1. Proloog

Meestal kwam Eeris, de godin van de natuur, langs met goed nieuws en een vriendelijke glimlach. Maar niet deze keer. Blokken hout vol symbolen hingen dankzij bladeren om haar giraffenek. Ze wachtte in het uitgestrekte bloemenveld vlakbij de Nachtrivier tot ze de aandacht had.

“De goden hebben besloten!” Haar stem klonk als een lied dat waarschijnlijk nog hoorbaar was in andere landen.

Dilova stond in het publiek, maar kon niks zien. Ze was een klein beestje, met kleine vleugels en maar één kleine poot, omringd door grotere beesten. Zoals Gosti die uit de bomen omlaag waren geklommen. Of konijnen, soms vermomd als Equids.

Dat, beste lezer, waren de voorlopers van paarden. In deze tijd waren ze nog even groot als een konijn, maar ze groeiden snel sinds het verdwijnen van de dinosaurussen.

De andere poot raakte ze kwijt toen ze nog een kuiken was. Dus ze moest afwisselen tussen korte stukjes vliegen en staan. Kon ik maar langer vliegen, dacht ze. En hoger vliegen, dit is zó vermoeiend.

Sommige noemden haar nog steeds een dinosaurus, maar als ze die stenen standbeelden van de échte dinosaurussen zag … geloofde ze er niks van. Ze vond de naam Oervogel leuker.

“Om het leven op deze planeet beter te beschermen,” zei Eeris, “stellen we een paar regels in. We noemen ze de Dracs: wie iets gemeens doet, zal door ons worden tegengehouden. Dit geldt voor alle wezens, van de Oerschildpadden in de zee, tot de wolken in de lucht, tot de olifanten op het land.”

Haar vader leek meer op een dino. Hij had maar zwakke vleugels, zijn vacht was hard en vol bobbels, en hij was veel groter en zwaarder dan zij. Eindelijk tilde hij haar op de rug zodat ze boven de menigte kon uitkijken.

“Wat is gemeen?” vroeg een dappere Gosti, een aapje met grote doordringende ogen die Eeris niet loslieten.

“Dat staat op deze blokken hout.” Eeris gooide ze voor de voeten van dieren.

“De meeste hier kunnen niet lezen,” zei de Gosti. Gesproken taal ging de goede kant op, beste lezer, maar meer hadden ze niet. De goden hadden pas een stuk of honderd symbolen bedacht om mee te communiceren. En alleen de Gosti hadden echt moeite gedaan om ze te leren.

Eeris bekeek een van de blokken. “De eerste Drac zegt: wie bewust iemand vermoord, zal door de vuurgod worden verbrand. De tweede Drac zegt: wie eten steelt van een ander, zal door de vuurgod worden verbrand.

Haar ogen gleden over de grote rij symbolen om haar heen. Ze zuchtte diep. “De samenvatting is dat de wereld vol raakt. Sommige diersoorten hebben de neiging om … meer te pakken dan nodig, om daarvoor andermans gebied te verwoesten. Dat zullen de goden zeker straffen.”

Alle wezens praatten, hinnikten en tsjirpten door elkaar. Ze hadden eindeloos veel vragen voor Eeris, maar Dilova’s vader had daar geen zin in. Dilova kreeg de rillingen van het idee dat ze werd verbrand. Ze wilde dat Eeris die blokken helemaal niet had voorgelezen, want nu was ze bang dat elke stap van haar verkeerd was, en zo te horen alle andere dieren ook.

“Maar snap dan dat we dit doen voor jullie!” hoorde ze de giraffegodin als laatste zeggen.

“Onzin,” zei haar vader, toen ze ver buiten bereik waren. “Zij beslissen dit niet, dit is natuurlijk een bevel van de Oppergod.”

“Heb je die ooit gezien?” vroeg Dilova.

“Nee. Niemand. Maar hij moet er zijn. Volgens de verhalen heeft hij die asteroïde omlaag gegooid om de dinosaurussen uit te wissen, nog dezelfde dag dat ze besloten te vechten met de goden!”

Een vliegend wezen zweefde hoog aan de hemel, maar was groot genoeg om de zon eventjes te verduisteren. Dilova en haar vader keken ernaar. Zijn trage vleugelslag was sterk genoeg om bladeren in windkringen omhoog te sturen.

“En die Spookvogel is de bewaker van de Oppergod. En zijn boodschapper.”

“Wauw. Wauw wauw wauw. Echt?”

“Heb je ooit zo’n groot beest gezien? Niemand van ons heeft zulke vleugels, en niemand van ons kan zo hoog vliegen. Dat moet wel een goddelijk gezegend wezen zijn!” Dilova bleef kijken tot de Spookvogel een zwart puntje in de verte werd. Dat moet geweldig zijn. Eeuwig vliegen boven alles. Dat wil ik ook.

Ze sprong van vaders rug en probeerde weer te zweven, maar langer dan het stukje van de bloemenvelden tot hun nest lukte nooit. En haar poot deed al zeer van al het staan.

“Denk je dat hij weer een steen omlaag gooit als we de regels breken?”

“Misschien niet. Maar de Spookvogel houdt de wacht, niemand breekt ongezien die regels. Ja ja, het vliegt altijd door de luchten, zonder te slapen, op zoek naar stoute kinderen die gemene of gevaarlijke dingen doen. Dus pas maar op, Dilova! Pas maar op!”

Vader lachte erbij, maar Dilova’s veren gingen rechtop staan, ook al had ze deze verhalen zo vaak gehoord. Hij zag het en schuurde zijn warme lijf langs haar. “Maar kinderen die lief zijn, die hard werken voor hun familie en verstandig zijn, zullen worden beloond door onze Oppergod. Want zoals hij straft, zo beloont hij.”

Dilova gebruikte haar kleine snavel om takjes van de grond te rapen en in het nest te gooien op de tak boven haar. “Dus je denkt dat de nieuwe regels goed zijn?”

“Ze komen van de Oppergod zelve, dus ze zijn rechtvaardig. Zo lang geen van ons een duivel wordt, en ik verwacht het niet, overkomt ons niks. Zo heerst hij over ons, zo heerst hij zelfs boven de wolken. Hij verbetert de wereld, één stap per keer.”

Dilova knikte mee met haar vader. Ze zou het inderdaad niet leuk vinden als grote olifanten ineens door hun bloemenvelden zouden rennen en alles vertrappen. Ze moesten op hun eigen plek blijven. Maar een vogel heeft dat probleem niet. De lucht is eindeloos, je kan overal naartoe. Als we nou wat langer en hoger konden vliegen.

“Nou, schat, ga maar lekker spelen met de andere Oervogels. Ik wil dat je nestwaarts bent voor het donker.”

“Ja, pap.” Maar Dilova was niet van plan om met andere Oervogels voor de zoveelste keer tikkertje te doen en te verliezen vanwege haar poot. Ze moest oefenen met vliegen.

Steeds opnieuw zette ze af, vloog een boomlengte, maar stond dan alweer op de grond. Ze probeerde en probeerde. Harder afzetten, beginnen vanaf een steen, de vleugels om en om slaan. En ze bleef proberen, zelfs toen haar poot van vermoeidheid nauwelijks meer werkte.

Zelfs toen ze over de Zonsonderrivier vloog. De eerste aftakking van de Nachtrivier en de grens van hun leefgebied. Ze had het idee dat het steeds beter ging. Net een paar takjes verder, net wat langer in de lucht. Maar het bleef eindeloos vermoeiend, hard werken en springen voor weinig resultaat. Wat zei papa nou? Eén trede per keer, ofzo. Blijf proberen.

Bij haar laatste poging leek ze een flink stuk op te stijgen, maar toen bleek dat de Spookvogel weer langs kwam en haar omhoog zoog. Voor honderd hartslagen vloog ze vrij over het gebied, ogen eventjes gesloten, genietend van de zon die inderdaad onderging.

Maar toen ze haar ogen opende, stortte ze direct neer. Het hele gebied onder haar was kaal. De bomen waren weggehaald, de grond platgestampt, en ze kwam zelfs geen insecten tegen. Ze landde ondersteboven in één van de struiken die nog overeind stond.

Daardoor begreep ze eerst niet wat ze zag. Maar toen ze omdraaide herkende ze de silhouetten die uit het water verrezen. Oerschildpadden. Groter dan tien olifanten bij elkaar, groter dan alle goden bij elkaar. Hun schild was een mozaïek van dikke vierhoekige platen, met bomen eraan vastgebonden alsof het niets was. Hun poten waren zacht, als sponzen in de aarde, maar net sterk genoeg om héél traag over het land te stappen.

Want ze hoorden niet op het land te lopen. De Oerschildpadden zwommen in de Midterrazee, die kortgeleden ontstond toen de continenten uit elkaar braken. Iets waarover Darus nog steeds opschepte als hij langskwam.

“Het is niet genoeg.” Elk woord uit de mond van een Oerschildpad duurde een eeuwigheid. Je verstond de woorden niet, ze dreunden door je lichaam heen. “We moeten verder landinwaarts.”

Dilova rolde uit de bosjes en probeerde tevergeefs te vliegen. Ik denk niet dat dit de regels van de goden volgt.

2. De grote trap

Na eeuwen van lege luchten had Cosmo nooit verwacht tegen een stuk hout te botsen, op een hoogte vlak voordat de wolken beginnen.

Het was zo onverwacht dat hij nog twee keer ertegenaan botste, voordat hij begreep dat er toch écht iets was waar hij niet doorheen kon. Maar hij kon ook niet eronderdoor. En zelfs erlangs vliegen was lastig.

Grote blokken steen lagen op een skelet van houten planken. Ze vormden een trap naar beneden. Zijn ze een uitkijktoren aan het bouwen? dacht Cosmo. Of is dit weer zo’n creatief project van de Gosti dat wij niet begrijpen?

Cosmo dacht erover om voorbij te vliegen en het te negeren. Maar zijn hart protesteerde. Eeuwen van lege luchten, dacht hij. Zou het nu eindelijk veranderen?

Misschien wilden de dieren tussen de wolken wonen. Dan kon Cosmo eindelijk samen met zijn wezens vliegen, in plaats van eenzaam erboven. Als hij dat nog honderd jaar moest doen, zou hij gek worden. De vogelgod die stierf van eenzaamheid, zo zouden de dieren hem noemen.

De trap was al behoorlijk hoog. Cosmo vond het eigenlijk heel knap dat ze zoiets konden maken. Hier en daar waren tekeningen in het steen gebeiteld of zorgden bloemen voor decoratie. Buiten de troon van de goden kon hij niks bedenken dat hoger kwam.

Maar als ze nóg hoger kwamen zou dat hele slechte gevolgen hebben.

Hij landde op de trede die inmiddels een afdruk had van zijn hoofd. Ietwat duizelig stapte hij omlaag, trede na trede, niet helemaal zeker hoe stevig deze trap nou was, totdat hij de eerste wezens ontmoette.

Twee Equids hielden een tak tussen hun tanden, de ene de linkerkant en de andere de rechterkant, en stapten omhoog.

“Edele wezens, wat is de bedoeling hiervan?”

“Sorry. Moeten concentreren. Willen niet vallen.” Ze draafden door zonder Cosmo ook maar aan te kijken.

De volgende wezens waren net zo druk. Een rijtje konijnen sprong vier tredes per keer, stenen verzameld in een rugzakje vastgebonden aan hun buik.

“Waarom bouwen jullie aan een trap?”

De konijnen keken elkaar aan. “Zomaar.”

“Doet iedereen toch?” opperde de ander na een lange stilte.

Cosmo zuchtte. Hij bereikte de basis van de trap, slim geplaatst tussen de Bijnabergen, waar het wemelde van de dieren. Hij kuchtte luid en het viel stil.

“Wie zijn jullie en oh waarom bouwen jullie toch zo’n hoge trap?”

Slechts één iemand stapte naar hem toe. “Mijn naam is Fiante. Ik heb een dochtertje, Dilova Eenpoot. Ze wil heel graag een keer met die Spookvogel praten.”

Cosmo fronste. “En daarvoor werken honderd wezens samen aan het grootste bouwwerk ooit? Had het dan aan mij gevraagd.”

“Aan jou? Nee, we vragen het wel aan de Oppergod.”

“Oppergod?” Cosmo keek om zich heen. Hij had het idee dat hij voor de gek werd gehouden, dat hij het mikpunt was van een grap. “Luister, die Spookvogel is mijn kind. Als jij het van dichtbij wilt zien, dan vraag ik of het neder komt. Maar het vernielt dan hoogstwaarschijnlijk alles op dit veld.”

Fiante lachte en duwde zijn poot tegen Cosmo’s vleugel, alsof ze beste vrienden waren. “Goeie, Cosmo.”

“Het is indrukwekkend,” gaf Cosmo toe. “Waar vinden jullie toch het materiaal? De motivatie? Nooit zag ik zoveel dieren samenwerken.”

Fiante glimlachte. “Door niet te zeggen dat de trap zo en zo hoog moet zijn. Door niet te kijken naar het einde, maar elke dag te zeggen: één trede per keer.”

“Hoe lang zijn jullie dan al aan het bouwen?”

“Een week of twee.”

Twee weken? dacht Cosmo. Op dit tempo zijn ze over enkele dagen boven de eerste wolken, en over een week misschien wel zo ver dat …

“Er is niks daarboven!” riep hij. “Geen Oppergod. Geen hemel. Geen zuurstof. Als je de atmosfeer verlaat, dan sterf je snel en dat is dat.”

Fiante wees naar hem. “Natuurlijk zeg je dat. Je wilt niet dat wij de Oppergod bereiken.”

“Waar komt dat idee vandaan? Er is geen—”

“Ja ja, je zal het altijd blijven ontkennen.” Fiante floot naar een paar wezens die niks stonden te doen en luisterden naar het gesprek. Ze grepen meteen nieuwe blokken steen en brachten ze de trap op.

“Oké, stel er is een Oppergod. Waarom wil je hem graag spreken?”

“Zoals ik al zei, mijn dochtertje wil het heel graag. En tja, doen we niet alles voor onze kinderen? Alles om ze te beschermen? Zelfs als je daarvoor drastische maatregelen neemt, zoals strenge regels invoeren, zoals de Dracs?”

Cosmo geloofde er niks van. Hij had een vaag vermoeden wie Dilova was. Hij had medelijden met haar en wilde helpen, maar zo’n grote trap was niets anders dan verspilde tijd en een gigantisch gevaar.

Drie Oervogels stormden naar Fiante. Veren vlogen van hun vleugels, terwijl hun snavels luid kletterden. “Het is weer gebeurd! Er zijn weer eieren gestolen!”

“Geen zorgen, geen zorgen,” zei Fiante kalmerend. “We zullen de dader vinden,” hij keerde tot Cosmo, “en de Oppergod zal zijn rechtvaardigheid laten blijken.”

Cosmo kon de onzin niet langer aanhoren. Het was al erg genoeg dat ze niet geloofden in hem en zijn familie, dat ze meer een soort grappige vrienden waren geworden, maar dit hele idee was belachelijk.

“Weet je wat? Ik zoek voor u de eierdief, en u stopt met de trap te bouwen.”

“Bedankt voor de hulp,” zei Fiante, “maar die trap zal worden gebouwd. Eén trede per keer.”

Cosmo trok zijn snavel strak. Hij duwde zich van de grond zonder een woord en snelde direct naar het Regenboogbos, hopende dat Eeris zich niet weer had laten meeslepen op een avontuur door andere wezens. Tijdens de Derde IJstijd waren ze haar een maand kwijt omdat ze een mammoet had ontmoet die ze wilde helpen.

Opgelucht zag hij haar gele verschijning op de bloemrijke troon. Ze vertelde een verhaaltje aan een paar konijnen, maar Cosmo wilde niet wachten en landde naast haar.

Eeris deed alsof ze het niet zag. “En toen kwam de prins om de prinses wakker te kussen, maar ja, stond er ineens een gigantische vogel naast hem om deze belangrijke actie te onderbreken. Belachelijk! Dan moet het sprookje maar een andere keer verder, dacht hij.”

De jonge konijntjes grinnikten en hupsten terug het bos in.

“Het spijt me, maar dit kan niet wachten. Strek je nek, kijk naar het Oosten, en vertel me wat je ziet.”

“Cosmo, waarom kan je nooit direct zeggen wat je wilt zeggen?” Eeris deed toch wat hij vroeg. “Ik zie een of ander bouwwerk?”

“Een trap. Een gigantische trap. De wezens willen hoger komen dan de wolken.”

“Wat is daar mis mee? Ben jij bang voor trappen? Heb je hoogtevrees? Dat zou nou grappig zijn! Oh, daar kan ik wel een sprookje over verzinnen.”

Cosmo vloog omhoog om haar stuiterende hoofd tot rust te brengen. Eeris fronste en mompelde: “Maar waarom doen ze dat?”

“Ik heb geen idee! Maar als ze boven de wolken komen, dan gaan ze dood. Ze kunnen de lucht niet ademen. Dat is al erg genoeg!”

“Maar onze Dracs zeggen niet dat een trap bouwen verboden is. Zou ook een beetje raar zijn. We hebben nou net verteld dat we de wezens juist willen helpen en hun ideeën toestaan.”

Hij wachtte totdat Eeris was gestopt met glimlachen en net zo ernstig keek als hij. “Maar we zijn nog aan het herstellen van de ramp met de dinosaurussen. Als al die wezens in één keer sterven, verliezen we zoveel levenskracht … dat ik niet weet of wij dat overleven.”

3. Het schuldige schild

Toen Eeris deze keer langskwam, kon Dilova niet inschatten of het goed of slecht nieuws was. Het bleek geen enkel nieuws. Ze begroette iedereen vriendelijk. Ze keek niet eens naar de trap en deed alsof die er altijd al stond. Geduldig hoorde ze het geklaag over de eierdief die nog steeds actief was.

Sinds die ene keer dat Dilova een tijdje kon vliegen—toen ze toevallig door de Spookvogel omhoog werd gezogen—zocht ze dag en nacht naar iets dat daarop leek. Vader zei dat ik niet met de goden moest praten, dacht Dilova. Dat ze nog veel sneller moesten werken nu Cosmo hen had ontdekt. Maar Eeris kan toch wel? Zij is anders dan die andere goden.

Haar vleugels waren moe van proberen te vliegen en haar poot van proberen te staan. Maar ze wilde zó graag. Ze keek elke dag omhoog, en vader dacht vast dat ze de trap bewonderde, maar ze zag alleen haarzelf die tussen de sterren zweefde. Sterren die eindeloos ver weg leken.

Dus ze wachtte op een lage tak totdat Eeris dichtbij was. Ze fluisterde: “Eeris, ik heb een vraagje.”

Eeris bracht haar hoofd tot vlakbij de hare, zelfs als haar nek daarvoor in kronkels moest. Zij fluisterde ook: “Waarom fluisteren we?”

“Niet belangrijk. Ik zoek een plek waar ik omhoog word geduwd. Zodat ik beter kan oefenen met vliegen. Ken jij zoiets? Jij bent overal geweest toch?”

“Niet overal. Maar je hoeft niet ver te zoeken. Cosmo’s troon is middenin de Gigageisers. Daar spuwt soms hete lucht uit de aarde omhoog. Daarmee is al het leven begonnen, kan je het geloven?” Eeris praatte steeds enthousiaster. “Maar kunnen we stoppen met fluisteren? Het doet pijn aan mijn stem.”

Dilova twijfelde en plukte aan haar veren. Maar Eeris keek haar zo lief aan. “Vader mag niet weten dat ik met je praat.”

“Waarom niet?”

Ze zag Fiante in haar ooghoek. Hij liep langzaam haar kant op. “Ik zou aanraden om een kijkje te nemen bij de Midterrazee,” fluisterde Dilova snel, waarna ze naar een hogere tak sprong, en Eeris snel de andere kant opkeek.

“Ah, weer een zogenaamde inspectie van de trap?” zei haar vader.

“Eh, ja, en ik moet zeggen dat de trap er niet bepaald stevig uitziet. Het is gevaarlijk om door te gaan met bouwen.”

Fiante tikte zijn neus tegen haar bruine hoef.

“Goeie, Eeris.”


Eeris hoefde niet tot de Midterrazee te lopen. Al rond de Zonsonderrivier veranderde het groene boslandschap in kale bruine vlaktes. Haar verbinding met de natuur, haar gevoel voor levenskracht, zakte meteen tot een dieptepunt. Haar lichaam rilde en ze probeerde vergeefs om nog plantjes uit deze platgestampte aarde te groeien.

“Wie doet nou zoiets?” herhaalde ze keer op keer, hardop. Alsof ze hoopte dat een dier uit de grond zou barsten en zou antwoorden.

Pootafdrukken maakten een slingerend pad terug naar de zee. Eeris herkende ze niet, wat haar bang maakte, want zij kende alle poten van al het leven dat ze op het land had gezet. Hun diepte verraadde dat het hele zware beesten moesten zijn geweest. Maar wat? En waar zijn ze nu? En waarom?

De eerste bomen die ze zag dreven dood in het water. Totdat ze tot leven leken te komen. Een Oerschildpad in de verte duwde diens hoofd door het wateroppervlak en maakte hoge golven. Tegenover hem draaide een groepje slangen door de natte modder.

De schildpad zei iets. De slangen zeiden iets terug. Eeris maakte haarzelf zo klein mogelijk, door haar nek als een lint om haarzelf te wikkelen, en sloop dichterbij.

“Welke woorden kennen jullie wel?” De schildpad praatte nu bijna op dezelfde snelheid als andere wezens, een teken dat hij wel héél geïrriteerd moest zijn.

“Dezelfde als de meeste andere wezens. Jullie hebben je rare taaltje!”

Eeris kon als godin de schildpadden prima verstaan. In haar ogen spraken zij een taal die veel beter en natuurlijker was. Die houten blokken waarop de nieuwe regels stonden had ze lang geleden afgeleverd, zonder iets te zeggen, want ze wist dat Oerschildpadden de symbolen makkelijk konden lezen.

Maar voor de slangen moest elk zin een grote gok zijn. Dus na een kort gesprek gingen ze over op gebarentaal.

“Wij,” de slang kronkelde haar lichaam tot een pijl om de groep wezens aan te wijzen. “Zagen,” de slang wees naar haar ogen. “Een trap,” ze vervormde haar lichaam om de trap na te bootsen.

“Gefeliciteerd.”

“Trap bestaat uit stapels hout,” ze wees naar de boomstammen in het water, “en stenen,” ze wees naar de vele brokken steen die langs de kust lagen, iets dat Eeris nu pas opviel. Die horen hier niet. Die komen volgens mij van de Bijnabergen.

“Ah. Dan gaan we daarheen. Breek het af en gebruik het materiaal.”

Eeris sprong bijna uit de bosjes. Als de Oerschildpadden over het land gaan lopen, vernietigen ze alles tot ze bij de trap zijn. Maar als zij de trap vernielen … zijn de goden onschuldig.

Het was alsof de geschiedenis zich herhaalde. Maar de vorige keren was ze fel tegen het plan van haar familieleden. Zij wilde de asteroïde stoppen en de dinosaurussen redden. Nu wist zij het ook niet meer.

Ze keek toe hoe de Oerschildpad zich op de kust trok en achter de slangen aanliep. De poten stampten de dode aarde nog verder dood. Wij hebben hen nog zo geholpen, dacht ze. En dit is hoe ze ons bedanken?

Ze zag hoe hij de plantjes vertrapte die ze net had getoverd. Hoe hij bovenop houtblokken vol symbolen stond totdat ze barsten.

En toen begreep Eeris het. Dilova had gezien wat de Oerschildpadden deden. En ze wist hoe de goden zouden reageren op zo’n misdaad. Dus bouwden ze een trap om te vluchten voordat er weer een grote ramp op hun dak valt, als straf.

Ze slenterde terug naar haar troon. Alle energie stak ze in het toveren van nieuwe planten en het versterken van de bomen. De andere energie zat in haar eindeloze twijfel. Moet ik dit zeggen tegen mijn familie? Tegen Dilova? Of houd ik me stil?

Ze wist maar één ding zeker: die Oerschildpadden moesten worden tegengehouden, maar dat mocht niet ten koste gaan van alle andere wezens.

4. De Gigageisers

Toen de goden de poorten van de Troon van de Toekomst sloten, haalden de meeste dieren hun schouders op, als ze die hadden. Iedereen had een hekel gekregen aan de goden. Als ze een vraag hadden, of een probleem, gingen ze wel langs bij Eeris in het bos.

Maar Dilova had het altijd jammer gevonden. Zij had graag over die grote trappen gelopen en de goden dingen gevraagd. Over waarom zij nou juist haar poot moest verliezen, waarom het zo oneerlijk was, of er geen manier was om hem terug te krijgen, of de Oppergod haar niet kon genezen.

En nu kreeg ze onverwacht een nieuwe kans. De grote trap was zo hoog dat het bijna boven de Troon zweefde. Fiante hield zijn dochter stevig vast terwijl hij omlaag keek.

“Eén goede sprong en je landt middenin het huis van de goden. En ze kunnen niks doen om je tegen te houden!”

“Wauw wauw wauw. En dan moeten ze naar je luisteren?”

Hij lachte naar haar. “Als ze slim zijn wel. Zie je hoe sterk je bent als je boven de rest zweeft? De Oppergod zweeft boven alles, en daarom komt hij nooit naar beneden om zijn gezicht te laten zien.”

“Gaan we dat ook echt doen?”

Haar vader keek opzij. Een konijn viel bijna van de trap, maar werd op tijd vastgepakt door zes andere wezens. “Nee, wij moeten hier blijven, zo snel bouwen als we kunnen.”

Dilova keek nog eens omlaag. Ze kwamen in de buurt van de eerste wolken, waardoor alles onder haar niet alleen klein was, maar ook steeds minder goed te zien.

Ze bouwden de trap zó snel dat er eigenlijk geen plan was. Het kronkelde, soms gingen ze een paar dagen naar links, soms een paar dagen naar rechts. Er was zelfs een stukje waar het weer naar beneden ging omdat een Gosti zo slim was om ondersteboven te bouwen.

Daardoor leek de trap niet met de poot gemaakt. Het leek eerder een gigantische stenen plant die langzaam uit de wereld groeide en boven alles uittorende. Een prachtige prestatie van de natuur. Een soort dinosaurusplant. Maar als we zo hoog zijn, dacht ze, dan moet ik de Gigageisers kunnen zien.

Dilova draaide zich om en kreeg meteen gelijk. In de verte schoten grijswitte stromen uit de aarde. Een paar hartslagen nadat ze de luchtstroom zag, bereikte het geluid stilletjes haar oren, alsof iemand één keer heel snel uitademde.

Cosmo verliet net zijn troon. Hij vloog naar het zuiden, richting Atheeni, een wonderlijke plek die van boven leek op een paradijs vol regenbogen. Elke keer als een nieuw seizoen aanbrak, kwamen goden en dieren samen op die plek om het te vieren. Dit is mijn kans.

Ze wisselde springen en vliegen af om snel beneden te komen. Eenmaal daar wenste ze dat de dinosaurussen nog bestonden en dat ze op hun rug meekon. De weg naar de Gigageisers was lang. Te lang voor haar ene poot.

De Nachtrivier stroomde enthousiast vandaag, richting het Oosten. Dilova sprong erin, spreidde haar vleugels als een vlot, en liet haar lichaam meenemen.

Urenlang zoefde ze over de kolkende rivier, totdat het tijd werd om uit de waterige trein te stappen. Dilova wilde haar vleugels lostrekken, maar ze werden vastgezogen in het water. Haar pootje zocht steun bij de bodem, maar vond niks. De geisers lagen al naast haar. Als ze nu niet afremde, belandde ze dadelijk in de Zwoele Zee.

“Help! Help!” Maar het openen van haar snavel liet water binnen. Ze kuchte en proeste, rondtollend in de stroming, terwijl ze greep naar een tak langs de kant. “Help!”

Een vleugelslag. Een golf die haar optilde en op de oever gooide. Dilova zag alleen nog de staart van de Spookvogel die alweer op weg naar de wolken was.

“Dankjewel, beschermer!” riep ze na. Een geiser nog geen boomlengte van haar vandaan ontplofte. Ze voelde de warmte van de straal op haar vleugels, zelfs vanaf hier. Moet je dit nou wel doen? Het ging al bijna mis.

Maar nieuwsgierigheid won het bij Dilova altijd. Ze hinkte richting de geiser, maar die was inmiddels al klaar met spuiten. Ik leer vliegen, één trede per keer. Hoe lang totdat dit opnieuw gebeurt?

Het antwoord kwam direct. De volgende geiser, een heel stuk verderop, blies zijn adem uit. Dilova besloot bij deze te wachten.

In de tussentijd keek ze rond. De Troon van Cosmo was … bijzonder. De tronen van de andere goden waren mooi, sierlijk, vol natuur en kleuren. Zijn troon was een groot stuk steen met gaten voor de geisers.

Maar natuurlijk, dacht ze. Zijn echte troon is niet op het land, maar in de lucht.

Toen ving ze een glimp van iets wits tussen de grijze steen. En inmiddels weet jij, beste lezer, wat nieuwsgierigheid met Dilova doet.

Ze verliet haar geiser en vloog een klein stukje richting de witte vlek. Nadat ze een grote steen had omcirkeld werden de witte vormen iets dat ze heel goed kende: eieren. Wauw wauw wauw. Cosmo’s kinderen, dacht ze. Misschien komen daar wel die Spookvogels uit!

Haar vleugels pakten de eieren voorzichtig op. Ze voelden niet vreemd aan. Niet magisch, of zwaar, of onnodig groot. Vleugelslagen bereikten haar oren, maar de lucht was nog leeg. Niet aan de kinderen van een god zitten, joh, je moet weg zijn voordat hij thuiskomt.

De geiser naast haar ging af. De plotse windvlaag blies haar verder weg. Ze krabbelde snel overeind en rende terug naar de stroom.

Met meer snelheid dan een snelstromende Nachtrivier, werd ze omhoog geduwd, verder en verder, totdat ze de Grote Trap in de verte zag. Maar ze ging niet recht omhoog. De geiser was net zo onvoorspelbaar als de wind. Het draaide, werd sterker en zwakker alsof het een hartslag had, gooide haar van links naar rechts, totdat ze uit de baan van de geiser vloog.

Maar ze vloog. Wauw wauw wauw! Haar veren voelden eindeloos veel lucht onder zich. Eerst stortte ze alleen maar omlaag, maar al snel spreidde ze haar vleugels zodat ze langzamer afdaalde en kon sturen.

Ze cirkelde rondjes rondom de Gigageisers. Ze probeerde figuren te tekenen met haar vlucht en zong van plezier. Elke keer als een nieuwe geiser begon, probeerde ze het te gebruiken als een nieuwe trap omhoog.

Totdat ze de controle verloor. Een volgende geiser ontsprong zo plotseling, en zo gewelddadig, dat het haar ondersteboven tollend naar de aarde wierp. Nog voordat ze om hulp kon roepen, landde ze hard met haar hoofd tegen een stuk steen.

Geisers zijn onvoorspelbaar, dacht ze. Haar veren hingen slap. Ik ga nooit kunnen vliegen. Dit is hopeloos.

Terwijl haar vleugels over de zere plek op haar hoofd wreven, zag ze een vlek. Haar ogen traanden en maakten haar zicht wazig. Maar de vlek kwam vanuit de lucht, dus het moest wel Cosmo zijn.

Kruipend, alsof haar vleugels twee voorpoten waren, schuifelde ze weg van de Gigageisers. Ze kwam opnieuw langs een stapel eieren.

Maar wacht eens even, dacht ze. Cosmo is een mannetje. Er zijn geen andere vogels zoals hij. Ze struikelde over een steen die ze allang niet meer zag. Deze eieren zijn niet van hem. Hij is de eierdief!

Ze verstopte zich in paniek voor Cosmo, achter een berg stenen die vervelend in haar rug prikten.

5. De toevallige rampen

Toen de goden zagen dat het einde van de trap al door de wolken werd opgeslokt, verdween hun onzekerheid over het plan.

De stapels hout en steen waren bijna uitnodigingen. Alsof de dieren wisten dat iemand deze zou stelen en hen daarbij wilden helpen. Maar dat kon nooit waar zijn, want de dieren hadden ook bewakers neergezet rondom de trap. Het was ’s nachts te donker om bovenin te werken, maar de onderkant kon altijd steviger. Omringd door vuurvliegjes en maanlicht, bleven ze zelfs rond middernacht extra planken en stenen toevoegen.

Cosmo’s vleugels maakten te veel herrie, dus moest hij lopend het kamp betreden. Zolang hij een vleugel over zijn hoofd en snavel hield, was het moeilijk hem in het donker te zien of te herkennen. Hij liep zo lang mogelijk tussen struiken, totdat hij de stapel hout bijna kon aanraken.

Maar een bewaker zat erbovenop. En daarom kwam Eeris, vol in het zicht, het kamp binnen vanaf de andere kant. “Hoi hoi, ik vroeg me af of jullie nog hulp nodig hadden?”

Fiante sliep staand en deed één oog halfopen. “Je zou ons helpen door uit de buurt te blijven.”

“Hmm, jullie zien er moe uit. Zullen de goden anders even op wacht staan?”

“Ha! Da’s een goeie, Eeris. Daar trappen wij niet in!”

Maar ze waren er allang ingetrapt. De andere bewakers waren erbij gaan staan. Cosmo kon in alle rust een touw rondom de stapel wikkelen, in zijn snavel nemen, en met een machtige draai ver weg in het bos slingeren.

De stapel steen was veel lastiger, dus daarvoor had hij zijn broertje Darus meegenomen, god van de aarde, een wolf die rustig wachtte, op zijn buik plat in de modder.

Hij had lang getwijfeld, want Darus stond bekend als de meest onhandige god van allemaal die zichzelf ook nog graag hoort praten. Ook nu was hij te laat gekomen. Maar iets was veranderd sinds het uitsterven van de dinosaurussen. Hij deed zijn plicht zonder zeventien slechte grappen.

En ook nu liet hij alle stenen zomaar door de grond zakken. Eén keer knipperen met je ogen en de stapel is voorgoed verdwenen. Waar eerst stapels stonden, duwde Darus nu een saaie berg modder omhoog met ongeveer dezelfde grootte. “Een steengoede truc, als je het mij vraagt,” mompelde Darus.

“Ik vond hem wel aardig,” grapte Cosmo.

“Luister nou Fiante,” zei Eeris, waarbij ze de bewakers omringde met haar lange nek. “De goden willen jullie vrienden zijn. Hoe zeg je dat ook alweer? Oh, ja, wij willen onze band verbeteren, één trede per keer.”

“Dan komt jullie wil niet overeen met onze wil.”

“Nou, oké, dan wens ik jullie nog veel plezier,” zei Eeris overdreven opgewekt en ze vertrok. De bewakers kwamen terug. Cosmo en Darus liepen rustig weg, gehuld in schaduw, de Bijnabergen op. Vanaf daar konden ze het hele kamp goed overzien.

De ochtend brak aan. Toen Fiante zag dat de stapels waren veranderd in modder, reageerde hij niet zoals ze hadden verwacht. Geen paniek, geen boze schreeuw, geen chaos.

“Dit is een test van de Oppergod!” riep hij net zolang totdat iedereen wakker was. “Hoe graag willen wij hem bereiken? Hoe graag willen wij weg van deze wereld? Nou, we zullen het laten zien.”

“Maar waarom willen die wezens toch weg van de wereld?” vroeg Cosmo, vooral aan zichzelf. “En waarom dan een gigantische trap?”

Darus scherpte zijn tanden aan een stuk steen. “En ik maar denken dat jij slim was. Oh, wacht, dat denk ik alleen omdat je dat de hele tijd zelf zegt.”

Groepjes vertrokken uit het kamp in alle richtingen. Fiante stuurde hen aan. Ze waren zojuist bijna al hun voorraad verloren, maar je zou denken dat het een feestdag was. De minst belangrijke delen van de trap werden losgehaald zodat ze verder konden bouwen.

Nog voordat de zon op het hoogste punt was, waren er al drie treden bij getimmerd en stroomden Equids binnen met nieuwe planken.

Eeris stond ineens achter haar broers.

“Wat nu? Nog maar een paar dagen. Misschien één dag. En dan sterven ze allemaal omdat ze proberen uit de wereld te lopen! Ik laat dat niet gebeuren.”

“Rustig,” zei Cosmo, zijn vleugel op haar nek. Zijn blik viel op de gereedschappen die de Gosti vasthielden. Daarom zijn ze zoveel sneller dan ik verwachtte, dacht hij.

“Ik heb een volgend plan.”


Eeris liep die avond weer met een omweg rondom de Bijnabergen, zodat ze vanaf de andere kant het kamp kon binnenlopen. Alsof ze er “toevallig doorheen moest” op weg naar huis.

Maar ze werd opgehouden door de Oerschildpadden. Ze kwamen steeds dichterbij. Ze lieten een pad van vernieling achter, op weg naar het vernielen van de trap. Een steeds grotere kudde liep achter hen aan. De communicatie ging steeds beter, aangezien slangen niet meer alles hoefden uit te beelden met hun lichaam.

Ze snapte niet wat hun plan was. Ze waren toch gelukkig in de zee? Zij zijn de dinosaurussen van de oceaan, de baas. Wat zoeken ze hier?

Maar het moment dat ze uit de schaduw stapt en een praatje maakt, is het moment dat zij waarschijnlijk hun plan veranderen. Ze hebben al zoveel levenskracht vernietigt, al die planten en bomen die weg zijn, dacht ze somber. Was dat het nou waard? Wat als ik hun plan verkeerd heb gehoord?

Ze kon het niet meer aanzien. Het moest nu stoppen. Ze maakte haarzelf zo groot mogelijk en liep op de Oerschildpad af.

“Ga terug naar de zee! Je hoort hier niet thuis.”

“Goedenacht, Eeris,” zei Abrahon plechtig, niet eens een beetje geschrokken. “Ga maar. Waarschuw je godenvriendjes dat we jouw regels hebben gebroken.”

Ze opende haar mond, maar wist niet wat ze moest zeggen. Ze was een godin en kon als ze wilde deze Oerschildpad een dagje opsluiten in een getoverd bos, maar voelde zich nu klein en hopeloos.

“Dat dacht ik al. Het moment dat je ons hielp, plaatste je ons op dezelfde hoogte als jullie. Nu moet je leven met de gevolgen.”

“Ik ben klaar met leven met de gevolgen.” Ze stampte beide voorpoten diep in de aarde. Wortels knapten uit de grond, draaiden om, en werden steeds grotere bomen die de Oerschildpad als een houten gevangenis omringden. Hij nam de bomen in zijn mond, maar had geen sterke tanden om ze doormidden te bijten. Hoe meer het bos hem opsloot, hoe minder hij kon bewegen en platstampen, totdat hij alleen nog zijn hoofd kon bewegen om Eeris boos aan te kijken.

“Ik ben een rechtvaardige godin en ik laat me niet naar beneden praten door mijn eigen onderdanen. Zodra je los bent, ga je terug naar de zee. Zo niet, heb ik geen andere keus dan mijn familie inlichten. Heb je al eens kennis gemaakt met mijn broer, de vuurgod Ardex?”

De Oerschildpad gromde. Zijn volgelingen begonnen het lange proces van klimop, bladeren en boomstammen uit elkaar trekken.

Eeris liep door, zette een vrolijke glimlach op, en liep het kamp binnen. Maar Fiante was nergens te bekennen. Er was helemaal niemand. Ze hoorde iemand zeggen “Ha, goeie Darus”, maar wist niet waarvandaan. Totdat ze aan de andere kant van de trap was en Darus zag jongleren met gereedschappen.

“Waar bleef je nou?” fluisterde Cosmo die uit de bosjes sprong.

“Sorry, maar wat is Darus aan het doen?”

“Dat zie je later.” Hij eindigde zijn show door een paar hamers te balanceren op zijn staart. We noemen het wel hamers, beste lezer, maar in dit tijdpark was het niets meer dan een stokje vastgemaakt aan een dikker stokje. Hij had niks laten vallen, of stiekem laten verdwijnen, dus Eeris snapte het punt niet.

Net zoals de vorige avond, liepen ze een stukje over de Bijnaberg en keken toe hoe de ochtend aanbrak en de grote trap inmiddels een enorme schaduw wierp over het hele continent.

Toen de eerste Gosti een plank wilden timmeren, viel hun hamer spontaan uit elkaar. De scherpe steen waarmee ze andere stenen in de juiste vorm slepen vergruisde bij de eerste aanraking.

“Minischeurtjes.” Darus glimlachte. “Niet genoeg om kapot te gaan, maar wel als iemand ook maar een béétje kracht erop zet.”

De stapel kapotte gereedschappen groeide snel in het midden van het kamp. Fiante ging er triomfantelijk opstaan. “Onze volgende test van de Oppergod! Laten we ons verslaan? Hebben wij geen poten, geen tanden, geen sterke ruggen om mee te werken? Alles kunnen we bereiken, alles voor hem!”

De wezens juichten. Ze pakten de brokstukken van wat eerst hamers en slijpstenen waren, en gebruikten ze creatief om nieuwe treden mee te maken. Treden die Cosmo alleen nog kon zien omdat hij tussen de wolken vloog.

“Kon onze familie maar helpen,” zei Eeris.

“Zij zijn druk met hun eigen problemen,” antwoordde Darus. “Overal op deze wereld zijn wel vuurtjes om te doven. Het is aan ons.”

“Wat nu?” vroeg Eeris met hoge stem. Haar broers kalmeerden haar niet meer.

6. De eiermissie

Toen de volgende ochtend iedereen opstond, stond niet iedereen op. De meeste wezens bleven slapen, zeker de Gosti. Ook nadat men water over hun hoofd had gegooid, en hen had opgetild, en zelfs ondersteboven gedraaid. De wezens die wakker werden, konden een paar stappen zetten voordat ze vielen of steun zochten bij een boomstam.

Dilova had niet hetzelfde gegeten en gedronken als de rest. Ze voelde zich prima. Nou, ja, dat was een groot woord, want ze was de hele nacht wakker gebleven in spanning om de missie die ze vandaag wilden doen. Door die angst had ze dan ook niet kunnen eten.

Haar vader zag ook ziek uit de ogen. Hij glimlachte naar Dilova en deed zijn gebruikelijke toespraak over de Oppergod, maar toen ze even alleen waren werd zijn gezicht strak en boos.

“Wat als dit geen test is, maar een teken?” fluisterde hij.

“Wauw wauw wauw. Een teken van wat?”

“Dat de trap een slecht idee is. Dat hij niet wil dat we komen.”

“Maar dan zou hij toch gewoon de trap laten instorten?”

“Sst,” hij drukte zijn poot tegen haar snavel. “Geef hem geen ideeën.”

Hij keek weer naar het gigantische bouwwerk dat ze hadden gemaakt. Stralend in de zon, groter dan alles dat die godenkinderen ooit maakten. Een prestatie om nu al trots op te zijn. Het had zelfs iets magisch, de manier waarop hout en steen samenwerkten. Hij geloofde erin.

“Je hebt gelijk. Dit laatste stukje wordt het moeilijkst, maar dat is het waard. Dit is ons grote doel, onze test of we waardig zijn in de ogen van de Oppergod.”

Hij wuifde naar een paar regenwolken rondom de trap. “Deze tijd heet niet voor niets het Wolkengezag. We moeten nu door de wolken heen, en ze doen alles, mijn dochter, alles om ons tegen te houden. We gaan de top bereiken, één trede per keer.”

“Doe voorzichtig daarboven,” piepte Dilova.

“Doe voorzichtig op je missie,” zei Fiante. Dilova kon niet wachten om terug te komen bij de Gigageisers, om weer even te vliegen. Maar ze wist ook dat ze iets beters moest vinden. Haar ogen bleven gericht op de sterren, niet een tak om vanaf te vallen. Eeuwig vliegen boven alles, niet eventjes vliegen vlak boven de grond.

En het probleempje dat inbreken bij de troon van een god waarschijnlijk óók als een misdaad werd gezien.

Ze kreeg twee Equids en twee Gosti mee. “Weet iedereen het plan nog?”

“Binnenlopen, eieren terugstelen, weglopen.”

“Nee, nee, we willen Cosmo op heterdaad betrappen. Daarom heb ik Eeris gevraagd ons te ontmoeten bij de Gigageisers.”

De Equid fronste. “Denkt dat goden elkaar bestraffen? Dat je kunt betrappen, alsof zij klein kind?”

“Ja. Ik geloof in Eeris en haar goede hart.”

Op de rug van Equids was de tocht naar Cosmo’s troon sneller, maar het bleef ver. Ze zagen nu allemaal de vernietiging die de Oerschildpadden naar dit gebied hadden gebracht. De reden waarom Fiante het idee voor de trap kreeg. De reden waarom het zo snel moest worden gebouwd, voordat de goden met hun Dracs en hun straffen kwamen.

Dilova had soms spijt dat ze het had gezegd. Die avond dat ze in paniek terugvloog om te zeggen dat Oerschildpadden aan land waren gekomen. Het hele woud was een chaos en rende kriskras door elkaar heen, zeker dat het einde der tijden nabij was, dat de goden elk moment een nieuwe asteroïde op hen zouden gooien.

Totdat Fiante iedereen kalmeerde en dit logische plan uitlegde. Een trap bouwen en vluchten voordat het te laat is. En als het even kan, die Oppergod overtuigen om iedereen te sparen.

Ze kwamen langs een Oerschildpad ingebouwd door bomen en struiken. Het zou niet lang duren voordat hij los was. En Dilova beloofde haarzelf dat ze niet in de buurt wilde zijn als dat gebeurde.

De Gigageisers waren verlaten. Geen Cosmo, maar ook geen Eeris. “Zeker dat Eeris begreep?”

“Ja, ja, Eeris knikte dat ze er zou zijn.” Maar Dilova twijfelde ook. We kunnen ook de eieren pakken en weggaan, dacht ze. Dat zou tientallen moeders blij maken.

Misschien was het gelukt als ze het meteen had gedaan. Maar niet veel later kwam Cosmo terug. En hij huilde. Achter hem daalde de Spookvogel af, zo sierlijk als kon, en landde op het verste punt van Cosmo’s troon. De geisers deden hem niks. De enorme vleugels dekten het af als een deksel op een pan.

Dilova en haar groep zaten opgepropt achter een hoopje stenen. Ze durfde niet eens te ademen. Ze kon niet ademen door de zware achterpoten die op haar buik drukten. Alleen de Gosti konden over de steen kijken.

“Wat moet ik dan?” vroeg Cosmo de Spookvogel. “Als jij er niet meer bent? De lucht is eindeloos. De lucht is leeg.”

Ze hield het niet meer. Ze ademde in, waardoor haar buik opbolde, haar vleugels iets uitzetten, en de Equids als stuiterballen van haar afrolden.

Cosmo stopte met praten. “Wie is daar?”

Niemand zei iets. Vleugels werden gespreid. De stem kwam dichterbij. “Ik eis dat je jezelf laat zien.”

Dilova keek iedereen aan. Niemand durfde iets te zeggen. Maar uit gezichten kon ze ook geen plan aflezen. De Gosti maakte allemaal vingergebaren, maar de andere dieren hadden geen vingers, en voor zover zij het begreep wilden ze een verrassingsaanval uitvoeren op Cosmo, wat sowieso een slecht plan was.

Twee poten landden op hun steen. Stukjes gruis regenden over Dilova heen. “Je krijgt een laatste kans: wie is daar? Je hoeft niet bang voor me te zijn, maar ik moet toch zien wie mijn huis bezoekt.”

Dilova keek omhoog en zag de onderkant van zijn indrukwekkende snavel. Hij speurde de omgeving af. Hij speurde de lucht af. Hij keek omlaag.

De Gosti vlogen op zijn poten af. De Equid trokken hen terug aan de staart voordat ze het erger maakten. Dilova vloog een stukje.

“Wauw wauw wauw, Cosmo, jij hier, ik wilde net wat vragen, zou je—”

Hij gebruikte het puntje van zijn snavel om iedereen op de steen te trekken. Dilova keek langs zijn boze wenkbrauwen naar de Spookvogel. Een indrukwekkend beest dat verrassend vredig sliep boven de warme geisers.

“Je hebt één kans om een hele goede uitleg te geven.”

“Jij steelt onze eieren,” riep de Gosti meteen. “We willen ze terug.”

“Kans verkeken. Jullie zijn verbannen van de landen.” Hij greep iedereen tussen zijn brede oranje klauwen en wapperde zijn vleugels warm. De Gosti probeerden zich los te wrikken met hun vingers.

“Laat los!” Dilova kreeg weer geen adem.

“Dat doe je niet,” sneerde een bekende stem. Een giraffenek slingerde rond Cosmo’s poten en hield hem zwevend op de plek, een steenhoogte boven de grond. Zijn Spookvogel kwam tot leven.

7. De laatste vogel

In zijn hoogtijdagen had de Spookvogel met één slag van de vleugel elk gevaar naar de wolken kunnen slaan. Dat wist Cosmo, maar hij wist ook dat die dagen lang waren vervlogen. En dat brak hem.

Hij plaatste iedereen liefdevol terug op de grond. Eeris liet hem los en opende de gevlochten buidel rondom haar nek. Met dezelfde zorg en zachtheid pakte Cosmo één voor één de eieren en plaatste die erin.

“Hij is stervende,” zei Cosmo. “Hij is de laatste van zijn soort.”

“Je bent al langer de eierdief, of niet?” Eeris streelde voorzichtig de donkerbruine leerachtige vleugels van de Spookvogel, gespannen tussen drie vingers net zo lang als haar nek.

Cosmo knikte. “Ja, ik stal de eier van de dino’s. Ik vloog al zo lang eenzaam tussen wolken. Dus ik betoverde de eier, zorgde dat er dino’s met twee vleugels uitkwamen. En mijn wens kwam ook uit.”

“Dus stal je onze eieren om hetzelfde nog een keer te doen,” zei Dilova. “Jouw eigen speelmaatjes voor in de lucht.” Haar blik vol afschuw raakte Cosmo nog het meest. Omdat hij voelde dat het terecht was.

“Dat is niet waar! Ik deed het voor de wereld. Jullie leren ooit wel vliegen. Ik wilde het alleen … versnellen.”

Alle eieren zaten nu veilig in de buidel. De Spookvogel kon nauwelijks de ogen openhouden. Elke uitademing vloog als een zware windstoot door Dilova’s veren en tilde haar zelfs een stukje op.

Eeris lachte. “En wij maar denken dat deze wezens op natuurlijke wijze waren ontstaan. Bella zei nog hoe blij ze was dat zulke magnificente Spookvogels zomaar op onze wereld kwamen te leven.”

Cosmo was een grote trap, maar leek een klein jongetje naast zijn creatie. Hij streelde de lange snavel. “Maar ik weet nu dat leven geboren uit magie geen echt leven is. De Spookvogels konden nooit kinderen krijgen. Ze hebben geen honger, ze hebben geen vijanden, ze hebben geen gevoelens. Dus ze deden niks anders dan doelloos rondvliegen.”

Hij zuchtte. “Dilova, kan je alsjeblieft beloven dat je snel uitvogelt hoe je goed vliegt?”

“Ik doe mijn best.” Ze draaide haar hoofd weg en viel op haar kont om haar ene pootje rust te geven. “Maar ik doe het niet voor jou, eierdief. Ik doe het voor mezelf. Ooit ga je mij eeuwig zien vliegen boven alles, net zoals de Spookvogel. Dat geloof ik.”

Eeris schuurde haar warme wang langs die van Cosmo. “Ik vergeef je, broer. Maar laat hem nu gaan.”

Iedereen raakte de Spookvogel een laatste keer aan en maakte toen een kring op veilige afstand. “Ga, vriend,” zei Cosmo. “Leef je laatste dagen zoals jij dat wilt. Als er iets bestaat dat je wilt.”

De houding van de Spookvogel zei niks, de ogen lieten geen verdriet zien of juist vreugde. Het wezen bestond. Het wezen was en meer niet. Hij rees omhoog, duwde zichzelf de lucht in met hulp van de geisers, en had maar één slag nodig om naar de horizon te vliegen.

“Vanaf nu wil ik geen leugens meer, Cosmo. We komen hier alleen doorheen als de hele godenfamilie sterk staat. Al die geheimen leveren alleen maar problemen op. Daarover gesproken …”

Cosmo deed een vleugel voor zijn snavel. “Nou, ja, ik geloof mijn vogeloren niet, Eeris heeft een geheim? Lieve, vriendelijke, Eeris die alles deelt met iedereen? Die we niet vertellen van de helft van onze plannen omdat ze die zou doorroddelen aan de dieren?”

“Wacht, wat?” Eeris schudde haar staart. Dilova en de andere dieren waren op haar rug geklommen. “Niet belangrijk. De Oerschildpadden zijn het land op gekomen. Daarom bouwen ze de trap. Ze zijn bang voor onze straf, daarom heb ik niks gezegd.”

“Waarom zouden we de and’re wezens straffen voor wat Oerschildpadden doen?”

“Het gaat niet om wat we doen, het gaat om wat de dieren geloven. Net zoals zij geloven dat er een Oppergod boven de wolken is.” Eeris draaide haar nek zodat ze de wezens op haar rug in de ogen keek. “Die, luister goed, niet bestaat.”

Cosmo knikte. “En zij geloven dat wij grote rampen op iedereen afsturen bij het minste of geringste. Beste zus, ik denk dat we vooral een probleem hebben met ons imago.”

Dilova schamperde. “Jullie probleem is dat jullie te veel moeilijke woorden gebruiken.”

Eeris zoog een grote hap lucht naar binnen. “Die woorden zullen we nu heel hard nodig hebben. We gaan iedereen eens de waarheid vertellen.”


Toen Eeris de groep thuis afzette werd ze juichend ontvangen. Toen ze de buidel met eieren teruggaf aan de moeders, werd ze bijna op poten gedragen.

Cosmo was meteen vertrokken naar het Zuiden, op zoek naar Bella. Als er al een Oppergod was, dan was zij het. Zij moest beslissen wat ze gingen doen. En Eeris vond dat prima, want zij zou niet weten wat de beste keuze was.

Abrahon, de Oerschildpad, had niet geluisterd. Eenmaal los stampte hij door richting de trap alsof het hem allemaal niks kon schelen. Ze kon niet Abrahon elke dag opnieuw vastzetten tussen bomen. Ze moesten een andere oplossing vinden.

“Luister allemaal!” riep Eeris. “Ik vraag jullie een laatste keer: stop met bouwen. Er is niks daarboven. Op dit moment zijn Oerschildpadden op weg hiernaartoe.” Ze tikte een paar konijntjes aan. “Ga maar kijken. Ga naar boven en kijk naar het Oosten.”

Ze begon het kamp te cirkelen, met Fiante als het middelpunt, staand op een stapel kapotte gereedschappen. Hij was nog even opgewekt en zeker als altijd. “Ze komen de trap vernielen omdat ze het materiaal willen. Willen jullie dat de goden ingrijpen?”

“Dat lijkt mij een goed idee, ja,” zei Fiante zacht.

“Maar dan vinden jullie het ook goed als wij ingrijpen en jullie tegenhouden om de trap te bouwen?”

“Ha! Goeie, Eeris.” Fiante tikte met zijn nieuwe hamer tegen zijn eigen been, zijn ogen altijd gericht op de grote trap.

“Ik wacht nog op antwoord. Ik ben eerlijk. Ik durf toe te geven dat Cosmo jullie eieren stal omdat hij wilde helpen, maar hij zag zijn fout en gaf ze terug. Ik durf toe te geven dat alle goden fouten hebben gemaakt. Ik leef al duizenden jaren in jullie midden. Waarom zou ik liegen over die Oppergod?”

De konijnen kwamen weer omlaag. “Ze heeft gelijk. De Oerschildpad moet er binnen een dag zijn.”

“Eén dag is alles dat we nodig hebben,” zei Fiante, en hij tikte de konijnen vriendelijk op het hoofd.

Hij stapte van de stapel rommel. Dilova sprong op zijn rug, probeerde zijn aandacht te trekken door aan zijn oren te trekken, maar hij deed alsof hij niets merkte. “Hier staan we dan. Een groep wezens die, in vrede, niets anders wil dan een trap bouwen. En jullie blijven je er maar mee bemoeien.”

“Omdat we geven om jullie.” Eeris had moeite kalm te blijven. Ze keek in honderden glazige ogen. Ogen die voor eeuwig zouden sluiten als ze die trap afmaakten en naar boven liepen.

Laat Cosmo op tijd zijn, dacht Eeris. Laat de Oerschildpad dan maar komen. Ik kan bomen en planten manipuleren, maar een trap van levenloos steen kan ik niet vernielen.

Ze deed een laatste poging. “Wij geloven dat we jullie moeten redden.”

“Nee, jij gelooft dat wij op deze planeet moeten blijven en dat we naar jou moeten luisteren. Ik geloof dat ik de trap moet afbouwen en daarboven vrijheid zal vinden.”

“Eén,” Fiante stapte op de trap, “trede”, hij nam de volgende trede, “per,” nog een, “keer.”

En alle wezens renden de trap op, materiaal in hand, niet van plan om te wachten tot die volgende ochtend.

8. De onzichtbare Oppergod

De trap kraakte en piepte onder het gewicht van honderden poten. Het bouwwerk wiebelde over het landschap als een reus die slaapwandelt. De laatste treden werden gehaast aangelegd, terwijl wolken al het onheil stuurden dat ze hadden.

Eindeloze regenbuien maakten de treden nat. Hagelbuien gaven Dilova koppijn, zelfs toe ze pas halverwege de trap was. Haar poot deed zeer, maar ze durfde geen stukjes te vliegen, want de wolken stuurden ook windvlagen van de zijkant.

En hoe hoger ze kwamen, hoe meer Dilova op achterstand kwam, want ze twijfelde steeds meer of ze de top wel wilde halen. Terwijl onweersbuien de dieren boven haar probeerden te raken, geleid door haar vader, stond ze bijna stil halverwege de trap.

Waarom zou ik daarboven willen komen? dacht ze. De Spookvogel is weg. De lucht is nu pas echt leeg. En vader mag geloven wat hij wil, ik weet nu wat de Spookvogel echt was. Geen beschermer van een Oppergod. Ik denk niet dat die Oppergod bestaat.

“Het materiaal is op!” schreeuwde iemand bovenin. Dilova zag silhouetten van links naar rechts glijden, grote hagelstenen ontwijken die even later brokken steen van de trap afsloegen, elkaar vastgrijpen als iemand dreigde te vallen. Die silhouetten kwamen nu weer naar beneden.

“Haal het van de onderste treden af, die hebben we niet meer nodig,” riep haar vader. Maar als daarboven niets is, dacht ze, gaat vader straks dood!

Eeris groeide bomen onder haar poten om de wezens op de trap bij te houden. Zo steeg ze nu langs Dilova op.

“Ga omlaag,” zei Eeris.

“Niet zonder vader.” Dilova vond weer kracht in haar poot en hupste over de tredes. Eeris probeerde te helpen, maar zelfs haar boom slingerde in de wind, en binnen de kortste keren waren de traptreden hoger dan een boom ooit kon zijn. De godin sprong naast Dilova op de treden en het gewicht helde de trap verder schuin.

“Hier was ik al bang voor,” mompelde Eeris. Terwijl regendruppels Dilova’s vleugels te zwaar maakten om te gebruiken, moest Eeris héél voorzichtig haar poten op de tredes plaatsen om niet uit te glijden. Zo kwamen ze steeds dichterbij de voorste groep. Zo hoog dat ze middenin de wolken zaten, zo hoog dat het begin van de trap niet meer te zien was, zo hoog dat Dilova al het gevoel had dat ze zweefde.

Een gil vanuit de lucht. Gevolgd door meer gekrijs, steeds luider. Uit de silhouetten tussen de wolken kwamen twee Equids. Ze waren van de trap gegleden en vielen naar de grond, te ver om te redden, te snel om het te overleven. Dilova durfde niet eens te kijken hoe ze ver onder haar de aarde raakten.

“Pap! Het is te gevaarlijk! Je gaat te ver!” riep Dilova.

Fiante hield even halt. Nog een paar treden, misschien een gewaagde sprong, en ze kwamen boven de hoogste wolk uit. “We treuren het verlies van Erin en Drogin. Zij waren, jammer genoeg, niet waardig in de ogen van de Oppergod! Maar zij gaven hun leven voor een nobele zaak!”

De trap trilde, alsof het een eigen hartslag had gekregen. “Oerschildpadden,” zei Eeris. “Ze komen dichtbij.”

De trede schoof onder een konijn uit en gooide ook deze omlaag. Dilova sprong ernaartoe en greep de vacht met haar poot, maar het konijn was te zwaar. Ze wapperde wat ze kon, maar de enige weg was omlaag, geholpen door ladingen sneeuwvlokken die haar bedekten. Haar lichaam maakte een salto om alle sneeuw van zich af te schudden. Het hielp, maar ze bleef vallen.

Maar ze bleef ook proberen. Want er was zoveel lucht onder haar, dat ze misschien wel een uur kon afdalen, een uur kon proberen haar vleugels goed te laten werken, voordat ze de grond tegenkwam. Dat brengt me op een idee, dacht ze.

Totdat Eeris haar nek voor Dilova uitstak en haar terug op de trap wierp, met konijn, dichterbij Fiante.

“Ik viel. Ik ben niet waardig in de ogen van de Oppergod,” zei het konijn met hangende oren.

“Je bent gered, toch?” zei Eeris met een glimlach. Het konijn accepteerde het, maar liep toch de trap af.

“Luister naar mij,” riep Dilova omhoog, “er is daarboven niks. De goden hebben het beste met ons voor. Hoeveel moeten er nog vallen?”

Fiante keek zijn dochter aan en fronste. Hij lachte en draaide weg om de laatste trede te hameren. “Goeie, Dilova!”

“Heeft gelijk,” zei een Gosti, wiens ogen nóg groter werden toen ze de lange leegte onder haar zagen. “Ik kap ermee.”

“Jullie zouden nu opgeven?” zei Fiante oprecht verbaasd. “Zo dicht bij het einde? Zo dicht bij vrijheid?”

“Als weg naar vrijheid bezaaid met dode Gosti lichamen, dan verkeerde weg.” De Gosti vormden één groep, als een plas water ontstaan uit alle druppels eromheen, en stroomde de trap af.

Eeris keek trots. “De Gosti zijn waarlijk onze meest intelligente creatie tot nog toe.”

“Jullie gemis!” riep Fiante. Dilova kon hem bijna aanraken. Ze reikte naar zijn achterpoot, maar de laatste trede was af en Fiante nam hem meteen.

De hele trap schudde bij elke voetstap van een Oerschildpad. De wolken vonden ergens nieuwe kracht om te blazen, te treiteren, bliksemflitsen af te sturen. Alle wezens grepen elkaars poot, vacht, mond, zelfs tanden om uiteindelijk als één levende slinger van de trap af te waaien.

Een slinger die nog maar aan twee punten vastzat: Fiante bovenin en Eeris onderin.

Fiante wilde de laatste sprong wagen. Maar zolang de slinger hem vasthield, kon hij niet eens zijn poot verzetten.

“Het spijt me,” fluisterde hij. Met een ruk trok hij zich los van de slinger. Eeris was het enige middelpunt dat iedereen in de lucht hield, en zelfs voor een godin was dat onhoudbaar. De dieren draaiden rondjes, alsof de trap wieken had gekregen waarmee het wilde opstijgen, en Eeris kreunde en gromde.

Iedereen keek toe hij Fiante door de laatste wolk heen stapte. En niet meer terugkwam. De aanval van de wolken stopte langzaam. Is dat goed? Is dat slecht? Geven ze zich gewonnen?

De dieren sloegen hun nagels in de trap en kregen eindelijk weer grip. De meeste keken even achterom, naar Eeris, naar de onderkant van de trap die het nauwelijks meer hield. Maar daarna keken ze alleen vooruit en wilden Fiante achterna. Zo zeker van hun zaak, zo bezig met wat achter die laatste wolk lag, dat ze niet hoorden, of wilden horen, dat Fiante vlak langs hen uit de wolken viel. Hij stortte gillend naar beneden, zo snel dat het leek alsof iemand hem had weggegooid.

“Papa!” Dilova vond kracht, ergens in haar, om te blijven gaan. Ze keek niet naar waar ze wilde komen, ze keek alleen naar de trap, en stapte omhoog, één trede per keer, totdat er geen volgende trede meer was om te nemen. Dit plan kan maar beter werken, dacht ze. Ze spreidde haar vleugels, liet haarzelf van de hoogste trede vallen, en dook de lucht in, richting haar vader.

Maar daarvoor moest ze eerst om Cosmo heen die als een vuurpijl op de trap afkwam.

9. Hoge vogels kunnen ver vallen

Dilova gebruikte alles dat ze had geleerd. Hoe ze moest sturen. Dat ze genoeg tijd had en rustig haar vleugels de wind kon laten vangen. Dat ze haar pootje kon intrekken om minder weerstand te krijgen. Ze geloofde dat ze kon vliegen.

En ze vloog.

Wauw wauw wauw! Haar vader viel snel. Zijn kleine vleugels waren hopeloos, zoals verwacht, en het paniekerig zwaaien van poten hielp ook niet. Maar de lucht was leeg. Dus ze kon precies voorspellen waar hij zou komen en daar in een rechte lijn naartoe gaan.

De eerste keer miste ze haar vader door een stuurfout. Maar ze cirkelde terug en pakte hem in haar poot bij de tweede poging. De enige poot die ze had en daardoor ongelofelijk sterk was.

Maar ze had niet gerekend op vaders gewicht. Ze wilde rustig blijven, maar ze kon hem niet omhoogtrekken met haar kleine vleugels, en de grond kwam nu toch snel dichterbij.

Boven haar klonk een krak alsof de hemel zelf openbrak. Cosmo wapperde zijn grote vleugels en stuurde de trap opzij met windvlagen, keer op keer, totdat de trap te scheef stond om het eigen gewicht te dragen. Middenin het kolossale bouwwerk knakte iets, alsof de trap een vinger was die wilde buigen, en de bovenste treden lieten los.

Hij schreeuwde tegen de dieren. Een paar probeerden alsnog op de hoogste trede te klimmen, maar de meeste zagen nu in dat ze omlaag moesten. De trap brak af, één trede per keer. Cosmo bleef blazen, boos en in paniek, bleef iedereen wegsturen.

Maar de trap was nooit gebouwd op stevigheid. Dus hoewel Cosmo bovenaan stond, knakte de trap nu op meerdere plekken, brak in losse stukken die vochten om als eerste de grond te raken.

Equids sprongen van zwevend steen naar ander zwevend steen. Konijnen hupsten van uitstekende tak naar afgebroken tak. Eeris probeerde de onderkant van de trap aan elkaar te lijmen met bloemen en plantenstengels, maar het bouwwerk leek zelfs te groot voor de goden. Dilova viel nog steeds omlaag met haar vader in haar poot. Totdat ze de oplossing zag.

Ze stuurde bij en landde even later op de lagere treden van de trap. Ze keek haar vader in de ogen. Maar hij zag haar niet. Hij staarde langs haar, ze wist niet waarheen. Ze moest hem meerdere duwtjes geven voordat hij het verstand kreeg om naar beneden te lopen.

“Er was niks,” mompelde hij. “Er was niks. Er was niks.”

Dilova bleef duwen totdat haar vader veilig genoeg was. Daarna klom ze weer omhoog, richting de hoogste trede die nog heel was, en dook opnieuw. In haar vlucht pakte ze een kleine Equid op die wanhopig een vallende gladde steen vasthield, die ze even later zacht op de grond afzette.

En ze nam opnieuw de trap tot het hoogste punt, dook, en pakte twee konijnen wiens trede uit het niets was weggeblazen en verderop als een pijl in een boomstam prikte.

Ze bleef gaan, ook al kon ze niet iedereen redden. Al zoveel dieren waren gevallen en hadden dat niet overleefd. Maar zolang de trap er nog stond, kon ze duiken, kon ze vliegen.

De brokstukken vielen als snippers in het kamp, bovenop bomen, ketsten af tegen de Bijnabergen. Waar ze net de slingers ophingen, was het feest nu begonnen. Sommige Equids gebruikten de vallende stenen als vervoersmiddel. Toen een steen met maar liefst zeven Equids veilig landde in een boomtop, alsof zij dat konden sturen, juichte iedereen.

Bij Dilova’s volgende tocht over de trap, werd ze vergezeld door een wasbeer die zeven treden per keer kon nemen. Bella! Ze is gekomen! Terwijl Cosmo de trap al grotendeels had weggeblazen, bracht de wasbeer de laatste gestrande dieren ongedeerd omlaag.

Maar daar was het nog niet voorbij. Want de brokstukken bleven vallen, stenen groter dan hun hoofd, houten planken zo lang als een boom, vielen in de hele omgeving. De Equids verzamelden in grotten. De konijnen groeven razendsnel een nieuw hol om allemaal in te wachten tot het voorbij was. De Gosti slingerde van boom tot boom, totdat ze vertrouwen hadden in het bladerdak boven hen.

Dilova zag haar kans om te vliegen verdwijnen. Zo’n hoge trap als deze gingen ze nooit meer bouwen. Maar ze wist nu dat het kon. Ze wist hoe ze moest vliegen, ze wist dat ze het durfde. Dus ze zei de trap stilletjes vaarwel en zocht haar vader.

In plaats daarvan kwam ze de Oerschildpadden tegen. Abrahon had zijn broers en zussen erbij gehaald, maar ze hadden geen oog voor de dieren. Ze pakten de brokstukken van de trap en gooiden die op hun rug.

De trap was inmiddels niet veel hoger dan een oude boom. Het laatste stukje werd door Eeris gevangen in bloemen en klimop, als een standbeeld dat moet worden versierd, tot het punt dat nieuwe diersoorten waarschijnlijk zouden denken dat hier nooit een trap had gestaan, maar een wat grijze boom.

Bella landde tussen de Oerschildpadden. “Ga. Ga terug naar de zee en kom nooit meer aan land. Of ik zweer dat Ardex jullie levend zal verbranden.”

Abrahon snuifte. Hun schilden waren al volgeladen met stapels materiaal. “Wat jij zegt, godinnetje. Wij redden ons wel.”

De Oerschildpadden maakten rechtsomkeerd. Ze namen hun pad van vernieling in omgekeerde richting, terug naar de Midterrazee. Hun grote schare volgelingen volgde op de voet, maar niet voordat zij ook wat trapresten hadden gepakt.

Dilova vond haar vader liggend op de grond, starend naar de hemel. “Er was niks. Er was niks. Er was niks,” prevelde hij eindeloos.

“Pap? Ik ben het. Wat zeg je allemaal?”

Maar hij reageerde niet. Zijn ogen leken vervangen door glazen bollen zonder functie. Dilova kon aan zijn poten trekken, kon zijn lichaam aanraken en buigen zoals ze wilde, hij reageerde niet.

Bella knielde naast haar, de zwartwitte vacht een warme deken rondom Dilova’s uitgeputte veren. “Het spijt me, meisje. Ik heb dit jammer genoeg vaker gezien. De geest van je vader is gebroken. Ik weet niet of het te repareren valt.”

“Jawel. Dat gaat lukken. Eén trede per keer.”

10. Epiloog

Dilova kon haar ogen niet geloven toen ze een uitnodiging kreeg om naar Atheeni te komen. De herfst was aangebroken. Iedereen mocht samen met de goden het start van het nieuwe seizoen vieren.

Maar Dilova was speciaal, want zij mocht eerder komen en met de goden zelf overleggen. Sinds die eerste duikvlucht had ze het opnieuw geprobeerd, deze keer vanuit takken of vanaf de Bijnabergen. En het lukte. Ze kon vliegen, ze kon bijsturen naar boven, ze kon eeuwig vliegen boven alles.

Nou ja, totdat ze moe was en eten nodig had. Ze leerde het aan de andere vogels, maar niet iedereen kreeg het voor elkaar. De meeste waren nog steeds bang om te vallen en daardoor vielen ze juist. De dieren hadden al een woord verzonnen: duikende vogels werd al snel duiven.

Als trotse eerste wezen van haar soort, stapte ze op het plein met de goden. Wauw wauw wauw, dacht ze herhaaldelijk. De grond bestond uit warme gekleurde stenen die alle goden uitbeeldden. Eromheen stonden pilaren waarin symbolen en tekeningen waren gekerfd die ongetwijfeld Eeris’ sprookjes vertelden, met haar welbekende klimop om het af te maken. De onderkant van de pilaren was onzichtbaar door de bergen roodbruine bladeren. In buidels verspreid over het plein lag voedsel voor alle dieren.

Maar de goden merkten niet eens dat Dilova er was.

“We moeten samen sterk staan,” zei Eeris. “Vrienden zijn van onze onderdanen. Bescherming bieden, troost bieden.”

“Voor de zoveelste keer,” zei Bella, “wij zijn de goden en zij zijn het niet. We moeten niet spelen alsof we de beste van maatjes zijn.”

“Jij loopt inderdaad nooit tussen de dieren,” beet Eeris toe, “maar ik hoor elke seconde van elke dag hoeveel ze ons haten, wat we allemaal verkeerd doen.”

“Ja, en die ene keer dat ik op bezoek ga bij de olifanten in het Zuiden—lekker kletsen om onze band te verbeteren—moet ik halsoverkop terugkomen omdat jullie er een rotzooitje van hebben gemaakt!”

“Zusjes,” zei Ardex luid, terwijl zijn tijgerpoot tegen een pilaar stootte. “Hoe vaak moet ik jullie hieraan herinneren? Dit is wat vader wilde. Onrust, verdeling, totdat we onszelf ten val brachten. Samen sterk staan betekent meer dan elkaar op het laatste moment te hulp schieten als iemand het heeft verpest.”

“Ik had het niet verpest,” zei Eeris. “Ik had het hélemaal onder controle.”

Cosmo zuchtte en vloog naar het midden. “We zijn familie. Laat ons gedragen als familie. Vertrouw elkaar. Ik ga Ardex niet vertellen hoe vuur werkt, ik vertrouw dat hij er het meeste van weet.”

Darus glimlachte. “Oh, ja, als iemand mij weer een lesje geeft over steen verban ik hen voorgoed uit mijn gebergtes.”

“Niet alle gebergtes zijn van jou.”

“Ik stel voor,” zei Bella zo luid mogelijk, “dat we het anders aanpakken. Ten eerste, tja, moeten de Dracs echt verzacht en verbeterd. Eén trede per keer, zou ik haast willen zeggen.”

Alle goden knikten instemmend. Dilova knikte mee buiten zicht. “Daarnaast zijn wij maar met zeven en de wereld is groot. De dieren vormen zelf al groepen. Op basis van vriendschap, hetzelfde eten of dezelfde leefstijl. Waarom staan we niet toe dat zij zelf leiders kiezen en regels instellen? Zij vormen groepsgevesten en wij zijn slechts de lijm die alles bij elkaar houdt.”

“Prima idee,” zei Darus, “maar hoe wil je de Dracs verzachten? Als je iemand vermoord, verbrandt Ardex je maar voor de helft? Of als je steelt krijg je alleen een boze preek?”

“Ik denk dat we van het vuurthema moeten afstappen,” zei Eeris. “Inpakken in bladeren?”

“Puh,” zei Ardex, “vuur is het beste thema.”

Bella’s hoofd draaide razendsnel en zag Dilova meteen staan. Ze kuchte en sprak met warme stem: “Volgens mij hebben wij een bezoeker.”

“Oh, ja, hoi, ik wilde niet storen.”

“Hoe gaat het met je vader?”

“Beter. Soms. Hij kijkt niet meer de hele dag omhoog. Soms zegt hij iets anders dan er was niks.”

Bella keek treurig. “Vervelende dingen als deze die moeten we dus echt voorkomen.”

Cosmo leek te willen schreeuwen, maar hield zich in. “Hoe moet ik wezens ooit begeleiden, als ze dingen plots bedenken zonder reden? Een Oppergod waar zij dan helemaal in gaan geloven?”

“Ik weet het ook niet. Maar we zullen het moeten leren. Geen wezen mag leven in zoveel angst dat snel hun geest erdoor breekt.” Langzaam liepen alle goden naar het midden van het plein. Een voor een botsten ze hun snuiten, of snavels, tegen elkaar.

“Ik hou van jullie, vergeet dat nooit,” zei Bella zacht. “We hebben elkaar.”

“Ik zou willen dat Hanah hier bij was,” mompelde Eeris.

Wie is Hanah? dacht Dilova. Ze had de neiging om tussen de knuffel te springen, maar ondanks alles zag ze de goden nog steeds niet als “beste maatjes”. Daarvoor waren ze te machtig, konden ze elk moment de hele wereld in een andere richting toveren. Of jou alsnog in brand steken.

Ze sprak met de goden over de duiven. Als echte vogels kregen zij toestemming om overal naartoe te vliegen, want ze nemen geen gebied in.

De Gosti waren allemaal op tijd weg, maar de andere diersoorten waren veel leden kwijtgeraakt tijdens de ramp met de trap. Dilova kon vertellen dat ze inderdaad boos en verdrietig waren, maar ook begrepen dat het niet hun schuld was.

Ze adviseerde de goden om hun poorten toch weer open te zetten voor iedereen, de Troon van de Toekomst die mooie plek te maken waarover zij als kind had gehoord.

De Oerschildpadden hielden zich netjes aan de afspraak en leverden geen problemen meer op. Maar schijn kan bedriegen, beste lezer, daar kan je vanuit gaan bij die arrogante Abrahon.

De volgende dag kwamen duizenden dieren naar Atheeni om samen te vieren dat de herfst was aangebroken. De goden drukten hen op het hart dat ze nooit bang hoefden te zijn voor een oneerlijke straf. Dat ze altijd naar hen toe konden komen met een probleem. Dat hun bedoelingen goed zijn.

Hoewel sommige dieren ook andere bedoelingen hadden.

Dilova vloog nietsvermoedend door de hemel. Elke keer dat haar vleugels wind konden strelen voelde nog als magie. Cosmo kwam vaak genoeg langs haar vliegen. Vaak zei hij niks, maar zag ze de plezierogen boven die indrukwekkende oranje snavel. Maar nu ging ze alleen de maan tegemoet, toen onder haar een groepje slangen tussen pilaren doorglibberden aan de rand van Atheeni. Ze sloegen ertegenaan tot ze loskwamen, wikkelden hun slangenlijf eromheen, en namen ze mee.

Naar Abrahon die in de zee wachtte. “We zullen wraak nemen, maak je geen zorgen,” zei hij.

“Maar de goden verbranden jullie als je uit de zee durft te komen!”

“Ja, we houden ons aan de afspraak, netjes en braaf. We hebben een andere manier gevonden om te groeien totdat we de goden voorgoed kunnen vernietigen.”

 

En zo ging het leven door …