1. Schaduwsluipers

Een cactus stond aan de horizon, maar diens schaduw had de vorm van een dino. En nu ineens de vorm van een paard. Oh, nu werd het een schip. Maar er stond toch echt een simpele cactus, dus er kon maar één reden zijn voor de dansende schaduwen.

“Ze komen eraan. Pak mijn verrekijker!”

Gidi rommelde in de katoenen schoudertas van Jaco. De duingazelle kwam snel omhoog met een rond, metalen voorwerp in haar mond.

“Nee, dat is mijn kompas. Ver—re—kij—ker.”

Jaco lag plat op de zandduin. De jakhals keerde zijn blik naar tientallen grijze puntjes aan de horizon. Gidi stak haar hoofd opnieuw in de tas en trok een langwerpig, ijzeren voorwerp aan het handvat omhoog.

“Wat? Dat is mijn dolk! Verrekijker. Dat ding met twee glazen.”

Hij hield beide poten voor zijn ogen in de poging een verrekijker uit te beelden. Maar hij was een vierpotige, dus langer dan een halve seconde op twee poten hield hij dit niet vol. Haar wenkbrauwen schoten omhoog. Ze knikte overdreven en dook een derde maal in de tas. Deze keer gooide ze twee rollen perkament op het zand.

Hij zuchtte. “Je hoeft alleen nog maar mijn touw te pakken en je hebt een bingo.”

Haar mond viel open. “Nee! Haal ze weg! Die beesten vreten me op!”

“Geen dingo, een bingo. Dingo’s leven hier allang niet meer.”

Een van zijn oren draaide naar buiten. Voetstappen. Zacht en vervaagd—maar zo klonken schaduwsluipers altijd. Hij tuurde de omgeving af, maar alle schaduwen leken normaal en passend.

“Ik heb ook niks aan je.”

Jaco tijgerde over de duin, greep zijn tas in zijn bek, en strooide de inhoud voor haar neus: een touw en een verrekijker. Hij smeet de verrekijker bovenop de heuvel en keek erdoorheen.

Een roedel hongerige schaduwsluipers. Overal waar ze liepen kregen heuvels schaduwen alsof het huizen waren en bomen schaduwen alsof het dieren waren. Gidi staarde naar Jaco met grote ogen en hangende oren. “Maar … maar … waarom blijf je dan voor me zorgen? Waarom breng je me niet terug naar mijn familie?”

“Gidi, hoe vaak moet ik het nog zeggen? Je familie is—hoe zeg je dat—niet beschikbaar.”

“Zelfs lieve oom en tante?”

“Ja, zelfs zij.”

“Hoe lang blijven ze niet beschikbaar?”

“Dat kan nog weleens heel lang duren.”

Jaco legde zijn wit-beige voorpoot op Gidi’s nog wittere voorhoofd. Hij voelde twee harde stompjes die later prachtige zwarte hoorns zouden worden.

“Weet je wat, zie het op deze manier. In deze droge woestijn ben je de enige duingazelle die nog leeft. Het is mijn taak je veilig te houden en terug te brengen naar betere oorden.”

“Oh. Dat is lief!” Voor het eerst verscheen een lach en bewoog haar bolle staartje. “Wie heeft je die taak gegeven?”

“Die taak heb ik mezelf gegeven. En nu stilzijn, anders zijn we er geweest.”

Hij gooide alle spullen terug in de versleten tas, behalve het touw. Deze wikkelde hij als een sjaal losjes rond zijn nek. Een drietal grondeekhoorns rende langs. Hun bruinroze vacht verborg hen in het gelijk gekleurde zand, ware het niet dat een witte streep op hun zij hen verraadde.

“Hé,” siste Jaco. “Er zijn daar schaduwsluipers.”

“Waar wij vandaan komen ook! We zijn nergens meer veilig.” Een eekhoorn wees achteruit en rende verder. De andere staarden lang naar Gidi, voordat ze hun kameraad volgden. Jaco sloop in de aangewezen richting.

“Wat doe je?” Gidi wrong zich langszij. Ze had met haar kleine poten grote moeite om hem bij te benen.

“Waarschijnlijk hadden ze daar hun nest. Daar vinden we eten.”

Haar maag knorde. Jaco’s maag reageerde op dezelfde manier. Ze slopen om de zandheuvels heen, bang om gezien te worden als ze eroverheen liepen. De zon brandde op hun rug. Bij elke stap keek Jaco of de schaduw op de grond nog wel van hem was, en niet ineens van een vogel of een monster. Na enkele minuten wandelen zagen ze een plasje water.

Het aanzicht van een meter groene grond, vol kleine planten, was zo zeldzaam dat Jaco dacht dat hij droomde. Tussen de bladeren lagen twee grondeekhoorns op hun rug. Een grote Sluiperbeet in hun zij verraadde hun tragische lot.

“Verzamel bladeren, noten en zaadjes. Ik neem deze twee.”

Als ze Jaco dieren zag eten schoot altijd een trilling door haar lijf. Niet op letten, dacht ze. Hij is een aaseter. Hij zou mij nooit opeten zolang ik leef.

Schaduwsluipers kenden de zeldzame vruchtbare plekjes en bewaakten ze goed. Ze moest het verzamelde voedsel in een wiebelende tas werpen, want Jaco wilde alweer vluchten. Eenmaal op veilige afstand keek hij naar de zon.

“Snel, pak mijn landkaart.”

Gidi haalde met een vloeiende beweging een cirkelvormig, dun object uit de tas, met een wijzer in het midden.

“Meen je dit?”

“Wacht, nee, deze weet ik!” Ze stopte haar hele gezicht in de tas en trok een rol perkament omhoog.

“Eindelijk, dankjewel.”

Misschien moet je voortaan zelf de tas dragen, dacht ze. Jaco rolde de kaart uit. Zijn ogen gleden naar de lege hoek rechts onderin.

“Ah, mooi, dit gebied hebben we nog niet gehad.”

“Hoe kun je dat zien aan de zon?”

“Ik ben de beste jakhals van mijn familie. Ik kan horen dat het geluid hier anders is. Ik kan ruiken dat ik hier nog niet heb gelopen.”

“Fijn dat je erover begint. Misschien moet je wat meer wassen.”

“Is goed. Als jij leert de juiste voorwerpen uit mijn tas te halen—bij je eerste poging. Zeg, zie jij iets bijzonders?”

“Is een gigantisch standbeeld van een hoofd bijzonder?”

Ze boog in de richting van het zandstandbeeld. Jaco kraste een schets ervan met zijn nagel in het perkament. Ze keek over zijn schouder mee en zag dat de kaart nu bijna compleet was.

“Hoe weet je nou zeker dat de woestijn aan de rand van de kaart ophoudt?”

“Dat staat in de legende.”

“Saaaai. Ik heb liever een verhaal met draken, en vliegende tapijten, en dansende olifanten, dan iemand die zegt hoe groot jouw kaart moet worden.”

“Het is geen saaie legende! Steeds meer wezens over de hele wereld geloven erin. De Florische godsdienst is bijna groter dan de Religie van de Verbannelingen. Of zelfs het Juradom! Dat zegt wat!”

Hij merkte dat hij onnodig hard praatte en ging over op fluisteren. “En ik probeer te bewijzen dat het een waargebeurd verhaal is, omdat ik graag een van die goden zou ontmoeten en iets belangrijks vragen. Pak de tweede rol eens uit de tas.”

Oh nee, die heb ik laten liggen, dacht ze. Ze verborg haar blik door snel weg te kijken. “Nee joh,” zei ze lachend, “vertel het uit je hoofd, dat is veel leuker!”

“Ah. Ook goed. De legende spreekt over een tijd lang, lang geleden, toen deze hele woestijn nog onder water lag. Een ei—slechts één ei, groen met gerafelde randen, bedekt met zeewier—dreef doelloos over de baren.”

“Hoe kun je nou over haren drijven?”

“Sorry, het is een oude legende. Baren is oudduifs voor golven. Het ei bleef dobberen, totdat het ineens brak. Niemand wist hoe, maar uit het ei sprong Ra, de oppergod. Hij vloog de lucht in en werd een tweede zon. Daardoor droogde het water snel op en verscheen het land.”

Nu de zon schuiner aan de hemel stond, werden alle schaduwen langer en minder goed te herkennen. Jaco wist niet zeker of de schaduw van de cactus naast hem nou een cactus moest voorstellen. Hij versnelde zijn pas, Gidi was nog in gedachten.

“Dus Ra heeft de schuld van deze vervelende gele hoop zand?”

“Eh, ja, in zekere zin wel. Hij kreeg kinderen—veel kinderen—die elke generatie sterker waren. Osiris was zijn lieveling. Hij trouwde met Isis. Ze waren dolgelukkig samen en kregen meerdere kinderen. Ra was dolblij met zijn familie—Osiris, Isis, Nephthys, Set en Horus. Hij liet een kalender opstellen, met 36 maanden die elk tien dagen duurden.”

“Maar … dat zijn maar 360 dagen?”

“Precies! De overige vijf dagen werden feestdagen, één voor elk godenkind. Maar toen sloeg het noodlot toe. Set was boos omdat Osiris werd voorgetrokken en vermoorde hem. Ik zal de details besparen, maar binnen de kortste keren stierf iedereen, behalve Isis. De vier gestorven goden zijn begraven in de vier hoeken van de woestijn, in een piramide. Drie heb ik al gevonden—bij de vorige, Horus, vond ik jou.”

Jaco tikte op de rechterbovenhoek van de kaart. Ze zag een groot oog met dikke wenkbrauw en wimpers. “Was Horus in de vorm van een oog?”

“Nee, nee, Horus was de hemelgod, en dus in de vorm van een valk. Dit is het oog van Horus. Het hielp de eerste bewoners van dit gebied met rekenen.”

“Oh, bijzonder. En Isis?”

“Zij leeft nog, als we de legende moeten geloven. Zij loopt hier ergens rond, huilend om het verlies van haar man. En elk keer als ze huilt om haar familie, overstroomt de Nijl.”

“Zou zij achter de schaduwsluipers zitten?”

“Zeker niet! Zij haat hen net zo hard als wij!” Halverwege de zin moest Jaco zijn harde stem weer tot een fluister brengen. Hij had er genoeg van. Hij zou vrij moeten kunnen leven, juist hier. Maar nu kreeg dat zandstandbeeld in de verte ook al een schaduw die eerder leek op een nachtmerriemonster. En ja, hij wist hoe die eruit zagen.

“Dus je ging helemaal naar deze woestijn alleen maar om haar te vinden?”

“Ik—”

Jaco keek naar de grond en tekende met zijn poot rondjes in het zand. “Ik ben verbannen van alle continenten. Door de Kompanen zelf, en dat doen ze niet zomaar. Dit is de enige plek waar ik mag zijn, want het bestond nog niet toen ik werd verbannen.”

“Oh? Waarom—”

“Ik praat er liever niet over.”

Op langzame draf bewoog hij naar het standbeeld. Gidi keek naar de zwarte en grijze stippen op zijn rug, die hard afstaken tegen zijn verder zandkleurige vacht. Ze hadden de vorm van regendruppels die langs een raam afglijden om in zijn staart samen te komen.

Jaco was al op afstand toen ze voetstappen achter haar hoorde. Zonder na te denken rende ze naar hem toe en drukte zich tegen hem aan. Ze was zo klein dat ze bijna onder hem kon lopen.

“Ik hoor ze weer, heel dichtbij,” fluisterde ze.

Ander verhaal?

Deze knoppen gaan naar de verhalen hiervoor (links) en hierna (rechts).

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

1. Schaduwsluipers

Een cactus stond aan de horizon, maar diens schaduw had de vorm van een dino. En nu ineens de vorm van een paard. Oh, nu werd het een schip. Maar er stond toch echt een simpele cactus, dus er kon…