paar landen. We betalen al eeuwen digitaal. Maar de man was oud, misschien had hij iets bewaard van vroeger.

Zij wist dat de dieren speciaal waren. Maar hij kon dat niet weten. Ze zag weer de schattige gezichtjes van de haas en de koala.

“Wat ben ik aan het doen?” zei ze hardop. “Die dieren zijn bewijs dat er een hele intelligente wereld is die wij niet kennen.”

Als een natgeregende zwerfkat tussen twee raketten, veranderde ze haar plan. Ik twijfelde jarenlang over mijn kooi. De natuur hebben we niet eens een keuze gegeven. Ja, ze zullen over me praten, als de enige mens die opkwam voor het juiste.

“Wacht!” Ze rende naar de poort waardoor de man was gelopen. Daarbuiten was het meteen pikkedonker en struikelde ze over een dikke tak. Ze greep haar mobiel om bij te schijnen. Diepe voetstappen stonden in de natte modder. Ze volgde het spoor, totdat ze haar zaklamp niet meer nodig had.

De man stond naast een goed verlichte helikopter om een stapel kooien en andere spullen in te laden.

“Wacht!” schreeuwde ze opnieuw. De man keek op, maar stopte zijn werk niet.

“Afspraak is afspraak!” Hij keerde om, maar toen Mindy te dichtbij kwam trok hij een geheim pistool van achter zijn rug.

De volgende raket steeg op. Hierbuiten was minder bescherming tegen de storm en Mindy voelde haar kleding als een wurgslang om haar lichaam trekken. Elke zin moest geschreeuwd, zelfs nu ze een paar meter van elkaar stonden.

Ze gooide het ticket en de geldzak terug. “Ik hoef het niet. Geef me de dieren.”

“Ik ben niet het soort persoon om de levens van mooie jongedames te verspillen. Maar blijf hier staan en u laat mij geen keuze.”

Mindy wist niet wat ze moest zeggen. Ze werd overspoeld door regen en moest zich staande houden met een kleine zwakke boom in haar rug. Het pistool richtte op haar gezicht. Zo bang als ze zich nu voelde, zo bang moesten dieren ook zijn als op hen werd gejaagd.

Een terreinwagen scheurde over het veld met piepende banden en botste tegen de helikopter. Een van de achterste wieken vloog los en sneed als een zwaard door het dak.

Nee, geen piepende banden, piepende hazen. De schattige kopjes van tientallen beesten staken aan alle kanten uit.

Een lange grijze baard hing uit het raampje. “Welke idioot parkeert hier een helikopter? Verdraaide mensen! Vernielen het dak van je auto.”

Mindy gebruikte de afleiding om de kooi met Prins en Akeo te pakken. Tegen de tijd dat de man het zag, sprong ze aan de andere kant in de terreinwagen.

“En wie ben jij dan wel?” Aliber sloeg zijn voet tegen het pedaal en schoot weg. Kogels maakten deuken in de achterdeuren.

“Ik ben de stagiaire die ze beter hadden moeten betalen.” Ze drukte de kooi tegen haar borst alsof het een baby was die warmte en liefde nodig had. Prins probeerde langs haar te kijken of Pika achterin de auto zat.

Terwijl druppels de voorruit wazig kletterden, raceten ze naar de lichten van de basis. “Zag ik nou goed dat jij je ticket hebt weggegooid?”

“Eh—Heb jij er toevallig twee?”

“Ik heb er nul.”

Mindy zat rechtop met mond open. “Oh, god, ik ben zojuist zelf in de auto van mijn kidnapper gestapt, ik ben zo dom, zo dom.”

“Wat? Ik ben geen kidnapper. Ik ben … lui en onvoorbereid.”

Mindy en Aliber grepen tegelijk een hendel aan het plafond om niet uit de auto te vallen bij een scherpe bocht. “Zonder waarschuwing van de beesten had ik nu in bed liggen dromen.”

De poort van de raketbasis kwam eerder dan verwacht. In een regen van vonken en schrapend metaal barstten ze erdoorheen en reden direct het terrein op.

“Het heet niet voor niets een terreinwagen,” mompelde Aliber. Twee raketten stonden er nog. Er was te weinig personeel over om een probleem te maken van de slingerende auto. Er waren zelfs te weinig mensen om aan te rijden.

Mindy trapte honderd meter voor de raketten op de rem. Ze keek naar Alibers lange doorregende jas. Ze zag haar eigen veel te grote labjas.

Een minuut later liepen twee mensen, een grijze baardman en een warrige jongedame, met wel héle brede en volle bovenlichamen naar de raketten. Ze namen de trap naar het hoge platform met drie treden tegelijkertijd. Twee fluithazen popten boven Mindy’s kraag uit. Ze blies uit haar neus in een poging de beesten omlaag te krijgen, maar het paste niet.

“Ticket?” De jongen was van haar leeftijd en had niet lang nodig om haar verregende gezicht te herkennen, ondanks het lichaam dat van geen kant klopte. “Mindy! We zochten jou! Wat doe je hier?”

“Nou, eh, dit is mijn …”

“Vader. En ze gaat mee op mijn pas.”

“Maar … maar ik dacht dat we samen, je weet wel, op de knop drukken en achterblijven en …”

“Ach, hè, poeh,” Aliber gebruikte alle korte woordjes die hij kende. “Jonge liefde, is’t nie waar? Maar uiteindelijk moeten we—”

Het gezicht van de jongen verharde. “—een geldig ticket laten zien.”

“Drie minuten tot wapens van Kran,” herhaalde de speaker. “Eén minuut tot lancering.”

Mindy en Aliber keken naar elkaar. De jongen draaide om en begon de raketdeuren te sluiten. Mindy greep zijn pols. “Alsjeblieft, we hebben jarenlang samengewerkt, alsjeblieft.”

“Regels zijn regels, iets dat jij blijkbaar niet begrijpt.” Hij prikte zijn vinger hard tegen de vele bobbels in Mindy’s jas.

Tot ieders verbazing schoot een grijze poot omhoog. Een zwarte vijfvingerige hand die nogal leek op een mensenhand, maar het niet was.

Akoa twee gestolen pasjes vast.

Mindy lachte. Zij pakte er een, Aliber pakte de ander.

“Ik zou nu graag in mijn raket stappen.”

Maar een stem riep van achter de deur: “We hebben maar ruimte voor één passagier. Meer dan dat en we mogen simpelweg van het systeem niet opstijgen.”

Mindy verspilde geen seconde. Ze duwde Aliber vooruit en rende over de brug tussen de platforms—naar de andere raket. Links en rechts vielen dieren uit haar jas. Ze had geen tijd om achterom te kijken. Geen tijd voor omlaag kijken en hoogtevrees krijgen. Alleen maar oog voor die raketdeuren.

Het aftellen begon al.

Een pinguïn sprong voor haar uit en schoof over de grond. Hele groepen hazen gebruikten hem als vlot over de gladde metalen buizen. Mindy moest er ook aan geloven en greep zijn staart. Onder haar schreeuwde de jongen dat ze moest worden tegengehouden.

Samen gleden ze door de deuren. Ze sloten en knelden Mindy’s schoenen. Ze strikte haar veters los en maakte dat ze wegkwam voordat haar schoenen werden geplet tot een papiertje.

De laatste twee raketten stegen op, als tweelingssperen tegelijk gegooid door een reusachtig sterke god. De zwarte lucht zat vol gaten gemaakt door de vorige raketten. De wereld onder hen kreeg meer zonnestralen dan het in eeuwen had gehad. Het mocht een minuut genieten voordat de wapens van Kran zouden komen.

Maar toen ze eindelijk boven de wolken kwamen, boven de wereld van eindeloze duisternis, had Mindy maar oog voor één ding. Haar fluithaas die zijn poot tegen het raampje plaatste. En een andere fluithaas, aan de overkant, in de andere raket, die reageerde met haar eigen poot tegen het raam.

10. Epiloog

Het duurde niet lang voordat alle mensen doorhadden dat ze voor de gek waren gehouden. Toen de Kranwapens insloegen hadden ze een explosie moeten zien, een paddenstoel van rook en vuur. Ze hadden zelfs van veraf het lawaai moeten horen.

In plaats daarvan kwam er … niks.

Zo lang de raketten nog verbinding hadden, konden ze de bewakingscamera’s bekijken. Er was niks te zien en de hele raketbasis leek nog intact. Verder van de planeet stuurden ze ruimtesondes om foto’s te maken. Ook die vonden een Apranië zonder schade, maar met zonnestralen en meer groene natuur dan eerst.

De mensen riepen dat ze moesten omkeren. De mensen begrepen niet hoe ruimteschepen werkten.

Zodra ze uit de atmosfeer waren, was er geen lucht om hen af te remmen. De bekende wetenschapper Valton zei het al: Zolang niemand een nieuwe kracht uitoefent op een voorwerp, blijft het voor eeuwig op dezelfde snelheid.

Dus zodra de raket in de juiste richting stond, werden alle motoren uitgeschakeld en weggegooid. Zonder brandstof te hoeven gebruiken, zouden ze voor eeuwig blijven doorgaan op de precieze snelheid die ze nu hadden. Omdraaien of afremmen, echter, zou wél brandstof verbruiken die ze niet hadden.

Ruwe schattingen werden gemaakt van hun huidige koers. Ze zeiden dat ze over tien jaar de eerste leefbare planeet bereikten.

In die tijd gedroegen de dieren zich zo goed als je kon verwachten in een volgepakte raket. De fluithazen knaagden links en rechts kabels door. Maar gelukkig waren dat slechts stekkers of opladers voor mobieltjes, en waren de écht belangrijke kabels goed beschermd in de muren. Hoewel veel tieners ineens lange betogen hielden over het belang van hun stekkers.

Prins zorgde in ieder geval dat hij ver uit de buurt bleef van mensen die uit hun ogen keken zoals die ene man die Mindy toen zijn ticket aanbood.

Pinpin bracht plezier door mensenkinderen op zijn rug te nemen en door de hallen te glijden. Totdat de rollen omdraaiden en ouders tegen hun kinderen zeiden: “Je moet banger zijn voor hem, dan hij voor jou!”

Drie jaar lang speelde het mysterie van de voedseldief. Iemand brak ’s nachts in bij de keuken op dezelfde verdieping als Mindy, jatte bergen voedsel, en verdween voordat mensen of camera’s iets zagen. Het mysterie was snel opgelost toen Akoa een keer voorover in slaap viel en twintig zakken met nootjes uit haar buidel explodeerden door de hele verdieping.

Tot het moment dat de raket landde, bleef men nootjes vinden op rare plekken. Als een soort speurtocht naar paaseieren die nooit ophield.

De andere raket was een stuk minder fijn, beste lezer. Want Pika wilde lange tijd niks meer doen zonder haar Prins. De mensen bleven ruzieën over het geloof van hun buurman totdat ze allemaal op andere verdiepingen werden geplaatst. Veel familie was achtergebleven omdat Aliber zei dat er niks aan de hand was. Iets waarvoor hij honderd keer sorry kon zeggen en het maakte niks uit. Ik wil er niet te lang bij stilstaan.

Mindy was inmiddels een volwassen vrouw. Prins was helemaal grijs. Ze hadden vaak samen gezeten, terwijl ze probeerde met hem te praten of zijn krabbels te begrijpen. Ze konden nu redelijk met elkaar communiceren, maar er bleef altijd een muur. Mensen hadden wel degelijk hersenen die van alles konden waarvan dieren alleen konden dromen.

Mindy schreef er een wetenschappelijk verslag over. Bij de helft van de mensen was ze een heldin die had gewaarschuwd voor de wapens en dieren had gered; bij de andere helft was ze een verrader die had moeten achterblijven. Ze gaf inmiddels weinig meer om allebei de meningen.

De planeet waarop ze eindigden begon als een stenig landschap met kraters, maar werd door de mensentechnologie snel omgebouwd tot iets met een atmosfeer en zachte grond voor planten. Vanaf het begin wekten ze alle energie op met schone oplossingen, wat vooral betekende dat elk dak bestond uit honderden zonnepanelen. Iets waarvoor Mindy—tot haar spijt—nog steeds lange tijd moest vechten.

Een paar maanden na de landing mochten de ongeduldige reizigers eindelijk naar buiten. Zonder ruimtepak, zonder andere bescherming, eindelijk uit hun kooi. Ze noemden de plek Fluitvaart, richting het centrum van het Nibuwe stelsel.

Hoe langer ze buiten de klauwen van de Zandkoning waren, hoe minder iedereen nog sliep. Alle regels waren hier anders. En ze moesten die snel leren als ze wilden overleven.

Prins stond op een steen, elke dag, turend naar de sterren. Nog meer jaren verstreken, waarin bezoekers van andere planeten steeds vaker arriveerden, maar Pika’s raket kwam niet aan.

Zo hoorden ze ook het laatste nieuws van Apranië, dankzij een familie handelaars in hun eigen kleine ruimteschip.

“Het was bluf,” zeiden ze. “Er zijn nooit wapens van Kran afgevuurd. Het was een lege raket met een trucje om onze radars gek te maken.”

Mindy ontving hen in de rakethaven, waar ze haar eigen ruimteschip al geruime tijd voorbereidde. “Waarom? Wat is het punt?”

De vraag stellen was hem beantwoorden. “Het punt was dat iedereen uit Apranië zou vertrekken. Het land is in korte tijd weer groen geworden. Veel diersoorten zijn weer opgebloeid.”

Mindy sloeg bij gebrek aan spijker een pen in de buitenkant van haar ruimteschip. Ze blies een zweterige lok haar weg. “Het scheelde weinig of wij hadden wapens teruggestuurd.”

“Een uitkomst waarmee zij ook blij zouden zijn.”

“Wat?”

De kapitein van het ruimteschip tikte op een paar schermen en liet een foto zien van een groep mensen in groene uniformen. De middelste man herkende ze meteen.

Die man wilde toen de dieren overkopen! Hij hoefde geen ticket, want hij wíst dat de wapens niet echt waren.

“Zij wilden het klimaatprobleem oplossen door de halve wereld uit te roeien. Ze vonden het prima als dat hun eigen dood betekende.”

Mindy sloeg haar hamer tegen de grond. “En wij hebben precies gedaan wat ze wilden! Het is nu een paradijs daar, zonder ons.”

“Paradijs? In de toekomst, misschien. Voor de dieren, misschien. Het duurt nog honderd jaar voordat het klimaat is hersteld en de lucht helemaal schoon. Dat gaan deze bluffers zelf niet meer meemaken.”

Over de jaren zou Mindy vaak denken aan teruggaan. Prins verwachtte dat Pika dat zeker had gedaan: zij hield het meeste van hun wereld en de natuur die daar groeide.

Maar de knoop werd pas doorgehakt toen ze eindelijk een bericht terugkreeg van een andere planeet.

Volgens onze informatie is raket twaalf vertrokken naar de andere kant van het Nibuwa stelsel. Er is geen reden om te denken dat ze zijn teruggegaan of geëxplodeerd. Hopelijk helpt dit. Gegroet, uw grootste fans.

Mindy’s ruimteschip was inmiddels af en had al vele korte reizen overleefd. Akoa werd oud. Prins werd oud. Ze wist dat ze hoogstens een paar jaar hadden. Net genoeg om het Nibuwe stelsel te doorkruizen en Pika te zoeken.

Dus ze zwaaiden iedereen uit en stapten in hun comfortabele ruimteschip, met een vrolijke tekening van Mindy, Akoa en Prins op de zijkant. Mindy en Akoa staken hun duim op. Prins keek langs hen en zong een reeks muzikale noten die hij per se zelf wilde tekenen.

En ze vertrokken, maar deze keer in de beste kooi, en eentje waarvoor ze zelf hadden gekozen.

 

En zo ging het leven door …