3. Verborgen valstrikken
De Sfinx leek in slaap te vallen. De pauzes tussen woorden groeiden nog langer en de lichtjes in de ogen doofden al. “Dat is … juist!”
Het hoofd van de Sfinx zakte in de grond en onthulde een lange gang binnenin zijn lichaam. Ze renden naar binnen en het hoofd schoot direct terug in positie. Achter hen krasten schaduwsluipers tevergeefs tegen het zand.
Beide slaakten een zucht van verlichting. Ze sjokten naar het einde van de gang, waar een groot gat nog meer woestijnlandschap liet zien.
“Waarom zijn we er niet omheen gelopen?”
“Kan niet. Zonder dat je het doorhebt, word je door magie de verkeerde kant opgestuurd. Je vindt piramides alleen via een Sfinx.”
Ze stapten door het gat. Het was lichter dan waarvandaan ze kwamen, maar de zon was nog steeds onder. Flauwe witte lichtstralen beschenen een pad. Grote voetstappen drukten diep in het zand, gevolgd door heel veel kleinere voetstappen.
Ze volgden het meanderende pad. In de verte doemde een fel licht op en hoorden ze de golven tegen het land kletsen. Enkele stappen later zagen ze de lichtbron.
“Ik snap nu waarom het de parelpiramide heet,” zei Gidi, en haar mond viel open.
“Mooi hè? Precies zoals de legende vertelt.”
Een gigantische piramide verstopte de maan en verving haar licht met duizenden kleine lichtpuntjes: parels. Het glimmende glas versierde de piramide als een kerstboom.
“Wie heeft al die parels daar geplaatst?”
“Niemand. Onder de juiste omstandigheden, zoals extreme hitte van de zon en water in de buurt, wordt zand omgezet in glas. De legende zegt dan ook dat Ra dit heeft gedaan. Hier noemen we het Woestijnglas en alleen de allermooiste worden parels.”
Hoe past die hele legende op zo’n klein stukje perkament? Gidi kreeg haar mond nog steeds niet dicht en zelfs haar tong hing eruit. Jaco speurde de grond af voor afgebrokkelde parels om in de tas te stoppen.
Het pad hield op, tientallen meters voor de piramide. Nergens was een ingang te bekennen en de grond kleurde hier veel donkerder. Hij duwde haar schuin achter zich en nam het touw van zijn nek.
“Ik wil dat je goed naar me luistert en altijd achter me blijft, begrepen? Vanaf hier wordt het gevaarlijk. De goden halen alles uit de kast om piramides te beschermen.”
“Waarom? Ze willen toch dat mensen hen aanbidden?”
“Nee, dat maakt juist het verschil. De Volgers van Ra geloofden in het leven, niet in de dood. Ze dachten dat goden tussen hen liepen in de vorm van dieren. Als ze stierven zouden ze in het hiernamaals komen, waar ze voor eeuwig verder leefden.”
“Oh. Ik begin hun steeds leuker te vinden. Eeuwig leven klinkt spannend!”
“… tenzij je slecht had geleefd en nare dingen had gedaan, dan stopte je bestaan onmiddellijk. Er was geen ergere straf te bedenken.”
Jaco sloeg zijn touw als een zweep op de grond. De bruine modder spoot omhoog en spatte uiteen, maar verder gebeurde niets. Hij bestudeerde de korrels goed en sloeg toen de grond recht voor hem. Ze hoorden een luid kabaal, alsof een gebouw instortte, en ineens was er geen grond meer.
Gidi spiekte voorzichtig over de rand. Een diepe afgrond leidde naar een pijnlijk duister vol stekels. “Wat een … aardige wezens, die piramidebouwers.”
“Ach, als je weet wat je doet, is die schat zo te vinden,” zei Jaco. Hij drukte voorzichtig met zijn poot op de grond die nog over was. Het voelde stevig. Hij liep eroverheen richting de piramide, Gidi volgde na enige aarzeling.
“Schat? Welke schat?”
“Ik bedoelde het laatste stukje van de puzzel om Isis te vinden, natuurlijk. De schat is een stukje tekst dat de legende afmaakt.”
“Gaaf!”
Ze vergat de afgrond om haar heen en huppelde vrolijk langs Jaco. Ze stonden aan de voet van de piramide, maar nergens was een opening of deur te zien.
“Maar, als ze geloofden in het leven, waarom proberen ze indringers dan te vermoorden?”
“Als een indringer ook maar iets uit de piramide steelt, houdt het eeuwige leven op. Wie hier begraven is verdwijnt, voorgoed.”
Jaco drukte zijn oor tegen de schuine piramidemuur. Van een afstand leek deze glad, maar van dichtbij was het meer een wijde trap omhoog. De bakstenen stonden dikwijls scheef op elkaar, of waren afgebrokkeld, en in het kalksteen zaten ronde deuken en uitsteeksels. Gidi zweerde skeletten van vissen te zien.
De zon kwam op toen ze de achterzijde bereikten. Eindelijk, dacht Gidi. een beetje warmte.
Jaco remde af en haalde zijn oor van de muur. “Dit is het.”
“Deze muur ziet er precies hetzelfde uit als al die andere.”
“Klopt, maar ik hoor dat achter deze muur wind waait.”
Gidi legde haar hoofd ook ertegenaan. Een lichte bries woelde door haar vacht. Jaco schuurde langs haar schouder. “Heb je genoeg eten bij je? Als we eenmaal binnen zijn, komen we er niet snel meer uit.”
“Ik … denk van wel?” Het is belangrijker dat jij genoeg eten bij je hebt, dacht ze meteen.
“Mooi, dan gaan we naar binnen. Bereid je voor op een groots avontuur!”
“Hoe wil je door deze muur heen breken? Met je dolk?”
“Nee, nee, het is een optische illusie.”
“Is dat ook een oud woord voor golven?”
“Nee. Het betekent dat je denkt iets te zien, maar dat is het niet echt. Je ogen houden je voor de gek. Kijk.”
Jaco sloeg zijn poot tegen de muur, maar, tot Gidi’s verbazing, vloog zonder enige moeite erdoorheen. Enkele seconden later trok hij de poot weer terug, zonder enige pijn.
Gidi duwde haar neus er voorzichtig tegenaan en kwam er ook doorheen. Het voelde zacht. Samen duwden ze twee grote lappen stof omhoog, beschilderd alsof het stenen waren.
De hal was donker, met niks anders dan één fakkel aan de muur. Jaco pakte deze en streek hem als een lucifer langs de ruwe stenen. Een vlam ontstak, waardoor ze het einde van de hal konden zien.
Gidi rende meteen vooruit, maar hij sprong voor haar. “Voorzichtig! Valkuilen zijn altijd onzichtbaar op het eerste oog.”
Hij scheen de fakkel op de muur. Een korte tekst stond in een vierkant in de muur gekrast. Gidi herkende de symbolen niet. Ze zag een veer, een plat uitgestoken hand, en zelfs een uil die tientallen keren precies hetzelfde was getekend.
“Hiërogliefen. Maak je geen zorgen, je leert ze vanzelf ontcijferen. Eens kijken. Hier slaapt Osiris. Voordat men zijn laatste rustplaats vindt, moet men door de Hal van de Waarheid.”
Een reeks pijlen midden op de muur wees naar het einde van de hal. Boven elke pijl was een steeds groter figuur getekend, maar deze was nu nog te klein om te herkennen.
Stapvoets bewogen ze naar het donkere einde. “Wat is de hal van de waarheid?”
“Anubis, een van Osiris’ kinderen, leidt dode zielen naar deze hal. Daar legt Osiris je ziel op een weegschaal. Aan de andere kant legt hij een veer. Als jouw ziel lichter is, omdat je een goed persoon was die niks wreeds heeft gedaan, mag je naar het eeuwige leven. Zo niet, verdwijnt je ziel.”
“En wij gaan daar nu doorheen?” Ze slikte en keek hem indringend aan. Hij haalde zijn schouders op en liep met straffe pas verder. “Het is maar een legende, joh, en wij zijn geen dode zielen. Daarnaast ga ik ervanuit dat jouw ziel licht is.”
Ze moest rennen om hem bij te blijven. “Ik weet niet of ik dat allemaal over heb voor een stukje tekst. Zelfs al vinden we mischien Isis.”
Jaco schreeuwde in paniek. “Pas op!”