8. De onzichtbare Oppergod
De trap kraakte en piepte onder het gewicht van honderden poten. Het bouwwerk wiebelde over het landschap als een reus die slaapwandelt. De laatste treden werden gehaast aangelegd, terwijl wolken al het onheil stuurden dat ze hadden.
Eindeloze regenbuien maakten de treden nat. Hagelbuien gaven Dilova koppijn, zelfs toe ze pas halverwege de trap was. Haar poot deed zeer, maar ze durfde geen stukjes te vliegen, want de wolken stuurden ook windvlagen van de zijkant.
En hoe hoger ze kwamen, hoe meer Dilova op achterstand kwam, want ze twijfelde steeds meer of ze de top wel wilde halen. Terwijl onweersbuien de dieren boven haar probeerden te raken, geleid door haar vader, stond ze bijna stil halverwege de trap.
Waarom zou ik daarboven willen komen? dacht ze. De Spookvogel is weg. De lucht is nu pas echt leeg. En vader mag geloven wat hij wil, ik weet nu wat de Spookvogel echt was. Geen beschermer van een Oppergod. Ik denk niet dat die Oppergod bestaat.
“Het materiaal is op!” schreeuwde iemand bovenin. Dilova zag silhouetten van links naar rechts glijden, grote hagelstenen ontwijken die even later brokken steen van de trap afsloegen, elkaar vastgrijpen als iemand dreigde te vallen. Die silhouetten kwamen nu weer naar beneden.
“Haal het van de onderste treden af, die hebben we niet meer nodig,” riep haar vader. Maar als daarboven niets is, dacht ze, gaat vader straks dood!
Eeris groeide bomen onder haar poten om de wezens op de trap bij te houden. Zo steeg ze nu langs Dilova op.
“Ga omlaag,” zei Eeris.
“Niet zonder vader.” Dilova vond weer kracht in haar poot en hupste over de tredes. Eeris probeerde te helpen, maar zelfs haar boom slingerde in de wind, en binnen de kortste keren waren de traptreden hoger dan een boom ooit kon zijn. De godin sprong naast Dilova op de treden en het gewicht helde de trap verder schuin.
“Hier was ik al bang voor,” mompelde Eeris. Terwijl regendruppels Dilova’s vleugels te zwaar maakten om te gebruiken, moest Eeris héél voorzichtig haar poten op de tredes plaatsen om niet uit te glijden. Zo kwamen ze steeds dichterbij de voorste groep. Zo hoog dat ze middenin de wolken zaten, zo hoog dat het begin van de trap niet meer te zien was, zo hoog dat Dilova al het gevoel had dat ze zweefde.
Een gil vanuit de lucht. Gevolgd door meer gekrijs, steeds luider. Uit de silhouetten tussen de wolken kwamen twee Equids. Ze waren van de trap gegleden en vielen naar de grond, te ver om te redden, te snel om het te overleven. Dilova durfde niet eens te kijken hoe ze ver onder haar de aarde raakten.
“Pap! Het is te gevaarlijk! Je gaat te ver!” riep Dilova.
Fiante hield even halt. Nog een paar treden, misschien een gewaagde sprong, en ze kwamen boven de hoogste wolk uit. “We treuren het verlies van Erin en Drogin. Zij waren, jammer genoeg, niet waardig in de ogen van de Oppergod! Maar zij gaven hun leven voor een nobele zaak!”
De trap trilde, alsof het een eigen hartslag had gekregen. “Oerschildpadden,” zei Eeris. “Ze komen dichtbij.”
De trede schoof onder een konijn uit en gooide ook deze omlaag. Dilova sprong ernaartoe en greep de vacht met haar poot, maar het konijn was te zwaar. Ze wapperde wat ze kon, maar de enige weg was omlaag, geholpen door ladingen sneeuwvlokken die haar bedekten. Haar lichaam maakte een salto om alle sneeuw van zich af te schudden. Het hielp, maar ze bleef vallen.
Maar ze bleef ook proberen. Want er was zoveel lucht onder haar, dat ze misschien wel een uur kon afdalen, een uur kon proberen haar vleugels goed te laten werken, voordat ze de grond tegenkwam. Dat brengt me op een idee, dacht ze.
Totdat Eeris haar nek voor Dilova uitstak en haar terug op de trap wierp, met konijn, dichterbij Fiante.
“Ik viel. Ik ben niet waardig in de ogen van de Oppergod,” zei het konijn met hangende oren.
“Je bent gered, toch?” zei Eeris met een glimlach. Het konijn accepteerde het, maar liep toch de trap af.
“Luister naar mij,” riep Dilova omhoog, “er is daarboven niks. De goden hebben het beste met ons voor. Hoeveel moeten er nog vallen?”
Fiante keek zijn dochter aan en fronste. Hij lachte en draaide weg om de laatste trede te hameren. “Goeie, Dilova!”
“Heeft gelijk,” zei een Gosti, wiens ogen nóg groter werden toen ze de lange leegte onder haar zagen. “Ik kap ermee.”
“Jullie zouden nu opgeven?” zei Fiante oprecht verbaasd. “Zo dicht bij het einde? Zo dicht bij vrijheid?”
“Als weg naar vrijheid bezaaid met dode Gosti lichamen, dan verkeerde weg.” De Gosti vormden één groep, als een plas water ontstaan uit alle druppels eromheen, en stroomde de trap af.
Eeris keek trots. “De Gosti zijn waarlijk onze meest intelligente creatie tot nog toe.”
“Jullie gemis!” riep Fiante. Dilova kon hem bijna aanraken. Ze reikte naar zijn achterpoot, maar de laatste trede was af en Fiante nam hem meteen.
De hele trap schudde bij elke voetstap van een Oerschildpad. De wolken vonden ergens nieuwe kracht om te blazen, te treiteren, bliksemflitsen af te sturen. Alle wezens grepen elkaars poot, vacht, mond, zelfs tanden om uiteindelijk als één levende slinger van de trap af te waaien.
Een slinger die nog maar aan twee punten vastzat: Fiante bovenin en Eeris onderin.
Fiante wilde de laatste sprong wagen. Maar zolang de slinger hem vasthield, kon hij niet eens zijn poot verzetten.
“Het spijt me,” fluisterde hij. Met een ruk trok hij zich los van de slinger. Eeris was het enige middelpunt dat iedereen in de lucht hield, en zelfs voor een godin was dat onhoudbaar. De dieren draaiden rondjes, alsof de trap wieken had gekregen waarmee het wilde opstijgen, en Eeris kreunde en gromde.
Iedereen keek toe hij Fiante door de laatste wolk heen stapte. En niet meer terugkwam. De aanval van de wolken stopte langzaam. Is dat goed? Is dat slecht? Geven ze zich gewonnen?
De dieren sloegen hun nagels in de trap en kregen eindelijk weer grip. De meeste keken even achterom, naar Eeris, naar de onderkant van de trap die het nauwelijks meer hield. Maar daarna keken ze alleen vooruit en wilden Fiante achterna. Zo zeker van hun zaak, zo bezig met wat achter die laatste wolk lag, dat ze niet hoorden, of wilden horen, dat Fiante vlak langs hen uit de wolken viel. Hij stortte gillend naar beneden, zo snel dat het leek alsof iemand hem had weggegooid.
“Papa!” Dilova vond kracht, ergens in haar, om te blijven gaan. Ze keek niet naar waar ze wilde komen, ze keek alleen naar de trap, en stapte omhoog, één trede per keer, totdat er geen volgende trede meer was om te nemen. Dit plan kan maar beter werken, dacht ze. Ze spreidde haar vleugels, liet haarzelf van de hoogste trede vallen, en dook de lucht in, richting haar vader.
Maar daarvoor moest ze eerst om Cosmo heen die als een vuurpijl op de trap afkwam.