5. De toevallige rampen

Toen de goden zagen dat het einde van de trap al door de wolken werd opgeslokt, verdween hun onzekerheid over het plan.

De stapels hout en steen waren bijna uitnodigingen. Alsof de dieren wisten dat iemand deze zou stelen en hen daarbij wilden helpen. Maar dat kon nooit waar zijn, want de dieren hadden ook bewakers neergezet rondom de trap. Het was ’s nachts te donker om bovenin te werken, maar de onderkant kon altijd steviger. Omringd door vuurvliegjes en maanlicht, bleven ze zelfs rond middernacht extra planken en stenen toevoegen.

Cosmo’s vleugels maakten te veel herrie, dus moest hij lopend het kamp betreden. Zolang hij een vleugel over zijn hoofd en snavel hield, was het moeilijk hem in het donker te zien of te herkennen. Hij liep zo lang mogelijk tussen struiken, totdat hij de stapel hout bijna kon aanraken.

Maar een bewaker zat erbovenop. En daarom kwam Eeris, vol in het zicht, het kamp binnen vanaf de andere kant. “Hoi hoi, ik vroeg me af of jullie nog hulp nodig hadden?”

Fiante sliep staand en deed één oog halfopen. “Je zou ons helpen door uit de buurt te blijven.”

“Hmm, jullie zien er moe uit. Zullen de goden anders even op wacht staan?”

“Ha! Da’s een goeie, Eeris. Daar trappen wij niet in!”

Maar ze waren er allang ingetrapt. De andere bewakers waren erbij gaan staan. Cosmo kon in alle rust een touw rondom de stapel wikkelen, in zijn snavel nemen, en met een machtige draai ver weg in het bos slingeren.

De stapel steen was veel lastiger, dus daarvoor had hij zijn broertje Darus meegenomen, god van de aarde, een wolf die rustig wachtte, op zijn buik plat in de modder.

Hij had lang getwijfeld, want Darus stond bekend als de meest onhandige god van allemaal die zichzelf ook nog graag hoort praten. Ook nu was hij te laat gekomen. Maar iets was veranderd sinds het uitsterven van de dinosaurussen. Hij deed zijn plicht zonder zeventien slechte grappen.

En ook nu liet hij alle stenen zomaar door de grond zakken. Eén keer knipperen met je ogen en de stapel is voorgoed verdwenen. Waar eerst stapels stonden, duwde Darus nu een saaie berg modder omhoog met ongeveer dezelfde grootte. “Een steengoede truc, als je het mij vraagt,” mompelde Darus.

“Ik vond hem wel aardig,” grapte Cosmo.

“Luister nou Fiante,” zei Eeris, waarbij ze de bewakers omringde met haar lange nek. “De goden willen jullie vrienden zijn. Hoe zeg je dat ook alweer? Oh, ja, wij willen onze band verbeteren, één trede per keer.”

“Dan komt jullie wil niet overeen met onze wil.”

“Nou, oké, dan wens ik jullie nog veel plezier,” zei Eeris overdreven opgewekt en ze vertrok. De bewakers kwamen terug. Cosmo en Darus liepen rustig weg, gehuld in schaduw, de Bijnabergen op. Vanaf daar konden ze het hele kamp goed overzien.

De ochtend brak aan. Toen Fiante zag dat de stapels waren veranderd in modder, reageerde hij niet zoals ze hadden verwacht. Geen paniek, geen boze schreeuw, geen chaos.

“Dit is een test van de Oppergod!” riep hij net zolang totdat iedereen wakker was. “Hoe graag willen wij hem bereiken? Hoe graag willen wij weg van deze wereld? Nou, we zullen het laten zien.”

“Maar waarom willen die wezens toch weg van de wereld?” vroeg Cosmo, vooral aan zichzelf. “En waarom dan een gigantische trap?”

Darus scherpte zijn tanden aan een stuk steen. “En ik maar denken dat jij slim was. Oh, wacht, dat denk ik alleen omdat je dat de hele tijd zelf zegt.”

Groepjes vertrokken uit het kamp in alle richtingen. Fiante stuurde hen aan. Ze waren zojuist bijna al hun voorraad verloren, maar je zou denken dat het een feestdag was. De minst belangrijke delen van de trap werden losgehaald zodat ze verder konden bouwen.

Nog voordat de zon op het hoogste punt was, waren er al drie treden bij getimmerd en stroomden Equids binnen met nieuwe planken.

Eeris stond ineens achter haar broers.

“Wat nu? Nog maar een paar dagen. Misschien één dag. En dan sterven ze allemaal omdat ze proberen uit de wereld te lopen! Ik laat dat niet gebeuren.”

“Rustig,” zei Cosmo, zijn vleugel op haar nek. Zijn blik viel op de gereedschappen die de Gosti vasthielden. Daarom zijn ze zoveel sneller dan ik verwachtte, dacht hij.

“Ik heb een volgend plan.”


Eeris liep die avond weer met een omweg rondom de Bijnabergen, zodat ze vanaf de andere kant het kamp kon binnenlopen. Alsof ze er “toevallig doorheen moest” op weg naar huis.

Maar ze werd opgehouden door de Oerschildpadden. Ze kwamen steeds dichterbij. Ze lieten een pad van vernieling achter, op weg naar het vernielen van de trap. Een steeds grotere kudde liep achter hen aan. De communicatie ging steeds beter, aangezien slangen niet meer alles hoefden uit te beelden met hun lichaam.

Ze snapte niet wat hun plan was. Ze waren toch gelukkig in de zee? Zij zijn de dinosaurussen van de oceaan, de baas. Wat zoeken ze hier?

Maar het moment dat ze uit de schaduw stapt en een praatje maakt, is het moment dat zij waarschijnlijk hun plan veranderen. Ze hebben al zoveel levenskracht vernietigt, al die planten en bomen die weg zijn, dacht ze somber. Was dat het nou waard? Wat als ik hun plan verkeerd heb gehoord?

Ze kon het niet meer aanzien. Het moest nu stoppen. Ze maakte haarzelf zo groot mogelijk en liep op de Oerschildpad af.

“Ga terug naar de zee! Je hoort hier niet thuis.”

“Goedenacht, Eeris,” zei Abrahon plechtig, niet eens een beetje geschrokken. “Ga maar. Waarschuw je godenvriendjes dat we jouw regels hebben gebroken.”

Ze opende haar mond, maar wist niet wat ze moest zeggen. Ze was een godin en kon als ze wilde deze Oerschildpad een dagje opsluiten in een getoverd bos, maar voelde zich nu klein en hopeloos.

“Dat dacht ik al. Het moment dat je ons hielp, plaatste je ons op dezelfde hoogte als jullie. Nu moet je leven met de gevolgen.”

“Ik ben klaar met leven met de gevolgen.” Ze stampte beide voorpoten diep in de aarde. Wortels knapten uit de grond, draaiden om, en werden steeds grotere bomen die de Oerschildpad als een houten gevangenis omringden. Hij nam de bomen in zijn mond, maar had geen sterke tanden om ze doormidden te bijten. Hoe meer het bos hem opsloot, hoe minder hij kon bewegen en platstampen, totdat hij alleen nog zijn hoofd kon bewegen om Eeris boos aan te kijken.

“Ik ben een rechtvaardige godin en ik laat me niet naar beneden praten door mijn eigen onderdanen. Zodra je los bent, ga je terug naar de zee. Zo niet, heb ik geen andere keus dan mijn familie inlichten. Heb je al eens kennis gemaakt met mijn broer, de vuurgod Ardex?”

De Oerschildpad gromde. Zijn volgelingen begonnen het lange proces van klimop, bladeren en boomstammen uit elkaar trekken.

Eeris liep door, zette een vrolijke glimlach op, en liep het kamp binnen. Maar Fiante was nergens te bekennen. Er was helemaal niemand. Ze hoorde iemand zeggen “Ha, goeie Darus”, maar wist niet waarvandaan. Totdat ze aan de andere kant van de trap was en Darus zag jongleren met gereedschappen.

“Waar bleef je nou?” fluisterde Cosmo die uit de bosjes sprong.

“Sorry, maar wat is Darus aan het doen?”

“Dat zie je later.” Hij eindigde zijn show door een paar hamers te balanceren op zijn staart. We noemen het wel hamers, beste lezer, maar in dit tijdpark was het niets meer dan een stokje vastgemaakt aan een dikker stokje. Hij had niks laten vallen, of stiekem laten verdwijnen, dus Eeris snapte het punt niet.

Net zoals de vorige avond, liepen ze een stukje over de Bijnaberg en keken toe hoe de ochtend aanbrak en de grote trap inmiddels een enorme schaduw wierp over het hele continent.

Toen de eerste Gosti een plank wilden timmeren, viel hun hamer spontaan uit elkaar. De scherpe steen waarmee ze andere stenen in de juiste vorm slepen vergruisde bij de eerste aanraking.

“Minischeurtjes.” Darus glimlachte. “Niet genoeg om kapot te gaan, maar wel als iemand ook maar een béétje kracht erop zet.”

De stapel kapotte gereedschappen groeide snel in het midden van het kamp. Fiante ging er triomfantelijk opstaan. “Onze volgende test van de Oppergod! Laten we ons verslaan? Hebben wij geen poten, geen tanden, geen sterke ruggen om mee te werken? Alles kunnen we bereiken, alles voor hem!”

De wezens juichten. Ze pakten de brokstukken van wat eerst hamers en slijpstenen waren, en gebruikten ze creatief om nieuwe treden mee te maken. Treden die Cosmo alleen nog kon zien omdat hij tussen de wolken vloog.

“Kon onze familie maar helpen,” zei Eeris.

“Zij zijn druk met hun eigen problemen,” antwoordde Darus. “Overal op deze wereld zijn wel vuurtjes om te doven. Het is aan ons.”

“Wat nu?” vroeg Eeris met hoge stem. Haar broers kalmeerden haar niet meer.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

5. De toevallige rampen

Toen de goden zagen dat het einde van de trap al door de wolken werd opgeslokt, verdween hun onzekerheid over het plan. De stapels hout en steen waren bijna uitnodigingen. Alsof de dieren wisten dat…