5. Het raadsel van Horus

De schaduwsluipers vormden een kring en lieten hun tanden zien. Ze krasten de grond en gromden luid, maar niemand sprong op Jaco af. Elke keer als een woestijnvos naar voren stapte, werd hij door zijn kameraden ruw teruggetrokken. De fakkel verlichtte ieders ogen, maar niet meer dan dat.

Jaco maakte zich groot. “Gegroet, waarde vrienden, luistert naar wat ik zeg!”

“Waarom zouden we luisteren?”

“Wij hebben belangrijke informatie!”

Alle woestijnvossen lachten. “En wat dan nog? Die duingazelle daar is ons veel meer waard. We vreten haar op en de woestijn is vrij.”

“Niet waar! De koningin blijft de baas.”

“Jij denkt dat zij nog leeft?”

Hij viel stil. Een van de woestijnvossen was beduidend groter dan de rest. Zijn ene poot klemde de fakkel, maar Jaco’s oog viel op zijn andere poot, die een herkenbare perkamentrol platstampte. En zijn nek die een herkenbaar touw droeg.

“Jullie kunnen haar niet opvreten. Als jullie dat doen komen jullie nooit meer uit de piramide.”

Nu had hij de aandacht. “Ze heeft informatie die ik niet heb. Zonder die kennis kun je de piramide misschien wel verlaten, maar je zal vervloekt zijn en spoedig sterven.”

“Dat is waar!” Gidi schreeuwde het overdreven hard en stampte met haar goede poot. Enkele woestijnvossen schrokken en deinsden achteruit.

“Zeg wat je wilt. Als we eenmaal buiten zijn is jullie lot hetzelfde. Bind hun vast!”

Met zijn eigen touw werden zijn linkerpoten verbonden aan Gidi’s rechterpoten. Ze konden alleen precies tegelijkertijd lopen, wat vrijwel onmogelijk was. De grootste van de woestijnvossen stond voor Jaco en maakte zich breed.

“Mijn naam is Halek.”

“Oh, ontmoetingen, ik ben—”

“We hebben jou lang achtervolgd, Jaco. Elke keer was je ons te slim af, maar die vriendin van je was een fout. Je had alleen moeten blijven en zeker niet je magische perkamentrol moeten verliezen.”

Jaco keek boos naar Gidi; zij draaide haar hoofd weer weg. Ze knipperde en de schaduwsluiper was weggesprongen om de gescheurde tas te doorzoeken. Hij haalde de landkaart naar boven en rolde hem open. Kort bestudeerde hij de ingewikkelde tekeningen, maar smeet de rol toen tegen de muur.

“Waar is het tweede deel van de legende? Zeg op! Waar is Isis?”

“Het tweede deel heb ik niet. Ik ben hier juist om die te vinden. Wat moeten jullie met haar?”

“Als we die vriendin van je hebben opgevreten, is zij ons laatste obstakel. Met haar uit de weg is de woestijn écht van ons. Wat moet jij met haar? Nog meer vriendjes maken?”

“Ik moet niks van mensen. Ik probeer de legende van mijn voorouders af te maken.”

“Geloof er geen snars van. Jij bent een avonturier, een schatzoeker, een vrijbuiter. Ze zeggen dat jij de bank van Heldehaven hebt beroofd. Alleen. Jij komt hier voor een schat, een beloning, een geheim wapen. Wat is het?”

Jaco bleef stil. Halek bekeek hem van top tot teen. Zijn staart zakte, alsof hij oprecht teleurgesteld was in Jaco. “Zwijg zoveel je wilt, ik kom er wel achter. Jullie leiden mij naar de schatkamer.”

“Alsjeblieft, laat ons eerst rusten.” De grote schaduwsluiper gromde en liep weg. De woestijnvossen plunderden de tas en schrokten al het voedsel naar binnen.

“Is het waar?” vroeg Gidi zacht.

“Ik heb veel dingen gedaan waarop ik niet trots ben. Een of andere bank beroven is daar niet een van.”

“Waarom denken ze dan dat jij het was?”

“Iemand die er helemaal alleen voor staat is makkelijk te beschuldigen. Ik was toevallig in de omgeving. Ik ben een intimiderende jakhals. Niemand verdedigde mij.”

“Ben je daarom verbannen?”

“Was dat maar zo. Dan had ik een alibi gehad.”

“Oh jammer, ik had graag een kangoeroe als huisdier.”

“Nee, geen wallaby, een alibi. Als ze mij voor de bankroof hadden verbannen, konden ze me niet beschuldigen van ontvoering.”

“Oh, maar, ik wil ze best vertellen dat je mij niet hebt ontvoerd. Dat ik vrijwillig ben meegegaan.”

“Ik had het over een andere ontvoering, maar lief—”

Een drietal schaduwsluipers stampte hard op de marmeren vloer. Terwijl ze op hun gevangenen afliepen, duwden ze andere fenneks van het trapje. “Zo! Dat is wel genoeg rust!”

“Jullie leider had ons meer rust beloofd dan dit.”

“Wij hebben geen leider. Een voor allen, en iedereen voor zichzelf. Hupsakee, op die pootjes, we hebben betere dingen te doen!”

Het eerste zonlicht droop alweer de kamer in en belichtte de vier zijgangen, elk met een identieke rechthoekige opening. Boven de openingen, echter, stonden verschillende woorden.

Links en rechts van elk woord stond hetzelfde symbool. Een oog met dikke wenkbrauw en wimpers; net zo een als Gidi op Jaco’s kaart had gezien. Ze stootte met haar neus tegen zijn kin om aandacht te krijgen, maar hij hield de woestijnvossen nauwlettend in de gaten.

“Vertel mij welke gang we moeten kiezen en we geven jullie iets te eten.”

“Ja joh. Weer een van jullie loze beloftes.”

Inmiddels stonden zes woestijnvossen om hen heen te spugen op de grond. Halek, waarvan ze dachten dat het de leider was, vrat nog uit de tas. “We beloven het. Geef ons antwoord!”

“Ik weet het niet. De woorden zijn niet logisch.”

“Dat bepalen wij wel. Wat zijn de woorden?”

Tweekwart, kwart, driekwart, en vierkwart.”

“Misschien is het een rekensom. Dat is samen twee-en-een-half. Zegt dat jou iets?”

“Ja, dat ik verbaasd ben dat schaduwsluipers kunnen rekenen.”

Halek kreeg een glimlach. Toen trok hij zijn gelaat weer serieus: “Dat was je laatste grapje.”

“Blijf kalm, blijf kalm. Ik denk dat we het woord moeten vinden dat er niet bijhoort—die gang moeten we nemen. Dat kan lang duren, dus ik stel voor dat we ons opsplitsen en allemaal één gang kiezen.”

Halek sprong met nagels vooruit tussen de schaduwsluipers. Hij pulkte nog wat restjes uit zijn tanden, terwijl hij een poot op Gidi’s hoofd plaatste.

“Geen sprake van! Straks raak ik driekwart van mijn roedel kwijt aan valstrikken. Zoveel is deze magere duingazelle me niet waard. Geef nu—”

“Wat nou jouw roedel?” onderbrak een andere vos hem. Halek keurde hem niet eens een blik waardig, zeker geen uitleg.

Gidi bleef Jaco aantikken en vervolgens naar een van de gangen knikken. Terwijl hij sprak legde hij zijn poot op haar hoofd om haar tot rust te manen.

“En wat nou als Anubis terugkomt? En hij ziet dat jullie de weegschaal hebben omgegooid? Zijn wraak zal bitter zijn!”

“Ja, ja, genoeg zo. Wij hebben jullie gevangen, dus wij doen de bedreigingen. Goed, we splitsen op. Maar ik blijf bij jullie in de buurt … en jullie lopen voorop.”

Ze sjokten naar de gang waar driekwart boven stond. De roedel verdeelde zichzelf in vier groepjes van negen. Elke groep rende gehaast een andere gang in.

“Ik zag het wel. Ik hoop dat je weet wat je doet,” fluisterde Jaco met de kaken op elkaar naar Gidi.

“Vertrouw me, ik ben het rekenwonder hier. Komt vast doordat ik lessen heb gekregen, weet je wel, als princes van—”

Ze stopte met praten toen de vossen weer vlak achter haar liepen. Het was donker in de gang. Jaco hield zijn vrije voorpoot tegen de muur en voelde inkepingen die een tekening leken te vormen.

Gidi deed hetzelfde en voelde ook een duidelijk verschil tussen deze muur en de rest van de piramide. De meeste tekeningen waren abstract: cirkels, vierkanten, spiralen, lijnen. Maar erdoorheen weven talloze diersoorten: een krokodil, nijlpaard, valk, kat, vos, jakhals, kameel, en nog meer.

Jaco remde af. “Iedereen, stilstaan!”

De woestijnvossen waren traag van begrip en schoven nog een stukje door. “Nu!”

Jaco sloeg wild in het rond om iedereen achter hem te houden. Haleks schreeuw verstomde door een grote jakhalsstaart tegen zijn mond. De fakkel verlichtte de grond vlak voor hen.

“Kijk naar de grond. Zie je hoe sommige stenen schuin omhoogsteken? Als je erop stapt, begint een mechanisme. Een valstrik. Snel, geef me mijn dolk!”

De leider trok de tas uit de handen van een van zijn kameraden en rommelde erin. Hij bleef lang in de tas gedoken, maar gooide uiteindelijk het kompas naar Jaco.

“Kan nou niemand hier fatsoenlijk voorwerpen herkennen?” galmde het door de gang. “Oké, doen we ’t hiermee.”

Aan het kompas zat een ijzeren schakelketting. Hij nam het in zijn mond en bond twee schakels om zijn sterke kiezen. Hij sloeg zijn hoofd naar achter; het kompas volgde. Op zijn toppunt draaide Jaco terug naar voren en sloeg het kompas in de grond.

Alle aparte stenen verbrijzelden. Het kompas zelf sprong ook in honderd stukjes, maar zijn doel was al bereikt. Een gigantische kei viel vanuit het plafond naar beneden en landde vlak voor zijn snuit.

Daar had ik niet graag onder gelegen, dacht Gidi. Iedereen was ongedeerd, maar de doorgang was versperd. Jaco duwde zo hard hij kon tegen het rotsblok. Geen beweging. Achter zich hoorden ze geschreeuw en gegil. Het geluid van een zwiepend zwaard, gevolgd door een touw dat wordt doorgesneden. Alle vier de ingangen stortten tegelijk in. De brul van een leeuw klonk in de verte.

Halek greep Jaco’s nekvel. “En we zitten allemaal vast. Je bent gefaald, Jaco. Je bent niet zo geweldig als je denkt. En Gidi zal de prijs betalen.”

“Niet zo snel! Let nou eens op. Een raadsel staat op de muur.”

“Volgers van Ra. Hoe ze niet stikten in hun eigen raadsels, dát is een raadsel. Wat is het?”

Als jij me zoekt ben ik er niet, als jij me vindt dan staan we quitte …

Jaco viel stil. Gidi nam het over.

… maar als je mijn schuilplaats niet ontdekt op de muur, eindigt hier jouw avontuur. Ra ra, wat ben ik?

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

5. Het raadsel van Horus

De schaduwsluipers vormden een kring en lieten hun tanden zien. Ze krasten de grond en gromden luid, maar niemand sprong op Jaco af. Elke keer als een woestijnvos naar voren stapte, werd hij door…