6. Het rekenwonder
Stofwolken vielen van het plafond. Een zacht geratel. De keien aan beide uiteindes van de gang bewogen langzaam naar elkaar toe. De woestijnvossen renden naar de andere kant en duwden tegen het steen—maar tegenhouden was onmogelijk. Beide stenen slopen alsmaar sneller naar elkaar, alsof ze magneten waren.
“Maak ons los!” riep Jaco. “Zo kunnen we niet rennen.”
Halek stond doodstil en ademde snel. Hij keek achterom, maar zijn kameraden krasten zinloos in het steen en gaven de moed al op. Met zijn nagel sneed hij het touw in tweeën.
Jaco wrikte zich los en liet zowel Halek als Gidi op zijn rug. Waarom doet hij dat, vroeg Gidi haarzelf. Hij is de vijand!
“Denk, denk, denk. Wat is hij? Wat zoeken we? Waar staat hij op de muur?”
“Weet ik veel! Hij is vast verstopt.”
“Verstopt. Dat is het! Hij is verstopt.”
“Oh. Slim. Eh—hoe helpt dat ons?”
“Let op de woorden—Ra ra. Jij denkt dat elk raadsel zo begint, maar dat was niet altijd zo.” Jaco drukte zijn snuit tegen de tekeningen. “Dit raadsel is gericht aan Ra. Het spreekt hem direct aan! De maker moet een kind zijn geweest van hem.”
“Oh. Diegene speelde vroeger verstoppertje met Ra. Dus we zoeken een van zijn kinderen?”
Iedereen stond opeengepakt middenin de gang, als een dierlijke piramide. Jaco keek omhoog. “Weet jij nog het symbool aan het begin van de gang?”
“Het oog? Het oog van—”
“Horus, inderdaad. Kind van Ra. En wat kon hij dat wij niet kunnen?”
“Vliegen!”
Gidi greep de fakkel in haar bek en smeet deze omhoog. De eindeloze stofwolken maakten het lastig om te blijven kijken.
Dus Halek sprong en kleefde als een spin aan het plafond. Ook hij speurde het steen af voor een onthullende tekening. De andere woestijnvossen keken bevroren toe. De grote keien kropen dichterbij. Ze moesten hun staart intrekken om niet vast te zitten. Het geluid van stenen die over stenen schuren was ondraaglijk luid, als nagels die over een bord krassen.
De kei duwde tegen Jaco’s achterpoten. “Daar! Achter dat vierkant steekt een valkenhoofd opzij!”
Iedereen volgde Gidi’s poot en zag Horus verstopt achter vele andere symbolen. Jaco greep de fakkel, draaide hem om alsof het niets was, en duwde met het houten uiteinde tegen het vierkant.
Een luik klapte open en ze vielen in de duistere diepte. Luid jankend plofte iedereen op een schuine steen die hen vervoerde als een glijbaan. De walm van oude boeken en stoffige zolders kroop door Jaco’s neusgaten. Aan het einde van de baan brandde licht, en hoe lager ze kwamen, hoe warmer het werd.
Hun wervelende tocht eindigde in een kleine vierkante kamer. Iedereen rende naar een andere hoek zodra ze weer vaste grond onder hun poten voelden.
De temperatuur was aangenaam. Middenin stond een rechthoekige stenen tafel, met daarbovenop een brandend vuur. Aan weerszijden van de tafel zaten inkepingen in de muur waarop spullen stonden. Potjes, pannen, lepels, kettingen, armbanden gemaakt van parels en woestijnglas, en zelfs een amulet in de vorm van een vlam. Aan de overkant wachtte een houten deur, nauwelijks hoger dan Gidi. Vanzelfsprekend hadden al deze dingen de verkeerde schaduw, wat Jaco extra duizelig maakte.
Jaco was nog niet geland of hij werd door drie woestijnvossen vastgegrepen. Bij Gidi gebeurde hetzelfde en zelfs Halek werd door drie van zijn eigen vrienden vastgepakt.
“Jullie hadden ons bijna de dood in gestuurd!”
“Ben je gek geworden? Ik, Gidi, en jullie leider zijn de enige reden dat jullie nog leven.”
“Hij is onze leider niet. Hij is zacht geworden. Week. Hij vertrouwt jullie teveel. Als we nu niet ingrijpen zijn jullie drie dadelijk beste vriendjes. En waar blijft ons eten dan? Waar blijft de macht die ons was beloofd? Wij hebben geen prutleider nodig die dommer is dan ons.”
“Wij. Die dommer is dan wij zijn.”
“Houd je bek!” Hij sloeg Jaco in het gezicht. Samen wikkelden alle woestijnvossen het touw om de achterpoten van de drie gevangenen en trokken het snoeihard aan. Ze duwden het drietal tegen de muur. Potten en pannen vielen stuk op hun hoofd, maar Halek zweeg.
“Kijk nou eens wat er van ons over is. Van onze trotse roedel—zes miezerige woestijnvossen.”
Ik tel er negen, dacht Gidi. Ze durfde de vossen niet eens aan te kijken. Haar oren die normaal gesproken rechtop wiebelden, lagen plat en stil op haar wangen.
“Wij gaan verder. Wij vinden met gemak het tweede deel van de legende. Jullie, daarentegen, mogen hier verhongeren. Een ergere dood bestaat niet, geloof ons maar.”
Ze aten de laatste kruimels uit Jaco’s tas en gooiden deze opzij. Alle negen vossen beukten de deur open en wurmden zich tegelijk door de smalle opening.
“Je hebt door dat ik zo alleen maar sneller beste vrienden word met deze twee?” riep Halek. De sluipers sloegen de deur dicht. De schaduwen in de kamer werden weer normaal.
“Ik hoop echt dat we de verkeerde gang hadden,” mompelde Jaco. “En dat zij nu in een afgrond vallen.”
“Ik ben bang,” zei Gidi, “dat dit de juiste gang is.”
“Hoe ben je zo zeker?”
“Je zei dat het oog van Horus een geheugensteuntje was voor rekenen. Mijn ouders leerden mij dat je altijd met perfecte breuken moest rekenen. Dus, de teller was altijd één. Toen ik vroeg waarom, zeiden ze dat het altijd zo was geweest, dat de goden het zo hadden besloten. Het enige woord dat geen perfecte breuk liet zien, was driekwart. Dat is een drie boven een vier.”
“Je bent geweldig!” Jaco gaf haar een zoen op het hoofd. Haar oren sprongen spontaan overeind. Ze herinnerde haar ouders weer, de lessen die ze zo vaak kreeg. Maar waar zijn ze nu? Ik mis mam.
“Ben je niet boos dat ik jouw perkamentrol ben kwijtgeraakt?”
“Schaduwsluipers zijn altijd maar boos en kijk wat er van hen terecht is gekomen. Iedereen in Floria denkt aan zichzelf en de Kompanen kunnen de dieren niet meer bij elkaar houden. Juist daarom moeten wij samenblijven.”
“Dus ik mag doen wat ik wil?” Gidi grinnikte.
“Ho, nee, zeker niet. Maar soms zit je in een situatie waarin zelfs de beste keuze slecht is. Ik ben onterecht beschuldigd van ontvoering en bankroof, maar ik kon er niks aan doen. Dus de beste oplossing was mezelf laten verbannen naar deze plek om schatten te zoeken.”
“Oh. Dus ik heb juist meegeholpen?”
“Ja! We hebben nu de kans om de schaduwsluipers voor eens en voor altijd te stoppen.”
Nu pas keerde Halek zich om en schudde zijn hoofd. “Wie denk je dt je bent? Dat je het recht hebt een hele diersoort uit te roeien? Ik had jullie moeten vermoorden en deze vervloekte piramide moeten verlaten.”
Zijn kwijlende bek verraadde dat hij dit nog steeds overwoog. Maar Jaco keek grijnzend naar Gidi. “Hoe noemen we dit?”
“Een leermoment!” riep ze terug.
Halek probeerde boos te kijken, maar moest toch lachen. “Als we ruzie maken verhongeren we hier allemaal. Je bent gestoord, Jaco. Maar ik krijg het niet voor elkaar om een hekel aan je te hebben.”
Hij stond op, maar zakte snel met de rug tegen de muur. “We wilden alleen maar overleven. Wij zijn hier ook alleen omdat we zijn verbannen, weet je, vanwege één woestijnvos die probeerde een belangrijk wezen te vergiftigen. Deze hele woestijn is zo dood als maar kan. Als je niet anderen opvreet, dan wordt je zelf opgevreten. Ik snap je, Jaco, waarom je—”
Jaco knikte vlug en veranderde van onderwerp.
“Kan jij bij mijn tas?”
Halek schoof zo ver hij kon richting de tas en sloeg zijn staart naar de grond. Het zwarte puntje raakte net de opengescheurde opening. “Ik kan hem aanraken, maar niet meer dan dat.”
“Maakt niet uit, want dat betekent dat jij met je staart bij dat amulet kan, boven jou.”
Halek keek omhoog en zag inderdaad enkele puntjes van het vurige amulet naast de inkeping uitsteken. Hij draaide zijn staart rond alsof het een propeller was en bij de derde slag tikte hij het amulet los.
Jaco greep het tussen zijn tanden. De botte punten van het eeuwenoude amulet maakten het lastig, maar hij sneed zichzelf los. Hij sprong naar zijn tas en greep zijn dolk om Gidi en Halek in één beweging los te snijden.
Hij beukte tegen de deur, maar bezeerde slechts zichzelf. Ook Gidi nam een aanloop en stompte met haar hoofd, haar kleine gewei vooruitgestoken, tegen het hout. De deur bleef dicht.
“Ze hebben de deur gebarricadeerd, waarschijnlijk met grote stenen.”
“En nu?”
Jaco zag de overdaad aan ronde spullen in de kamer en zijn oren schoten omhoog. “Nu gaan we die schaduwsluipers eens lekker bang maken.”