9. Osiris en de Koning

Jaco nam elke trede zeer voorzichtig, alsof hij nog steeds overal valstrikken zag. Hij stopte elke keer als geluid uit de kamer kwam. Telkens hield het lawaai enkele tellen later weer op en sloop hij verder.

Een schelle klap. Drie scherven vielen door de opening op de onderste trede van de trap. Een vage ronde schaduw verscheen, maar bewoog niet.

Jaco bereikte de laatste trede. De schaduw was veel groter dan een schaduwsluiper en ze hoorden nu duidelijk iemand janken en brullen. Hij ging door de knieën. Gidi gleed van hem af. Hij nam zijn dolk, zij beet in een glasscherf.

Ze stormden de kamer in, luid schreeuwend, en Gidi wierp haar scherf zonder te kijken.

“Auw! Stop!”

Een grote leeuw lag op de grond. Drie kettingen bonden hem vast aan de muur, waardoor alleen zijn staart vrij kon bewegen.

“Eindelijk! Mijn redders! Ik begon de hoop al op te geven.”

Jaco wilde Gidi vragen wat hij moest doen, maar zij had zich bij de eerste leeuwenbrul achter hem verscholen. “Eh—ja—natuurlijk zijn wij gekomen om u te redden. Dat is precies de reden dat we hier zijn, ja. Geen énkele andere reden.”

“Nou, komt er nog wat van? Ik voel mijn poten haast niet meer door die zware kettingen.”

“Onder één voorwaarde, uwe hoogheid. Die duingazelle daar is de koningin van Floria. En ze is uw redder, dus waag het niet haar iets aan te doen.”

“Wat voor barbaar denk je dat ik ben? Natuurlijk eet ik mijn redders niet op, zeker niet als ze koninklijke vrienden zijn. Nou, hup, sneller graag.”

Aan de meest linkse ketting hing een groot slot, met daarin een diep sleutelgat. Jaco stak zijn dolk erin, draaide en wrikte, en alle kettingen schoten los.

De leeuw slaakte een gigantische brul en sloeg de kettingen tegen de muren. Hij stond trots voor hem, zijn kop alleen al groter dan Jaco’s hele lijf.

Jaco durfde hem niet aan te kijken en draaide zijn blik naar de kamer. Middenin stond weer een rechthoekige tafel, maar groter dan die uit vorige kamers. Bovenop lag een mummie. Veel van de linnen doeken waren gescheurd en onthulden een gigantisch skelet dat hij dacht te herkennen als de legendarische sabeltandtijger.

Hij liep om het skelet heen en merkte dat het bijzonder fijn rook. Lavendel, tijm, rozemarijn, en een lichte oliegeur vulden de kamer. Naast het hoofd lagen twee grote slagtanden en om de voeten lagen kleine diamanten in elke denkbare kleur en vorm.

Rond de tafel was de kamer goed beloopbaar, maar de rest van het reusachtige vertrek was tot de top gevuld met schatten. Stapels goudstukken droegen zilveren kronen en parelmoeren kettingen. Prachtige vuurrode robijnen—sommige zelfs groter dan het leeuwenhoofd—lagen wijd verspreid. Gidi sprong in de bult en deed alsof ze zwom.

“Ik neem aan dat jullie een weg hieruit hebben?”

“Niet zo snel. Ten eerste moeten we de uitgang nog vinden. Ten tweede zie ik hier een aantal dingen liggen die ik graag mee zou nemen.”

“Ik ook, waarde avonturier, maar het zou uiterst onverstandig zijn om een vloek op jezelf te leggen vanwege een paar goudstukken.”

“Een paar? Een paar? Met alle goudstukken hier kan je tien nieuwe paleizen bouwen. Met deze schatten verover je met gemak de rest van de wereld!”

“Probeer jij nu een Kompaan om te kopen?”

“Nee. De Kompanen bestaan niet meer, niet echt. Ze zijn allang uit elkaar gevallen sinds u verdween, oh hoogheid.”

“Onzin, werkelijk onzin. Ik zal als held worden onthaald en orde zal worden hersteld. Help mij de uitgang vinden en ik vergeet deze gierige uitbarsting.”

Gidi wurmde zich uit de stapels schatten. “En Isis dan?” fluisterde ze.

“Ja, we moeten wegwezen voordat Isis terugkomt. Zij heeft mij hier opgesloten!”

“Daar geloof ik dan weer niks van. Volgens de legendes is Isis een lief, goedaardig persoon. Jouw ontvoering heeft ons allemaal uit elkaar gedreven. Bovendien … je bent behoorlijk gezond voor iemand die zogenaamd al jarenlang vastzit.”

De leeuw sloeg zijn poot vooruit. Jaco ontweek met een koprol door een berg goudstukken. “Daarnaast, hoe ben jij binnengekomen? De goden moeten wel een bloedhekel hebben aan de agressieve Kompanen die hen versloegen.”

“Zo praat je niet tegen een Kompaan!”

De leeuw steigerde en trok zijn bek open, maar versteende toen hij iets op de muren hoorde kloppen. Hij vergat te knipperen en zijn voorpoten trilden. “Ze komt, ze komt—snel, we moeten naar de uitgang!”

“Nee. Ik kan toch niet zomaar met jou uit deze piramide wandelen? Ze denken juist dat ik degene ben die jou ontvoerde! Daarom ben ik verbannen.”

“Argh! Verstop je dan.”

Ik heb nog steeds geen idee wie die leeuw is, dacht Gidi, maar als zelfs hij bang is voor Isis verstop ik me graag. Ze dook in de kleine ruimte onder tafel, terwijl Jaco met een achterwaartse salto tussen de goudstukken sprong.

Ze zagen allebei niks. Gidi hoorde een zware deur opengaan. Lichte voetstappen betraden de kamer.

“Je denkt toch niet dat jij die kettingen kan losmaken zonder dat ik het merk?”

Ze lachte. Haar stem klonk lief. Gidi hoorde de leeuw klappertanden en achteruitlopen.

“Nee. Ik ga niet weer terug in de kettingen. Laat me gaan. Ontvoering is een grote zonde.”

“Bijzonder. Daar dachten jullie wel anders over toen jullie mijn familie ontvoerden. Toen ze keer op keer vroegen of ze weg mochten. En uiteindelijk mijn familie …”

“Maar ik heb niks misdaan! Mijn vader Tibbowe, die probeerde jullie juist te redden.”

Isis lachte weer, en hoewel het schattig bleef, klonk er verdriet en woede doorheen. Gidi schrok van een doffe dreun op tafel.

“Deze zakken geld komen bekend voor, hè?” De leeuw gromde iets dat leek op “nee”.

“Raar. De ontvangers, zoals de wolven en de reuzenschildpadden, herinneren allemaal dat jij deze overhandigde. Inclusief de opdracht om andere wezens—hoe zei je het ook alweer?—uit de weg te ruimen.”

Een volgende dreun op tafel. De stapels muntstukken verschoven en Jaco moest ondersteboven draaien om zijn ogen te verbergen. “En nu? Nu staan er vier tempels in Floria. Vier dode kompanen. En waarom? Waarom?

“Ik wist niet dat jij nog bestond!” schreeuwde hij wanhopig. “Ik dacht dat alle goden weg waren. En het was goed, er was eindelijke weer vrede. Maar nee hoor, dat moest meteen verpest, want uit de zee stond ineens een Oerschildpad op. Vol magie van de goden, want jullie konden het niet laten hun eieren te betoveren, hè?”

De kettingen zaten weer om de leeuwenpoten, maar hij liet met elk woord blijken hoe hard hij kon trekken. En hij liet Gidi twijfelen over hoe sterk de muren waren. “En die laffe Kompanen? Ze laten al die halfgoden leven. Genade, genade. Solomon kan jullie voor de gek houden en de schuilnaam Nephthys aannemen. Jullie vonden kompaan Horus té belangrijk, met zijn geweldige valkenogen, om te verdenken.

Maar ze wilden de wereld opnieuw veroveren, ik kon het niet laten gebeuren.”

Het bleef stil. Totdat Isis zachtjes sprak: “Je was ermee weggekomen ook, als je niet openbaar de Wijze Uil had bedreigd in de Raad van Kame. Dat baart me het meeste zorgen.”

Haar voetstappen vervaagden. De leeuwenkoning probeerde een stap te zetten. “Laat mij vrij, alsjeblieft? Geef mij een deel van de schat en ik bouw een prachtige tempel voor u, oh godin, en ik bied mijn excuses aan voor het redden van de wereld, en—”

“Zal ik een geheimpje verklappen, Anniwe? Goden geven niks om tempels. Ze geven om hun wezens en dat ze zich lief gedragen. En dat heb jij niet gedaan, einde verhaal.”

“Waarom heb jij deze piramide dan gebouwd? Waarom mij niet meteen vermoorden?”

“Dat zijn niet jouw zaken. Fijne avond nog!”

Kettingen ratelden. De leeuw kreunde. Met een harde dreun viel zijn lichaam weer op de vloer.

Ze rende onder tafel uit. Ook Jaco sprong uit de goudstukken alsof ze hem in zijn kont beten. “Wacht! Isis! Isis?”

Hij zag nog net het zwarte uiteinde van een ronde, zachte staart door de deuropening verdwijnen. De stenen deur viel uit zichzelf dicht, maar hij kon zijn poot er ternauwernood tussenkrijgen.

Woest sloeg hij de deur open, maar toen hij keek was Isis nergens te bekennen. Een lege gang, met aan het einde een trappenstelsel, staarde hem levenloos aan. Hij plaatste een zware diamant bij de deur om hem open te houden en liep terug. Gidi stond naast de leeuw.

“Jij … jij … nare leeuw!”

Ze sloeg hem in het gezicht. Hij reageerde niet.

“Ik denk dat je zelf ook doorhebt dat we je niet gaan redden?” Jaco slingerde zijn tas weer om. De leeuw bleef stil.

“Kom, Gidi, pak zoveel schatten als je kan, dan vertrekken we.”

“Nee! We gaan aardige Isis niet bestelen.”

“Zozo, jij durft ook steeds meer. Heb je enig idee wat je kunt doen met al dat goud? Je kunt Floria groot en succesvol maken. Je kunt prachtige steden laten rijzen uit de grond, de mooiste bloemen uitnodigen.”

Hij glimlachte naar haar en maakte een lichte buiging. “Je bent, tenslotte, de koningin.”

Gidi slikte, onzeker over alles, te onzeker om ook maar te bewegen. “Ik wil helemaal geen koningin zijn. Ik wil met jou avonturen beleven. Ik wil achter Isis aan—niet de hele dag op een troon liggen. Daarnaast, hoe kan ik ooit een goede koningin zijn als ik van de goden steel?”

Jaco liet zijn hoofd zakken totdat zijn ogen op dezelfde hoogte waren als die van Gidi. Hij zuchtte. “Lieve, lieve Gidi. Ik ben niet de persoon die je wilt dat ik ben. Ik heb woestijnvossen gedood. Ik heb piramides kapotgemaakt. Ik ben per ongeluk verantwoordelijk voor de ondergang van jouw familie. Ik … ik heb wel degelijk de bank in Heldehaven beroofd.”

Gidi sloeg hem hard in het gezicht—hij had het wel verwacht. Wat hij niet verwachtte, was dat ze hem daarna knuffelde.

“Dat zal allemaal wel. Ik was niet erbij en ze hebben jou veel onrecht aangedaan. Natuurlijk is je verleden niet perfect. Maar hier, in deze woestijn, ben jij de enige reden dat ik nog leef. En dat ik ’s avonds rustig kan slapen.”

Gidi’s ogen kregen tranen. Jaco kon het niet aanzien zonder zelf tranen te krijgen. “Je bent de enige familie die ik nog heb. Hoe zou jij het vinden om koning te worden van Floria?”

“Ho … wacht heel even … als in, je wilt met mij trouwen?”

“Nee gekkie, ik stop ermee, en ik benoem jou als opvolger. Maar alleen als je geen enkel goudstuk steelt uit deze kamer!”

“Oh.” Jaco slaakte opgelucht een lange zucht. “Dat, eh. Weet je, laten we daarover praten nadat we uit deze piramide zijn ontsnapt.”

“Goed plan.” Ze liepen door de gangen en bereikten snel een wenteltrap, met touwen in alle richtingen vastgemaakt aan de muren. Ze keken omhoog en zagen voor het eerst in lange tijd buitenlucht.

Jaco keek haar plots indringend aan. “Wacht. Ik bedenk me ineens dat ik iets zag toen ik tussen de goudstukken verstopte.”

Hij rende terug. Ze hoorde minutenlang gerommel en getik tegen de muur. Uiteindelijk verscheen hij in de deuropening en tikte de steen weg die hem openhield. Hij rende naar Gidi met een perkamentrol in zijn hand, zo versleten dat het nauwelijks bleef opgerold.

Maar toen Jaco op haar afkwam, was zijn schaduw niet die van een jakhals, maar van een draak.

Hij slingerde zijn tas om Gidi’s nek en duwde haar de trap op. Alsof ze waren betoverd, net zoals haar gestoorde grootvader, renden ze achter elkaar over de smalle treden.

Onder hen opende een piepende en krakende deur. Ze versnelden hun sprongen. De zon streelde hun voorhoofd, de buitenlucht was al te ruiken.

“Nog maar honderd treden! Hou vol, Jaco!”

Er werd aan de trap gerammeld. Negen woestijnvossen naderen snel. “Gidi, snel, pak mijn—”

Ze greep in de tas en gooide de dolk naar hem toe. “Ah, bedankt. Je hebt talent!”

Terwijl hij verder rende sneed hij alle touwen door. De trap wankelde meer en meer, als een op hol geslagen ruitenwisser, als een hele lange staart die eindeloos kwispelt.

“Nog maar tien treden!”

De voorste woestijnvos waagde een grote sprong naar Jaco’s staart. Hij greep mis en viel van de trap.

“We zijn er!” Jaco duwde met zijn kop tegen een ronde parel, tot hij losschoot, van de piramide afrolde als de meest onnodig grote knikker die je ooit zag, en een gat in het dak achterliet.

Ze klommen naar buiten. Gidi knaagde door enkele touwtjes heen, terwijl hij het allerlaatste dikke touw doorsneed.

De trap kwam krakend los en viel om als de ruggengraat van een neerstortende dinosaurus. Alle woestijnvossen gingen mee de afgrond in.

Jaco gleed bijna weg op het schuine dak. Maar er was een reden voor de gladheid. Gidi stootte hem aan, wees op een glijbaan, en telde af.

“Vijf … vier … drie …”

Jaco sprong en trok haar mee.

“Hé, ik was nog niet klaar met tellen!”

“Ik zei toch dat ik niet kon rekenen.”

De wind vloog heerlijk door de haren, terwijl ze een prachtig uitzicht over heel Floria kregen. Een leeg, zanderig, verlaten Floria. Maar Jaco zag nu dat de leegte een kans was. Een kans om het beter op te bouwen met Gidi.

Niet veel later landden ze lachend in het zachte zand, vlakbij de zee. Dat lachen hield snel op toen ze de piramide hoorden rommelen en grommen. Houdt het dan nooit op? dacht ze.

Stukjes parel vlogen om hun oren. Terwijl ze wegrenden hoorden ze het kabaal van stenen die uit elkaar spatten en het kreunen van een instortende piramide.

Ze durfden pas achterom te kijken toen ze kniehoog in het water stonden. Van de grote, trotse piramide was niks meer over dan een scheve stapel stenen. Stukjes parel maakten een nieuw pad, deze keer vanuit de piramide naar de zee. De meeste parels en brokstukken waren echter in het water beland en werden door golven naar de horizon gedragen.

Jaco en Gidi keken naast elkaar naar een mooie en warme zonsondergang. “En nu? Wat vind je nu van mijn voorstel?”

“Misschien zit er toch schoonheid in deze woestijn. Ik word graag koning, maar alleen als jij mijn mede-koningin bent. Er zijn twee mensen nodig om dit grote gebied te besturen.”

“Prima, maar dan wil ik wel dat er meer diersoorten hiernaartoe komen. En meer planten. Oh, en we nemen een vos als huisdier.”

“Dat is strafbaar.”

“Oh.”

“Sommige wezens zouden zo ver gaan om dat ontvoering te noemen.”

“Oh.”

“Ik merk dat ik je nog een hoop kan leren.”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

9. Osiris en de Koning

Jaco nam elke trede zeer voorzichtig, alsof hij nog steeds overal valstrikken zag. Hij stopte elke keer als geluid uit de kamer kwam. Telkens hield het lawaai enkele tellen later weer op en sloop hij…