2. De Sfinx
Jaco liep zo snel hij kon zonder geluid te maken. Gidi stuiterde en gleed door het zand, met alle kabaal van dien. Hij zuchtte. Maar hij had een keuze gemaakt. In zijn nieuwe leven was er maar één ding belangrijk: zij moest bij hem blijven.
Hij versnelde nog meer. Achter zich hoorde hij kleine zandverschuivingen, terwijl de heuvels om hem heen steeds langere schaduwen wierpen.
“We zijn bij de parelpiramide, laatste rustplaats van Osiris. Hopelijk is deze niet zo’n teleurstelling. Je hebt geen idee hoe moeilijk het is om bij zo’n ding binnen te komen! Eerst moet je langs die vervelende Sfinx, vervolgens moet je—”
“Wie noemt mij vervelend?”
Een lage ingehouden stem doorboorde hun oren, alsof de Sfinx pas net wakker was. De Sfinx stond er onveranderd bij.
“Excuses, mijnheer Sfinx, ik had het niet over u. Ik had het—eh—over uw broer, die de tempel van Horus bewaakt. Die had me toch een slecht humeur. Zeker met zijn verkeerde been—eh—zandpoot uit bed gestapt.”
Gidi schuifelde opzij en zag een groot leeuwenlichaam achter het standbeeld.
“Ja.” Na elk woord leek de Sfinx te gapen. “Hij kan soms erg vervelend zijn.”
“Mijnheer Sfinx, ik vraag uw toestemming te passeren.”
“U bent een bekende bij ons, Jaco de Jeugdige. U kent de procedure.”
“Natuurlijk, natuurlijk. Het zit zo, mijnheer Sfinx, de avond valt en ik wil niet ’s nachts middenin de woestijn staan.”
“Dan stel ik voor …” De Sfinx lachte luid en vervelend langzaam, een combinatie die Gidi nog nooit had gehoord. “… dat u opschiet!”
“Goed dan. Gidi, let goed op, we hebben onze hersenen hard nodig.”
“Eerste vraag.”
De Sfinx pauzeerde weer, alsof hij de vraag in een boekje moest opzoeken. Nu pas zag Gidi een lichte twinkeling in de ogen van de Sfinx: twee kleine vuurballen keken haar en Jaco om de beurt aan.
“Toen de bebaarde man de baren wilde bevaren, liet hij na de golvende groeten te bewaren.”
“Huh? Wat?” piepte Gidi.
“Nee, alsjeblieft niet.” Jaco zuchtte terwijl de Sfinx het raadsel herhaalde en wéér minuten van hun tijd innam.
“De brandende brieven in zijn zijden zak, las hij vijandelijke flessenpost met groots gemak.”
“Dat is juist. Tweede vraag.”
De lichten in de ogen doofden weer. Gidi tikte Jaco aan en kuchte. “Wat is de bedoeling hiervan?”
“Het is een bekend zeemansgedicht. Het gaat over een spion die alle brieven van de vijand leest, zelfs diegene die hele persoonlijke dingen bevatten, maar daardoor vergeet de brieven van zijn stervende vrouw te lezen. Heel tragisch. Ga maar nooit op zee reizen.”
“Oh. Ik vind het wel mooi. Vertel het maar een keer verder.”
Vuur keerde terug in de ogen van de Sfinx. “De man van wie niemand winnen kan, doodt zes vijanden met één slag. Wie is hij en van welke dag?”
“Poeh, dat is een lastige. Ik zet mijn meerkeuze in.”
“Meerkeuze ingezet. Antwoord A, de wolkengod Wo. Antwoord B, de oppergod Ra. Antwoord C, de dinosaurus Donte.”
De hele woestijn kleurde rood. De zon stak nog maar half boven de horizon uit. De schaduw van de Sfinx doopte Gidi en Jaco in complete duisternis, en had tevens de vorm van een kudde vossen.
“Wat denk jij?” zei ze.
“Ik weet dat Woensdag vernoemd is naar Wo. Maar hij is een wolk, dus hij kan überhaupt geen vijanden slaan.”
“Ik heb nog nooit van Donte gehoord.”
“Serieus? Hij heeft best wel belangrijke dingen gedaan.”
“Ik zou voor Ra gaan. Die ken ik tenminste.”
“Dat komt omdat jij niet weet wat er gebeurt als we het fout hebben. Hm, Donte zou voor Donderdag kunnen staan. Ik ben bang dat ik mijn tweede hulplijn ga inschakelen.”
Hij richtte zich tot de Sfinx. “Ik wil mijn gum gebruiken.”
“Gum succesvol ingezet. We strepen antwoord C weg.”
“Aha, dan is het Ra! Zonnegod, werd aanbeden op Zondag, verslaat de zes dagen ervoor.”
“Dat is juist. Derde vraag.”
Terwijl de Sfinx weer diep nadacht, keek Gidi achterom. Ze zag niks, maar hoorde continu verschuivend zand. Ze kroop dichterbij Jaco.
“Hoeveel van die dingen kun je wel niet inzetten?”
“Ik heb er nog eentje, maar die kan ik nu niet inzetten. Tenzij jij toevallig een manier weet om vanaf hier post te versturen naar vrienden in Traferia.”
De ogen gloeiden weer. Feller dan voorheen, versterkt door de duistere avondlucht.
“Een prachtige vrouw werd aanbeden, door twee minnaars werd om haar hand gestreden. Maar de vader van de wonderschone meid, vond in geen van beide mannen genoeg schoonheid. Een kamelenrace werd gestart: de kameel die als laatste arriveerde won zijn dochters hart. De mannen realiseerden dat de race nooit zou eindigen, maar bedachten een listig plan om toch spoedig de vrouw toe te eigenen.”
Jaco’s mond viel open. Hij kijk Gidi aan, maar zij kaatste dezelfde blik terug.
“Het wordt steeds moeilijker. Ik weet niet eens wat de vraag is.”
“Hij wil dat we het listige plan raden. Denk, denk, denk. Hoe kunnen ze toch een snelle race hebben, terwijl de mannen willen dat hun eigen kameel als laatste eindigt?”
Gidi zweerde twee lichtgevende ogen achter een heuvel te zien, maar toen ze Jaco aantikte was er slechts duister. De zon was weg. Een stevige wind stak op. Zand waaide in cirkels rond hun poten en ze liepen dichterbij de Sfinx voor bescherming tegen vliegende zandkorrels.
“Ik heb het! Ze verwisselen de kamelen! Elke man rijdt op de kameel van de ander.”
“Dat is juist. Laatste vraag.”
Schiet op, er komt een zandstorm aan, dacht ze. Maar tegenover de Sfinx zei ze niets meer hardop.
De temperatuur daalde aanzienlijk. Zelfs tegen Jaco aanleunend bleef ze bibberen. Zand was verschrikkelijk in warmte vasthouden—en in de barre woestijnen van Floria was er niks anders. Gelukkig kwamen de ogen snel weer tot leven.
“Een koopman beladen met goede waar, liep fluitend over stenen straten,maar zag aldaar, een vrouw voor een oud gebouw, die hetzelfde tentoonstelde in haar tent. Zij verkocht haar voorwerpen voor één munt per stuk. Hij verkocht zijn handelswaar voor twee munten per stuk. Zij was het goedkoopst en kreeg honderd bezoekers. Hij ving slechts veertig klanten. Wiens geldkas werd het meest gespekt?”
“Oké, Jaco, nu heb ik het idee dat die slaperige zandleeuw willekeurige woorden zegt.”
“Het is een rekensom. Wat is groter, honderd keer één, of veertig keer twee?”
Het was even stil. Gidi bestuurde de grond. Ze had pas laat door dat Jaco haar aanstaarde. “Oh, dat was een vraag aan mij?”
“Ja! Ik heb nooit leren rekenen.”
Het geluid van voetstappen zwol aan. Jaco keek verontrust achterom. Hij kneep zijn ogen samen en zijn pupillen dansten heen en weer.
“Vier schaduwsluipers,” fluisterde hij. “Ik kan ze wel aan. Beantwoord de vraag!”
“Eh—nou—ziet u meneer Sfinx, dat is een hele interessante vraag die u daar stelt.”
“Een beetje tempo,” snauwde Jaco. Van links schoot een klein, lichtoranje beest uit de schaduw. Zijn brede hoofd en ogen leken van een katachtige, maar zijn gigantische oren verraadden wat hij echt was. Een woestijnvos, een fennek. Jaco greep het zwarte puntje aan de staart van zijn aanvaller en slingerde hem de andere kant op.
“Honderd keer één is … honderd. Veertig keer twee is … tachtig. Dus … honderd is meer dan tachtig!”
Een tweede fennek sprong van rechts, maar kwam niet ver. Met zijn staart sloeg Jaco hem als een golfbal over de heuvels. De laatste twee schaduwsluipers renden tegelijkertijd van voren op hem af. Hij legde zijn neus op de grond en blies zo hard hij kon. Twee zandheuvels aan beide zijden stortten in en bedolven zijn belagers.
“De vrouw! De vrouw verdient het meest!”