1. De slapeloze nacht
Iedereen op de wereld heeft een gave, maar weet dat zelf niet. Je gebruikt het onbewust op anderen als je hen goed genoeg kent. Je kunt ermee door muren heenkijken of al slapend gevaar ontwijken.
Je kan aan de klank van de voetstappen precies raden wie eraan komt.
Holog was licht en sprong in verre sprongen. Dus als je eens in de zoveel tijd een lichte tik hoorde, wist je dat hij rond je hutje hopte.
Parog was oud en schuifelde. Als je continu geschraap langs de planken hoorde, wist je dat hij weer slaapwandelde.
Maar nu hoorde Meogg iets anders. Complete stilte, plotseling een deur die openging of een plank die bijna doormidden werd geschuurd, en weer complete doodenge stilte. Ze wist precies hoe alle andere wezens op het schip klonken.
Maar deze klank kende ze niet.
Ze maakte een kikkersprong naar het plafond, zo ver mogelijk van de opening. De avond was donker en de zee zwart. In haar schip rustig deinend op de golven kon ze niet zien wie haar kamer binnenkwam, maar het wel horen.
Dit was geen kikker. Dit was geen enkel wezen dat ze kende. Het schrapende geluid klonk op zoveel plekken, misschien waren het wel honderden kleine insecten.
Maar dat was te verwachten, stelde ze haarzelf gerust. Sinds de Zeevaarders kwamen en vertelden over de Verre Eilanden had ze dag en nacht op een schip gezeten. Elk eiland was al bezet. Ze moest steeds verder van huis.
En nu waren ze bijna aan de rand van het territorium van de Apra. Het leven hier moet wel anders zijn dan ik ken, dacht ze. En het eiland dat we zoeken moet wel leeg zijn, want veel verder kunnen we niet varen, zeker Parog niet.
Haar zwarte bolle pupillen hadden alleen oog voor de opening. Maar de volgende keer dat ze het geluid hoorde, was het achter haar.
Ze was nog moe van haar sprong, maar vond toch energie om een snelle draai te maken en haar tong uit te steken. Ze proefte geen insect, maar zand.
Voor haar stond een wezen dat met zijn kroon precies het plafond aanraakte. Twee kuiltjes in het gezicht moesten ogen voorstellen en twee armen van zand pakten Meoggs gezicht vast.
“Jij … wilt slapen … slapen … slapen …”
Meogg schudde de zandkorrels van haar af. Ze had wel eens gehoord van slapen door andere dieren, maar zelf had ze het nooit gedaan.
“Jij wilt je ogen sluiten … rustig op de grond liggen … ontspan je lichaam …”
“Ik wil vooral dat je van ons schip gaat.”
“Hmpf!” Het zandwezen snoot korrels door zijn neus naar buiten, recht in Meoggs ogen. Ze knipperde het weg, wachtte even, en sprong weer naar het plafond. Het zandwezen kromp tot ongeveer haar grootte en liep ook ondersteboven het plafond op.
Hij deed een laatste poging door een zandstorm rondom Meogg te toveren die haar achterliet met een bruin laagje korrels over haar huid. En heel veel jeuk.
“Wat doe je?” vroeg Meogg rustig.
Het zandwezen schudde zijn hoofd. “Hopeloos. Brulkikkers zijn hopeloos.” Hij veranderde in een vogel van zand en steeg op.
“Wacht!” Meoggs tong schoot naar zijn poten, maar gingen natuurlijk dwars door de laag zand. Het wezen veranderde in een andere vogel en kwam weer terug.
“Oh, ja, vertel niemand dat je mij hebt gezien. Je bent de eerste in hele lange tijd en dat wil ik graag zo houden. Je hoort in slaap te vallen als ik ook maar in de búúrt kom! Twee korrels en je bent weg!”
Hij werd een zanderig stekelvarken en bekeek Meogg van top tot teen. “Ik heb wel honderd korrels aan je opgemaakt. En je bent klaarwakker.”
Langzaam daagde het bij Meogg. “Jij zorgt ervoor dat dieren slapen?”
Hij veranderde ook in een kikker en stak zijn zanderige tong uit. Meogg omcirkelde die als begroeting. “Ik ben Claes, de Zandkoning. Ik laat iedereen slapen, zelfs de goden. Hoewel Gulvi, die dolfijn, alleen toestaat dat ik de helft van zijn lichaam laat slapen per keer, omdat hij zijn ogen altijd wil openhouden voor gevaar.”
Heel even was hij een zanddolfijn, voordat hij terug ging naar zijn zandgedaante als kikker. “Ach ja, iedereen slaapt op een manier, behalve de brulkikkers. Ik hoopte … nou, ja, vaak is het makkelijker als iemand nog heel jong is.”
“Weten de dieren dit?”
“Nee. En dat wil ik dus zo houden!” Claes’ zandtong trok aan haar poten totdat Meogg uitgestrekt en plat op de grond lag. “Helpt dit? Voel je je al slaperig?”
“Ik weet niet wat dat is, slaperig.”
“Hmpf! Sluit je ogen.” Meogg was verbaasd hoe snel ze luisterde naar deze vreemde Zandkoning. Ze sloot haar ogen, haar wereld even zwart en rustig, en ze vond het wel fijn. “Bedenk gekke verhalen. Dingen die nooit in het echt zouden kunnen. En ontspan!”
Meogg dacht aan olifanten die vlogen. En aan een boom die kon praten, hoewel die vroeger blijkbaar bestonden. En aan een land met lampjes die uit zichzelf brandden, zonder vuur of vuurvliegjes, wat natuurlijk te gek voor woorden was.
“Ben je al aan het dromen?” zei Claes ongeduldig. “Het werkt goed voor alle andere dieren.”
Maar Meogg lachte om iets dat ze had bedacht en opende haar ogen. “Dit is leuk!”
“Sst!” Claes legde een zandvinger op haar brede, gladde mond. “Eén wezen dat mijn bestaan kent is al vervelend genoeg.”
“Waarom is dat zo erg?”
Claes opende zijn mond, bleef even staan, en sloot hem toen zonder iets te zeggen. Zijn gedaante groeide weer tot het nauwelijks in haar kamer paste.
“Ik heb je hulp nodig,” zei hij uiteindelijk. “Jullie zijn op weg naar een eiland.”
“Ja, dat weten we zelf ook wel.”
“Net buiten jullie zicht vaart een ander schip. Zij zoeken het eiland ook.”
“Dan moeten wij eerder aankomen,” zei Meogg meteen. “We kunnen niet nog langer varen. Parog is al oud. Hij praat bijna nooit meer, doet niks meer. Alsjeblieft, zeg me dat wij er eerder zijn? Zeg me dat het eiland verlaten is?”
“Sorry, jullie komen te laat. Jullie nemen te veel pauzes en zij hebben de legendarische Olombos.” Claes veranderde in een knuffelbeer en probeerde Meogg gerust te stellen. “Maar dat kunnen we veranderen!”
“Hoe? Kan je ook de zee besturen? Dat zou pas gaaf zijn.” Claes toverde expres zanderige wenkbrauwen om te kunnen fronsen. Meogg wisselde snel tussen verdriet en blijdschap, alsof ze twee andere kikkers tegelijkertijd was, en hij wachtte lang met antwoorden.
“Dit is een hele belangrijke missie, Meogg. Je moet dit serieus nemen. Ik ga je iets vertellen dat niemand anders mag weten.”
Meogg viel stil. Ze keek om haar heen. Toen gooide ze een doek voor de opening van haar kamer en keek Claes gespannen aan.
“Het eiland dat jullie zoeken is verlaten, maar dat heeft een reden.”
“Ah nee, het stinkt er vast enorm. Of de grond is van lava.”
“Serieus, Meogg, ik vraag om een serieuze houding.”
“Ja, natuurlijk, sorry.” Ze hoorde eens in de zoveel tijd een lichte tik boven haar.
Hun schip was een standaardmodel, eigenlijk bedoeld voor de grote zoogdieren, dus pasten ze het tijdens hun tocht aan. Het schip was niet lang, maar hoog. Blokkerige huizen, als flatgebouwen, stonden links en rechts op het dek. Zodat je springend naar alles toe kon. Zoals Meoggs kamer op de eerste verdieping, het roer op de derde verdieping, en de uitkijkpost op de zesde verdieping.
Het werd ochtend. En Holog, op de tweede verdieping, werd nu actief. “Spreek snel.”
“Op dat eiland vond de Laatste Vlucht van Cosmo plaats. Iedereen die erbij was werd van het eiland afgeblazen in een explosie van lucht. Men dacht dat het vervloekt was en is nooit teruggekomen.”
“En is het nog steeds vervloekt?”
“Het was nooit vervloekt. Maar Olombos kent de waarheid, of in ieder geval het deel dat belangrijk is. Hij weet dat er een geheim wapen ligt waarmee je alle vogels veel pijn zou kunnen doen. Volgens de legende ligt daar het allerlaatste Dodo ei! En het is cruciaal dat wij die eerst vinden.”
2. De Zandkoning
Hij was gewend aan de eindeloze stem in zijn hoofd, en het was een vrouwelijke stem met een warme klank, maar dat maakte het niet minder vervelend. Laat Olombos de hele dag slapen, herhaalde het vier keer.
Stuur je zandpoppetjes naar Apra, werd het daarna. De Zandkoning veranderde in een dolfijn en sprong van Meoggs schip om zonder plons door de wateroppervlakte te snijden. Zwemmend naar het schip van Olombos stuurde hij boodschappen naar zijn zandpoppetjes.
Sommige waren dolblij met de Apra, die de controle hadden genomen van bijna de halve wereld en eerlijke wetten probeerden te bedenken. Zoals de Wet van Eerste Landing: het wezen dat een territorium als eerste betreedt, is de baas. Zij konden Meoggs familie redden.
Anderen zagen de Apra liever verdwijnen in een gat in de oceaan, samen met al hun regeltjes.
Soms gebruikte de stem in zijn hoofd niet eens woorden. Dan was ze gefrustreerd over iets en kreeg hij alleen aaaaaargh. Zoals nu.
“Wat is er?” vroeg hij hardop, want hij weigerde nog meer gesprekken in zijn hoofd te voeren, en hij wist dat ze hem toch overal kon horen.
De vogels. Ze zijn ook op weg naar dat eiland, omdat iemand zo dom was om de helft van de kaart te laten slingeren.
Claes probeerde te doen alsof hij van niks wist, maar de stem had hem gemaakt, zag alles in hem, kende elke zandkorrel—en kon alleen maar zuchten.
“Probeer jij anders met zandklauwen een kaart vast te houden. Het is al lastig genoeg dat ik deze missie nu met een halve schatkaart moet doen.”
Eigen schuld, dikke zandbult. Je stond te slapen tijdens de voorbereiding van de missie.
“Ik val in slaap van jouw humor.”
Eenmaal bij Olombos’ schip sprong hij uit het water en veranderde in een salamander die aan de romp kleefde. Twee wilde zwijnen stampten over het dek en gromden naar spoken. Althans, daar ging Claes altijd van uit, want hij zag geen andere reden waarom ze uit het niets knorden en lawaai maakten.
Hij sloop over de rand, door de schaduw van de grote mast, en liet een zandspoor achter richting de hut van Olombos. De zon kwam net op en hij stapte naar buiten.
Een donkergrijs wild zwijn met gewassen poten en snuit liet de planken kraken en beven. Olombos was al groot, maar na zijn eerste succesvolle reis stond er geen maat op zijn honger, naar zowel eten als goud.
Al te meer reden om hem tegen te houden en zijn tweede reis te laten mislukken, dacht hij. Of zei de stem in zijn hoofd. Hij kon het verschil allang niet meer merken.
Hij spatte uiteen in vijf onschuldige hoopjes zand, waar Olombos dolgraag in stampte op weg naar het roer.
Een plek die hij nooit bereikte, want hij viel ter plekke in slaap, bovenop de Zandkoning.
Missie geslaagd, nu wegwezen.
“Ik zou wel willen,” fluisterde hij met gesmoorde stem, “maar—”
De andere zwijnen renden naar hun kapitein. Buiten deze bemanning had Olombos nog wat vossen opgepikt die gelukkig met iets minder herrie konden verplaatsen. Claes trok aan zijn zandkorrels totdat hij het grootste deel weer onder controle had en veranderde in een bruine kanonskogel. Met de volgende deining van het schip rolde hij weg van de plaats delict.
“Olombos? Kapitein?” riepen enkele bezorgde zwijnen. Ze probeerden hem met hun snuit op zijn zij te duwen, maar Olombos was veel te zwaar. Hij snurkte, verzonken in een diepe slaap die vast wel een dag zou duren. Claes was tevreden en dacht dat hij misschien wel even die vogels kon opzoeken om ze óók te laten slapen.
Totdat een paar vossen de schouders ophaalden en dan maar zelf aan het roer gingen staan. Ze hezen de zeilen, stuurden bij, en maakten misschien nog wel meer vaart dan hiervoor.
Olombos draaide eindelijk op zijn kant. De zwijnen zagen de zandkorrels op de grond en stootten elkaar aan.
“Ik heb dat nou ook altijd. Na een heerlijke lange slaap moet ik ’s ochtends allemaal zandkorrels uit mijn ogen schudden.”
“Maar het is nu ochtend. En Olombos slaapt als een babyzwijn.”
“Joh, wij zijn er nog.” Ze lieten Olombos snurken middenin het schip.
Ja, zij zijn er nog. Maar Claes begreep het al. Hij volgde de zwijnen, inmiddels als een lichtbruine ton die kon lopen, tot de kombuis. In de keuken van het schip lagen lappen vlees klaar, maar er was vooral niemand anders.
Claes draaide op zijn kant en denderde als rollende ton over de twee zwijnen heen. Ze stonden niet meer op, in ieder geval niet de komende uren.
“Moet ik iedereen in slaap brengen?” fluisterde Claes.
Als dat nodig is. Claes gromde en schudde zijn hoofd, alsof de stem dan even weg zou zijn. “Sta mij toe om hun schip te vernielen. Alsjeblieft? Voor deze ene keer?”
Nee, en je weet waarom, je bent de god van slaap en herstel, niet van de vernieling.
“Goden horen vrijheid te hebben!” schreeuwde hij. Te hard. Een groepje vossen betrad de kombuis en keek Claes woedend aan. Als ton had hij het misschien kunnen redden. Maar hij was in zijn eigen gedaante. Een bol hoofd, met bolle dikke armen en benen, en kuiltjes om een gezicht te suggereren, als een versierd poppetje van deeg.
“Bij Feria’s staart!” riepen de vossen. “Indringer! Indringer!”
Lang geleden dat ik die naam hoorde, zei de stem in zijn hoofd, die blij leek met deze woorden. Maar Claes was niet blij.
Alsof het was afgesproken, sprongen ze tegelijk naar hem toe en hapten zonder twijfel. Claes voelde er niks van, maar was nu wel een poppetje met gaten in zijn armen en benen. Hij wilde veranderen in een leeuw of een tijger. Maar met de korrels die hij overhad was een muis de enige oplossing.
Hij trippelde tussen de tafels door, langs de tonnen vol vlees en vis, naar een gat in de muur die leidde tot de kuip.
Een zwijn hield een toespraak, staand op een doorweekt tapijt. Hij werd omringd door vossen die ofwel aan zijn slagtanden waren gekluisterd, ofwel ongeïnteresseerd aan hun nagels pulkten.
“We zijn er bijna, makkers! Een grote schat, de vogels voorgoed weg, allemaal dankzij Olombos!”
“En toch zegt hij nooit wat de schat is,” zei een vos in de hoek. Niemand merkte Claes op zolang hij schuilde achter de scheve boomstammen die stoelen moesten voorstellen. Maar hij moest naar de uitgang, langs het zwijn.
“Volgens de geruchten ligt daar het allerlaatste ei van de Oervogel!”
“Dan willen we toch juist dat die niet uitkomt? Want we haten vogels?”
Ze klonk alsof ze in een willekeurig schip was gestapt en niet begreep wat ze gingen doen. Een andere vos viel haar bij. “Ik vind het allemaal maar een slecht plan. Ik zeg dat we doorvaren.”
“Misschien. We zouden het ei kunnen breken! Maar we als we zo’n sterke vogel aan onze kant krijgen, zijn wij de baas van het luchtruim. Dan zijn … dan zijn wij …” Zijn ogen vielen dicht. Zijn publiek had zijn toespraak al slaapverwekkend bevonden.
Claes verzamelde langzaam meer zandkorrels. Ze waren overal, zeker in schepen die vaak aan land kwamen. Zijn muis groeide naar een hond, en toen naar een tijger.
Hij rende het dek op. Een vos klom omlaag vanuit de mast, maar viel in slaap en wikkelde zichzelf in de zeilen als een mummie. Drie zwijnen draaiden samen een rad om het anker op te halen. Maar ankers zijn zwaar. Dus even later draaiden drie slapende zwijnen steeds sneller rondjes aan een rad, terwijl het anker naar de bodem van de zee viel.
De rand was in zicht, maar hij werd afgesneden door de vossen die hem net hadden betrapt. Eentje dook vlak naast hem op. “Pak hem! Hij tovert ons in slaap!” was de laatste zin die de vos komende tijd zou uitspreken.
Poten, tanden en staarten sloegen in zijn richting. Voor deze ene keer was hij blij dat de stem hem bestuurde en dat hij geen écht lichaam had. Het deed hem geen pijn en hij hield genoeg korrels over om op te stijgen zoals de Oervogels van vroeger.
Want hij had ze nog meegemaakt en hij zou ze eigenlijk graag terugzien. Maar als ze denken dat er één uitgestorven ei ligt, onderschatten ze de kracht van het eiland, dacht hij.
Al vliegend zag hij dat Olombos’ schip minstens twee keer zo hard ging. Het schip van Meogg ging tergend langzaam, alsof het werd tegengewerkt. Als ze niet snel iets veranderden, zouden de brulkikkers veel te laat komen.
3. De Wet van Eerste Landing
Meogg begreep haar ontmoeting met Claes nog steeds niet helemaal, maar ze wist wel wat haar te doen stond. Haar hele familie kreeg te horen dat ze harder moesten werken, al zag dat er misschien niet zo uit.
Om de paar minuten sprong Holog weer eens omhoog om het touw van het zeil te pakken. Door het omlaag te trekken, kwam het zeil steeds hoger en strakker in de wind.
“Dat moet sneller! We moeten alle zeilen helemaal hijsen!” Meogg sprong in de rondte om dan maar zelf alles te regelen. Ze wilde de rest dolgraag vertellen over Claes, maar wilde niet de missie verpesten door hem te onthullen.
“Ik kan niet sneller! Wil je soms dat ik me doodspring?” Haar broer was het sterkste lid van de familie, in staat om met zijn lange poten en gladde voorhoofd megasprongen te maken. Zijn huid glom geel als de zon en zijn voorhoofd had een paarse stip precies tussen zijn ogen.
“Probeer anders twee keer te springen per minuut.”
“Wat heb ik een veeleisend zusje.” Hij bereidde zich alvast voor op de volgende sprong. Meogg vertrok naar de kamers aan de andere kant, op weg naar de hoge uitkijkpost. Maar voordat ze daar kwam, moest ze langs Parog op de vijfde verdieping.
“We zijn er bijna, búrpapa,” zei ze vrolijk. “Maar nu moeten we allemaal even hard werken.”
Hij reageerde niet. Zijn grote leerachtige huid had net zo goed van steen kunnen zijn. Half dichtgevallen ogen probeerden Meogg aan te kijken, maar gleden meestal opzij.
“Ben jij dat? Ninog?”
“Nee, búrpapa.” Haar búrmama was tien jaar geleden al gestorven, toen ze voor het eerst moesten vluchten voor de opkomende slangen. Een feit dat ze hem keer op keer hadden verteld, maar waarschijnlijk nooit zou landen.
“Ik ben het, Meogg. Kom naar beneden. Zodra we er zijn, moet je snel aan land. Dan vinden we een warm plekje, met veel eten, en nóóit meer zee en bewegende planken onder onze poten.”
“Land? Het land is weg. Het land liegt. Lamp. Zei je lamp?”
“Parog, wat zeg je allemaal?”
Maar het gesprek was afgelopen. Hij draaide om en keek door het andere raam. Terwijl hij woorden mompelde, trekte ze met haar tong een stuk gordijn als een deken over zijn rug.
“Het wordt allemaal beter als we daar zijn,” fluisterde ze bij het weggaan. Maar Claes liet haar twijfelen. Parog was al honderden jaren onafgebroken wakker. Hoe ging hij dan herstellen?
Ze sprong naar de hoogste verdieping en keek in de richting waarin Claes was weggevlogen. Ze zag voor het eerst een silhouet van Olombos’ schip. Een indrukwekkend schip, met veel meer zeilen, en minder weerstand vanwege hoge flatgebouwen. Hij werd geholpen door de wind. Zij werden tegengehouden door de wind. Geen wonder dat wij steeds langzamer gingen varen, dacht Meogg. En dat ze schepen niet verticaal bouwen.
Ze keek naar beneden. Het was een keuze die ze niet wilde maken. Maar als het volgende eiland niet lukte … waar moesten ze dan heen? Het eten was op. Ze wilden allemaal weer modder, en bladeren, en takken onder hun kleverige poten. Ze had Parog beloofd dat ze een prachtig eiland zouden vinden. Ze had van binnen gehoopt dat dan de oude grootvader, die haar vroeger zulke mooie verhalen vertelde, weer terug zou komen.
Dus het moest. Ze sprong over de hele zesde verdieping en trok met haar tong alles uit het schip. Eerst kwamen de losse planken en de half getimmerde spijkers, want kikkers konden geen hamers gebruiken. Toen kwamen de lappen stof en de metalen buizen die het skelet vormden van het schip. Ze slingerde het allemaal met een sierlijke tongdraai in het water.
En uiteindelijk was de hele zesde verdieping weg. Parog keek omhoog door het gat in zijn dak.
“Kom, búrpapa, we gaan naar beneden! We gaan op avontuur!” Haar voorpoten haakten in de zijne en ze trok hem de trap af.
“Vuur? Waar is het vuur? Oh, je moet oppassen met vuur, hoor. Luister kind. Vuur is verschrikkelijk.”
“Avontuur.”
“Ook in de avond, dat maakt niet uit kind. Vuur is vuur. Komt Ninog ook naar het vuur?”
Meogg trok hem steeds sneller de trappen af, totdat hij veilig tegen de mast leunde, middenin het schip. Ze vroeg haar broer om op hem te letten, maar die had zijn lange tong helemaal uit de mond van het vele springen.
Haar poten trilden, maar ze deden nog wat ze moesten. De vijfde verdieping werd aan stukken gescheurd en in de zee gegooid. Olombos’ schip kwam dichterbij, nu niet meer een zwart silhouet, maar een bruine vlek waarvan ze het logo op de zeilen kon zien.
De vierde verdieping verdween en het scheelde weinig of ze had haar ouders ook in de zee geworpen.
“Wat doe je?” riep haar moeder, een kleine kikker met rode strepen over haar rug, verontwaardigd.
“We moeten sneller! Deze dingen houden ons tegen!”
“Het is ons huis!”
“Als we op het eiland zijn, is dat ons huis.” Ze sprong weg. Ze voelde al dat het schip vaart kreeg. Ze voelde de windvlagen langs haar vermoeide huid, iets dat maandenlang weg was geweest. De derde verdieping was moeilijker weg te krijgen, want daaraan hadden ze het roer vastgemaakt.
Ze stond stil. Haar poten bedankten haar door even helemaal in te klappen en niks meer te doen. Wat doe ik? dacht ze. Als we het eiland niet krijgen, kunnen we nergens meer heen. We hebben zelfs geen varend huis meer.
Een vreemd uitziende vogel van zand landde op haar hoofd.
“Olombos gaat erg hard voor iemand die slaapt,” zei Meogg.
“Het was niet helemaal een succes,” zei Claes snel. “Maar ik zie dat jullie ook meer vaart maken.”
“Ik heb maar één vraag: liggen we op koers voor het eiland? Hoeven we niet meer bij te sturen?”
“Eh, ja, ongeveer, niet ideaal maar—”
Meogg trok het roer los en smeet het dwars door de zandkoning heen, die net op tijd uit elkaar spatte in twee losse dieren die ze niet herkende.
“Ik snap dat je gefrustreerd bent, maar—” Claes viel weer stil, met dezelfde afwezige blik als de vorige keer in haar kamer. Niet veel anders dan hoe Parog nu al tien jaar uit de ogen keek. “Ah, ik snap wat je aan het doen bent.”
Samen rukten ze de derde verdieping weg en even later de tweede verdieping. De zeilen bolden op in de wind. Claes klom op het hoogste punt dat hij kon vinden en vervormde zichzelf tot een zandzeil.
Hun schip naderde de kust met genoeg snelheid om alle kikkers van hun poten te blazen. Opgerold tegen de randen van het schip, stuiterden ze over de laatste golven en schoten met de punt vooruit in het zand, alsof ze het eiland vastprikten aan een vork.
Het schip werd een springplank. Het lanceerde alle kikkers en het laatste deel van de eerste verdieping, totdat ze door felgroene varens en palmbomen rolden. Claes stond in het zand en groeide snel, een brede glimlach op zijn gezicht, tot hij groter was dan de bomen. Waarna hij veel te laat besefte dat hij zijn aanwezigheid aan werkelijk iedereen had verklapt.
Ze waren aangekomen bij een inham, verborgen voor de rest van de wereld. Maar hun schip zou niet meer varen. En Olombos’ schip was aan de andere kant, uit hun zicht—en Meogg hoopte maar dat zij eerder waren.
4. De twee Slaapverhalen
Claes keek moedeloos toe hoe alle kikkers hadden besloten om pauze te houden.
“Jeetje Zandwezen, ik heb net meer gesprongen in een paar uur dan in het afgelopen jaar! We gaan drie dagen pauze houden.”
“Maak daar vijf dagen van,” bromde Meoggs vader.
“Vijf dagen. Vijf dagen weg. Vijf dagen terug.” Parog praatte tegen een palmboom. Of misschien zag hij ook wel spoken, net als de wilde zwijnen.
Claes was er in ieder geval klaar mee. “Zodra dit eiland veilig is, mogen jullie rusten tot je een ons weegt. Maar nu moeten we een geheim wapen vinden en beschermen. Als Olombos het vindt, vernietigt hij al het leven op dit eiland, en waarschijnlijk alle vogels.”
“Het zou helpen,” zei Meogg met ogen gesloten, haar poten uitgestrekt, “als je meer details over dat ding gaf.”
“Ik heb een kaart.”
“Dat is een begin.”
“Het is een halve kaart.”
Meogg rolde haar bolle ogen. “Laat maar zien.”
Dat doe je niet, zei de stem. “Dat kan ik niet, sorry,” zei Claes.
“Hoe verwacht je dat wij helpen dan? Waarom vertel je niet alles? Ik vind het verdacht. Je bent een naar Zandmannetje hoor.” Holog wees met zijn ronde rode vingertoppen naar een teddybeer van zand.
“Hij heeft wel gelijk,” zei Meogg, en ze gaapte.
Claes stampte tussen de kikkers, waarbij de zandkorrels in het rond vlogen. “Snap het dan! Ik kan mijn eigen keuzes niet maken. Ik leef niet, zoals jullie. Iemand stuurt me aan.”
“Je leeft niet?” Dat wekte de interesse van alle pauzerende kikkers.
“Het is moeilijk te begrijpen. Ik weet het. Maar ik ben een brok zand die lijkt te leven, dankzij mijn …”
Vriendelijke stem in je hoofd.
“Boze eigenaar.”
Ik haat je en ga nu vijf zandkorrels vertrappen als symbolische wraak.
“Wat kan je wél vertellen?”
“Er zijn maar twee verhalen die ik mag vertellen.” Claes liet zijn kont vallen op een stuk steen en leunde zijn hoofd op een zandvuist.
“Dieren sterven vaak in hun slaap. Als dat zo is, neem ik hun mee naar het hiernamaals, niet de god van de dood. Als ze goed zijn geweest in hun leven, vertel ik het mooiste verhaal dat ze ooit hebben gehoord, een onbeschrijflijk sprookje dat iedereen raakt. Als ze slecht zijn geweest, vertel ik het vreselijkste verhaal dat je kan bedenken, een wreed oneerlijk verhaal dat alle hoop laat verdwijnen, totdat je mij smeekt om te stoppen.”
De kikkers vielen stil. In de verte klonk geschreeuw en gebrom van wilde zwijnen. Parog was de eerste die sprak: “Ninog?”
Claes schudde zijn hoofd. “Ik heb mijn hele leven geprobeerd jullie te laten slapen, maar het is nooit gelukt. Ik heb jouw Ninog niet begeleid.”
“Ninog goed. Mooiste verhaal.”
Claes slikte en knikte uitbundig. “Ik denk het wel, ja.”
Parog wilde zitten, maar miste de steen compleet, waardoor Claes razendsnel de vorm van een extra steen moest aannemen. Dit gaat nooit werken, dacht hij. De wezens begrijpen dit niet. Brulkikkers zijn wel de slechtste soort die we hadden kunnen kiezen.
Of de beste, reageerde de stem. Want ze slapen nooit, dus waar Olombos toch echt ’s nachts moet rusten, kunnen zij door.
Dat gaf Claes een idee. Hij schoof Parog naar de echte steen en veranderde zelf in een aapje. Hij slingerde van palmboom naar palmboom. Onder hem stonden tientallen standbeelden van vogelsoorten, de een nog mooier dan de ander, scheef in het gras. Sommige waren ingekleurd, andere waren grijze steen, en eentje was precies halverwege. Een Dodo had de vleugels al ingekleurd, maar een gebroken kwast ernaast vertelde de rest van het verhaal.
En toen vond hij het: de Sigriplant. Een bijna onzichtbare bruingroene plant met een stevige schil. Hij bracht het terug naar de kikkers.
“Neem hier een paar happen van en dan is jullie pauze voorbij. Wij trekken door, dag en nacht, iets dat zij niet kunnen. En we vinden het geheime wapen eerst.”
De kikkers kwamen voorzichtig op de Sigribiet af, achterdochtig, maar té nieuwsgierig om het niet te proberen. Iedereen nam een hapje, waarna Claes het snel verstopte in wolken van zand.
“Maar wat is het geheime wapen?” vroeg Meogg.
“Belangrijk genoeg voor Cosmo om het hele eiland vol te zetten met beveiliging. Het zijn eigenlijk drie eilanden, die van bovenaf lijken op een vogel met gesperde vleugels. Wij staan op de linkervleugel.”
Claes bracht de kaart heel even tevoorschijn uit zijn eigen lichaam, keek twee seconden, en verstopte het weer. Al snel stond hij bij een paarszwarte uitstekende steen, duidelijk van ander materiaal dan de standbeelden. Hij hurkte en tikte met zandvingers ertegenaan.
Meogg schoof naast hem. “Oké, er zitten krassen op het steen. Wat betekent dat?”
Claes schuurde er opnieuw langs. Nu hoorde Meogg het ook. Een soort holle echo, niet hoe een steen hoort te klinken. Toen ze dichterbij sprong kraakte de grond.
“Krakende modder?” Meogg sprong op de steen en bekeek het ondersteboven. Nu herkende ze de krassen als de nagels van een vogelpoot.
Claes tilde haar voorzichtig ervanaf. “Cosmo moest vluchten voor zijn achtervolgers. Dus hij trok steeds dieper het eiland in en activeerde onderweg alle beveiliging die hij kon vinden.”
“Die steen is hol van binnen en er zitten planken onder deze modder,” zei Meogg snel.
“Dus deze steen laten we met rust. Houd je ogen en oren goed open,” zei Claes. Ze liepen verder over een pad van platgetrapt gras en kwamen al snel het bewijs tegen. Een hoge stapel afgebrokkelde stenen werd versierd met skeletten van wat ooit grote prooidieren moeten zijn geweest, en aangewezen door tientallen pijlen in het gras. Iets verderop hing een brug over een ravijn waar de pootafdrukken nog in stonden.
“Veel beveiliging is dus al afgegaan, maar niet allemaal. En de belangrijkste blijft altijd actief: hete, snelle luchtstromen uit de geisers die aangaan.”
Hij wees in de verte, naar de middelste van de drie eilanden. Het landschap daar werd steeds hoger en steniger. “Ik weet alleen dat we die kant op moeten, over meerdere bruggen, op zoek naar een grot waarin water stroomt en een blauwe gloed te zien is.”
“En waarom zouden we jou eigenlijk helpen? Jeetje, ga zelf dat wapen zoeken.” zei Holog, zijn benen aangespannen alsof hij elk moment kon springen. Meoggs vader en moeder waren al aan het springen, van links naar rechts, zonder doel, maar ze leken er zelf heel blij mee.
“Om dit soort dingen te voorkomen,” zei Claes, vlak voordat Holog zich niet meer kon inhouden en over zijn hoofd vloog, om in het donkere woud te belanden en, zo te horen, de volgende beveiliging te activeren.
5. De slimme Olombos
Een boom draaide als een katapult uit de grond en vuurde Holog af. Meogg sprong, maar kwam niet hoog genoeg. Claes werd zelf een boom een plaatste zich precies waar Holog zou vallen.
Maar het ergste moest nog komen. Een tweede boom, vlak naast waar Holog neerkwam, werd een katapult en vuurde een zware steen naar de brug. Meogg zag het aankomen, maar kon niks meer doen. De brug werd verpletterd en viel als regen van houtsplinters in het ravijn.
Claes zuchtte en zette Holog pas neer na een hele lange boze blik. “Nu moeten we omlopen. Tempo! Tempo!”
De kikkers hopten als konijnen achter de Zandkoning aan. Parog kon het niet bijhouden. Misschien kon hij het wel, maar wilde hij niet. Meogg moest trekken en duwen om hem bij de groep te houden. Claes wilde best eventjes langzamer lopen, maar zodra Parog naast hem liep wilde hij weer volle vaart. De kikkers vroegen om de vijf sprongen om pauze, maar kregen het niet.
Soms galmde een lach of een schreeuw van Olombos over het eiland. Hij is vast en zeker vanaf de andere kant op weg naar het middelste eiland, dacht Meogg. En hij klinkt dichtbij, veel te dichtbij.
“Niet vervelend bedoeld,” zei Meogg, “maar kan jij niet gewoon vliegen en de schat van bovenaf zoeken?”
“De beveiliging gaat niet alleen over de grond. Niemand kan boven dit eiland vliegen. De stem in mijn hoofd is zelfs overtuigd dat geen god, of afstammeling van een god, het geheime wapen kan vinden. Anders had zij dat allang gedaan.”
Dus daarom heeft hij ons nodig, dacht ze. Haar lichaam voelde raar. De Sigriplant hielp inderdaad met energie. Ze hadden in één dag meer gesprongen dan ooit. Maar nu voelde het alsof ze de controle kwijt was over haar lichaam. Elke sprong ging steeds meer in de verkeerde richting en haar ogen zagen wazig.
Claes merkte het en stopte zodra de avond viel. “We nemen een korte pauze.”
“Het Zandwezen is tot inkeer gekomen!” riep Holog.
“Zodra we zeker zijn dat Olombos’ groep slaapt, gaan wij verder.”
Hologs gezicht hing weer slap. Claes werd een zanderig paard en liet Meogg op zijn rug. Ik zou een pauze ook niet erg vinden, dacht ze. Maar elke keer keek ze naar Parog, naar zijn moeilijke houding, en naar haar familie die al zo lang vluchtte. Dit was het eiland. Hier zouden ze blijven, en daarvoor moesten ze nu een race winnen.
Claes liep rustig tussen de donkere boomstammen door naar de plek waar ze zacht gesnurk hoorden. Maar tussen het gesnurk hoorde Meogg nog iets anders. Een ruis, een zoem, iets dat ze wéér niet kon plaatsen. Het klonk niet als de voetstappen van een dier dat ze kende, maar ook niet als de vleugels van een insect. En bovendien kan niks hier vliegen, toch?
“Duik omlaag!” riep ze. Claes deed meteen wat ze vroeg. Een tel later voelde Meogg de hitte van een flinke windvlaag boven haar hoofd. Nu ze wist wat het was, hoorde ze een volgende afgaan van achteren.
“Klim die boom in!” Claes werd een aapje en nam haar behendig mee tussen de kokosnoten aan lange donkergroene bladeren. De volgende windvlaag draaide rondom de stam en boog de palmboom ver opzij, maar ze klapten terug voordat de stam brak.
Claes lachte naar haar. “Soms heeft de stem in mijn hoofd toch gelijk.”
“Hoezo?”
“Cosmo had het beste gehoor van alle wezens die ooit op deze planeet liepen. Geen wonder dat zijn beveiliging bijna helemaal op basis van geluid werkt. En jij bent een van de weinige dieren die mij hoorde binnenkomen.”
Het duurde even voordat Meogg begreep dat hij zei dat ze een goed gehoor had. Ze lachte terug. Ze wandelden verder naar het kamp van Olombos.
“Het plan was eerst om de vogels te vragen, maar toen vertelden zij dus dat ze hier niet konden vliegen. Maar ja, nu komen ze alsnog.”
De vogels komen óók nog? dacht Meogg. Straks is dit eiland van ons, maar moeten we het delen met de hele dierentuin! Nou ja, die slapen tenminste de helft van de dag, en wij hoeven dat niet.
“Hoe ben je eigenlijk Zandkoning geworden? Weet je wie die stem in je hoofd is?” Maar Meogg stak meteen haar voorpoten verzoenend op. “Ik weet het al, dat mag je niet antwoorden van de stem, laat maar.”
“Ik mag een deel antwoorden.” Ze pauzeerden een flink stuk buiten het kamp. “Toen de goden het leven net hadden geschapen, was er geen slaap. Iedereen had eindeloos veel levensenergie! Ze wilden de hele dag zwemmen, eten, voortplanten, alles! Maar dat kon hun lichaam niet aan.”
Meogg kon Claes’ gedaante inmiddels beter lezen. Zijn ogen stonden nu verdrietig, al keken ze zelfverzekerd naar de slapende Olombos. “Ze braken hun eigen lichamen af. Ze gingen te lang door en herstelden nooit. Ik begon als een uitvinding tegen de gehaaste goden, maar werd toen ingezet om iedereen te laten slapen.”
Meogg had nooit nagedacht over slaap. Maar nu had ze het idee dat er iets mis was met haar en haar soort. Waarom hadden zij het niet nodig? Waren ze beter dan de rest … of juist slechter?
“Ik zie het in jouw grootvader, Parog,” zei Claes nadat hij weer lange tijd een afwezige blik had. “Zijn hoofd zit zó vol met alles dat hij honderd jaar heeft meegemaakt. Hij heeft nooit geslapen, nooit de kans gehad om iets te verwerken, om zijn lichaam het uit te laten zoeken.”
Meogg durfde het nauwelijks te vragen. “Kan dat nog veranderen?”
“Sst,” siste Claes. Enkele zwijnen werden wakker. Ze pakten fakkels en liepen een rondje. Het eiland had veel ronde open plekken, gemarkeerd door eieren van steen die uit de grond groeiden als grassprieten. Olombos had zijn kamp opgezet precies middenin zo’n plek.
“Jullie hadden mij best iets voorzichtiger kunnen slepen,” zeurde de voorste zwijn.
“Je bent zo zwaar als Olombos zelve, wees blij dat we je niet op het schip achterlieten. En je snurkt.” De ander plaatste een houten plank op zijn ondertanden en even later een tweede tegen zijn boventanden. Wat is dat? dacht Meogg.
Claes blies kleine stofwolkjes van zand vooruit naar de bewakers. Het zwijn klapte regelmatig zijn tanden op elkaar. De houten planken maakten kleine windvlagen die de zandkorrels terug naar Claes duwden.
Hij probeerde het nog een keer, maar Olombos had de perfecte oplossing bedacht tegen de Zandkoning. Hij kon onmogelijk iedereen laten slapen als hij steeds over het hele eiland werd geblazen.
“En nu is het jouw beurt,” fluisterde hij.
“Je doet niet aan van tevoren je plan vertellen, of wel?”
“Meogg, we zijn op een magisch eiland met een halve schatkaart. Er is geen plan. Jaag ze op, zorg dat ze wegrennen.”
Hij gaf Meogg een zetje. Ik doe dit voor jou, búrpapa, dacht ze.
Haar grote sprong richting het kamp was indrukwekkend. Haar gewoonte om daarna even te pauzeren was minder handig.
De zwijnen doken bovenop haar met opengesperde bek. Ze sprong net op tijd de lucht in, maar raakte een palmboom, en kwam beneden bedekt in bladeren en omringd door vallende kokosnoten. Ze had hoofdpijn, maar de zwijnen ook.
De bewakers renden gillend weg van haar. Ze zag niks meer, maar hoorde een windvlaag rechts en dook instinctief opzij voor de poot die langskwam. Haar poten vuurden opnieuw af om nog meer kokosnoten los te slaan. Bij de val omlaag werd ze zelf ook geraakt, maar trapte de kokosnoot weg naar links, waar ze zwaar gehijg hoorde.
Met haar tong trok ze de bladeren van haar gezicht. Ze had Olombos recht in het gezicht geraakt! De andere zwijnen renden in alle richtingen weg van het kamp. Meogg bleef maar springen en onverwacht opduiken op hun ruwe vacht of op een oranje vossenkont.
Niemand kwam ver, want Claes wachtte tussen de bosjes om ze te bedwelmen met zandkorrels. Zwijn na zwijn liet de aarde trillen toen ze met ogen dicht de grond knuffelden. Een vos klom de boom in. Maar Claes kreeg haar te pakken, waardoor ze nu ondersteboven van haar staart aan een palmboom hing. Vier zwijnen raceten terug naar Meogg. De voorste viel in slaap en werd een drempel voor de andere drie, die struikelden en met hun slagtanden kwamen vast te zitten in de modder.
Maar het waren er te veel. Claes moest zich verspreiden, de korrels heel voorzichtig gebruiken, om iedereen te pakken. Meogg moest nu écht haar poten rust geven en hobbelde naar de dichtstbijzijnde struik. Olombos sprong met zijn zware lijf bovenop haar. Claes kwam ertussen als een speer van zand die het zwijn opzij duwde.
Hij had zich overstrekt. Alle zandkorrels vielen naar de grond. En de geheime voorwerpen die Claes bij zich hield, rolden recht in Olombos klauwen.
“Dat is een interessante kaart,” zei hij grijnzend. “En een interessante plant, die herken ik uit duizenden. En levert in mijn thuisland ook duizenden op.”
Olombos boog zijn voorpoten, alsof hij een geheim in hun oor ging fluisteren. “Zo aardig. Na je gemene acties op ons schip, breng je precies het medicijn. We liepen maar kriskras over het eiland, hopend op goed geluk de schat te vinden, maar met deze kaart …”
Claes raapte zich bij elkaar. In Meoggs vorm, maar tienmaal groter, deed hij een wanhopige sprong naar Olombos. Hij bedekte hem met korrels. Maar Olombos had al een hap genomen van de plant en bleef makkelijk staande.
“Kom! Wij rusten niet meer totdat we vinden wat we zochten!” De Sigri werd uitgedeeld, het kamp afgebroken, en de groep rende op volle vaart door.
Claes en Meogg liepen in stilte terug. Meoggs maag rommelde. Als insecten niet langs je vlogen, waren ze een stuk moeilijker met je tong te vangen. Ze kauwde op wat bladeren. Het hielp niet, maar ze moest iets te doen hebben. Zij hebben al het voordeel. Waarom zouden we nog moeite doen?
Ze verwachtte dat de Zandkoning direct iedereen bij de kraag zou grijpen en nóg sneller door wilde lopen. In plaats daarvan ging hij rustig tegen een boom zitten.
“Rust uit,” zei hij. “Je kan slaap lange tijd uitstellen, maar het komt altijd voor je. Tenzij de dood eerder komt.”
“Maar …”
Meogg zag hem vechten met de stem in zijn hoofd, steeds veranderend van vorm, veranderend van gedachte. “Ik wilde te snel. Altijd maar te snel. Ik had beter moeten weten. Vroeg of laat moeten zij slapen. Vroeg of laat maken ze van vermoeidheid een grote fout, of breekt de Sigri hen af.”
Hij glimlachte weer.
“Zij zijn sneller … dan moeten wij maar beter uitgerust en slimmer zijn.”
6. De herinnering van Parog
De hele nacht hadden ze nagedacht, soms urenlang in stilte, soms pratend met elkaar. Claes zei keer op keer dat ze hun ogen moesten sluiten en moesten ontspannen.
Meogg dacht eerst dat hij weer brulkikkers wilde laten slapen, wat blijkbaar zijn levensdoel was, maar dat was het niet. Het hielp. Hij wist enorm veel van dierenlichamen, van slapen en rusten. Meogg was blij dat ze even niet hoefde te springen en werd steeds afgeleid door de grappige dromen die ze bedacht.
En toen zonnestralen de kikkers verlichtten, keek Meogg met grote ogen naar haar familie. Ze sprong van enthousiasme. “Ik heb het! Ik heb het!”
“Wat heb je? Te veel energie?” zei Holog. Hij wreef over zijn gespierde achterpoten die nog zeer deden van de vorige beveiliging die hij activeerde.
“Stel je bent Cosmo. Aanvallers komen op je af. Aanvallers met vier poten, grote prooidieren. En jij bent een vogel … op een eiland waar je niet kunt vliegen.”
“Klinkt onhandig, of niet?” zei Claes. “Misschien had hij een uitzondering gemaakt voor zichzelf.”
“Maar als dat zo was, had hij gewoon weg kunnen vliegen, toch?”
De rest knikte. “Dus hij moet lopen. Maar die viervoeters moeten veel sneller zijn geweest dan hij. Dus hoe bleef hij hen voor?”
De dieren hebben goden altijd onderschat, zei de stem. Maar die kleine kikker van jou heeft misschien gelijk.
“Door de beveiliging.”
“Maar we leerden net dat veel beveiliging niet afging. Dat hij ze zelf moest aanzetten, dus er ook last had.”
De Zandkoning veranderde in het dier met de beste ogen die hij kende: de Gosti, kleine aapjes met ogen zo groot als hun hersenen, en de voorlopers van de Apra. Die hopelijk heel snel dit eiland vonden en aan hun kant gingen staan. “Jij denkt dat hij een geheime tussendoorroute had?”
Meogg knikte. “En de ingang zal je alleen op gehoor kunnen vinden.”
Zo, en nu wil ik dat je mijn beslissingen niet steeds afkraakt, zei de stem streng.
“Het lijkt aannemelijk,” mompelde Claes. “Rondjes lopen lijkt de enige weg, als een lange spiraal die langzaam op het midden uitkomt. Als je in een rechte lijn kon gaan, was je veel sneller.”
De groep hopte verder, maar op een langzamer tempo dan eerst. Parog stopte regelmatig geheel met lopen, totdat Claes geen andere optie zag dan hem in zijn zandhanden te dragen.
Alle ogen en oren waren gericht aan hun rechterkant. Een muur van bomen en stenen, te hoog om te bespringen, te dicht om doorheen te gaan. Tenzij je een scherp mes had een heel veel geduld. Maar ergens moest een geheim paadje zijn naar het midden.
Claes zag in de verte een punt dat hij herkende. We hebben bijna een hele cirkel gemaakt, dacht hij. Misschien zitten we ernaast.
Toen pas merkte hij dat Meogg niet meer bij hen was. Hij draaide verschrikt om en zag haar kleine gestalte ondersteboven van een palmboom hangen, honderden meters terug.
“Water!” riep ze. Toen Claes naderde, hoorde hij het ook. Het zachte kabbelen van een beekje. Een ruis die je meteen vergeet, die altijd op de achtergrond kan zijn zonder dat het opvalt.
Maar hier was geen beekje. Ze waren ver van de kust en hadden al lange tijd geen druppel gezien. Claes en Meogg plaatsten hun oren tegen de muur en volgden daar waar het geluid harder leek te worden.
Meogg sprong bovenop een uitstekende steen. Claes zag meteen weer de drie strepen, waarvan hij nu wist dat het Cosmo’s poot was. Op hoop van zegen, dacht hij. Hij nam een aanloop naar de muur en veranderde op het laatste moment in een massief blok zand, samengeperst tot iets harder dan graniet.
De explosie duwde alle kikkers achterover. Maar de muur was heel gebleven; alleen Claes lag in duizenden zandkorrels over de grond en tegen de palmbomen.
Totdat druppels water zich ermee bemoeiden. Kleine stroompjes kwamen door de muur, dankzij de kleine gaten die Claes had gemaakt. Ze leidden hen naar een paar meter verderop, waar het water weer terug in de muur werd gezogen.
Meogg klopte één keer op het steen en het opende een poort.
“Rustig, rustig,” moest Claes zeggen toen de kikkers vrolijk op volle vaart verder sprongen. “We weten niet hoe het pad verder loopt.”
En de waarschuwing kwam geen seconde te laat. Om de hoek was het beekje al veranderd in een stromende rivier, en een paar bomen later was het een kolkende zee door een diep ravijn. De brug naar de overkant zag eruit alsof het net was aangelegd en nooit gebruikt.
Ik vertrouw het niet, dacht Claes. Zelfs als een brug nooit is gebruikt, zal het na al die jaren zijn verweerd en verkleurd.
Hij kroop op de pilaren die de brug omhoog hielden. Ook deze waren zo nieuw dat hij de eerste krassen achterliet. Ik kan mezelf misschien nog redden, maar de kikkers zijn verloren als ze vallen.
“Hier is hij nooit langs geweest,” zei hij. “We moeten—”
“Jawel.” Meogg wees met haar tong naar de pilaren aan de overkant. Een plukje veren kleefte eraan vast, ruw afgesneden van Cosmo’s vleugel door een uitstekende punt. “Dit is de weg.”
Doe het, zei de stem. Olombos nadert. Jullie zijn veel tijd verloren.
Claes schudde zijn hoofd en wilde weglopen. De stem nam nu ook zijn lichaam over en stuurde hem juist naar de brug. De kikkers volgden.
“Als het misgaat weet ik niet of ik jullie kan redden.”
“Het gaat niet mis,” zei Meogg, die Parog achteraan de rij moest duwen, anders liep hij niet meer. Ze praatte tegen hem, niet tegen Claes. “Nog een paar stapjes, búrpapa, en dan komen we bij het hart van het eiland, en daar is zulke mooie natuur. Je zal het zien, daar ga je echt van opknappen.”
Claes stapte voorzichtig verder. Hij was al halverwege de brug. Het water kolkte wild, maar de brug piepte niet eens onder hun gewicht. De brulkikkers stonden naast hem, allemaal op een kluitje.
“Stop! Stop! Stop! Stop!” Parog schreeuwde zijn longen leeg. Hij zwaaide wild om zich heen en sloeg Meogg daarmee naar het einde van de brug. Claes rende terug en probeerde Parogs poten vast te binden met zand, maar hij was verrassend sterk en sloeg de Zandkoning over de rand.
Claes redde zich met een wanhopige uithaal naar de brug, maar vier planken braken af en namen even later de hele linkerleuning mee.
“Grote fout! Grote pijn!” Meoggs hele familie was nodig om Parog vast te houden, maar het kwaad was al geschied. De rest van de brug stortte in, plank voor plank, als dominostenen die langzaam onderuit gaan, maar uiteindelijk zeker allemaal zullen vallen.
Meogg stond aan de overkant. “Het is niet eerlijk, ik snap het niet, het is niet eerlijk,” jammerde Parog. Daarna was hij stil, zowel stem als lichaam. Hij huilde terwijl Claes haar hele kikkerfamilie oppakte en met een grote sprong terug naar de andere kant bracht.
De brug was weg, afgebroken en opgeslokt. Meogg zag haar familie in de verte Parog vasthouden.
“Wat is er niet eerlijk? Wat is de grote fout? Waar heb je pijn?” Maar Parog reageerde nergens op en zag weer spoken. Wat voor hem een grote vraag was, bleef voor de rest een nog grotere vraag.
Claes en Meogg zagen elkaar. “Ga door zonder ons,” schreeuwde hij over het lawaai van neerstortend water. “Wij vinden een andere weg.”
De Zandkoning kon niet aanzien hoe Parog moest lijden, en al helemaal niet hoe zijn familie, en zelfs een god, hulpeloos moesten toekijken. Voor een gebroken been had je hulp. Voor een gebroken hart had je tijd. Voor een gebroken geest was geen simpele remedie, had Bella altijd gezegd.
Lang staarden Claes en Meogg naar elkaar, zonder zichzelf te kunnen overtuigen verder te lopen. Totdat zij terug schreeuwde: “Vertel Parog anders een mooi verhaal.”
7. De vogelvoordelen
Meogg had meerdere dingen die ze ’s nachts niet in haar eentje wilde tegenkomen, en een wild zwijn stond inmiddels bovenaan die lijst. Ze wist niet waar het beest was, maar ze kon het wel horen. Dat eindeloze gehijg, dat onnodige geknor, en natuurlijk het kletsen van de gouden kettingen van Olombos.
Het was alsof ze de hele wereld wilden laten weten dat ze er waren. En misschien was dat ook wel het doel, want net hopte ze nog onbevreesd door het gras, maar nu was ze bang om een stap te zetten. Haar hoofd was een gedachtensoep. Waar zijn ze? Hoe lang heb ik al gelopen? Een dag? Drie dagen?
“De kaart is duidelijk,” zei Olombos. “We moeten naar het midden. Op deze en deze plek zijn dodelijke gevaren, en hier is een muur waar we niet overheen kunnen.”
“Dat begrijp ik, kapitein,” zei een veel zachtere stem. “Maar is dan écht de enige optie om door een pad vol glasscherven te lopen?”
Ze zijn aan de andere kant van de muur, dacht ze opgelucht. Zij kennen de route tussendoor natuurlijk niet.
Meogg kwam uit de schaduw en liep verder.
“Wie is er nou bang voor een beetje glas?”
“Scherp glas.”
Een harde klap verraste haar. Ze brulde kort, maar Olombos had het niet gehoord. “Ik laat me niet verslaan door die vervelende vogels. Niet voor de tweede keer!”
“Maar er zijn hier geen vogels!”
“Waar een vogel niet is, kan het elk moment komen. Ja, ja, een bekend gezegde met een reden.” De groep liep samen verder, wat voelde als een aardbeving elke twee seconden. Meogg probeerde hen te volgen vanaf de andere kant van de muur.
“Ik heb mijn hele leven op een schip gestaan. Ik weet alles van het kompas, van de kaart, van nieuwe landen ontdekken. En voor al die moeite heb ik één land op mijn naam. Eentje! Bijna alle Verre Eilanden zijn ontdekt door vogels, want zij kunnen vliegen!”
Olombos spuugde zo hard dat Meogg het zelfs van veraf vies vond klinken. “Het is een oneerlijk voordeel. Ze moeten wel een kracht van de goden hebben gestolen, een afspraak hebben met de duivel. Wij gaan het rechtzetten. We dreigen om al die eieren van oervogels te vernielen en—”
“Ik hoorde anders dat daar eieren van de Cristaltiran lagen.”
Een vos mengde zich. “Oh, ik hoorde dat het ei van de legendarische Spookvogel was?”
“Ook goed. Allemaal prima. Als er maar een magisch iets ligt om te vernietigen of te gebruiken in ons voordeel.”
“Maar,” begon een zwijn, “de Apra zegt dat we kunnen samenleven met vogels, want zij hebben de lucht en wij het land.”
“Schei uit met die Apra. Ze zijn net zo erg als de vogels die al mijn eilanden inpikken.”
“Maar als alle eilanden naar u worden vernoemd, is dat niet heel verwarrend? Olombos 1? Olombos 2? Olombos—”
“Jullie hebben ook geen creativiteit. Met mijn naam kan je eindeloos veel mooie titels bedenken. Olombië. Ombosso. Doe een beetje je best.”
“Oliebollen,” riep iemand van achteren.
Hij gromde. “Je kan ook te ver gaan. Maar voor ons is het niet ver meer. Neem nog een hapje Sigri en we moeten er morgenochtend zijn.”
Meoggs poten voelden ineens niks meer. Ze was afgeleid door het gesprek, te ontspannen, en stapte zo in een diep gat.
Ze brulde op vol volume en wist nog maar net haar poten te strekken totdat ze vier keer zo lang werd en de rand van het gat kon grijpen. Ze slingerde haarzelf omhoog.
En ze hoorde de eerste slagtanden in de muur beuken. Delen brokkelden af. Meogg brulde van angst, nogmaals, maar zette het toen op een springen.
Ze kon niet zien waar haar poten landden. Ze moest maar hopen dat er geen beveiliging meer was, hopen dat haar vermoeide poten het nog één keer zouden redden.
Waarom zou Cosmo zijn geheime sluiproute beveiligen? dacht ze, voordat ze alle gedachten verdrong. Er was nu alleen de lange weg omhoog richting het centrum van het eiland, en de zwijnen die haar achtervolgden.
En die nu door de muur braken.
Voor nu waren ze geeloranje stipjes ver onder haar, slome beesten met fakkels in hun bek. Maar zij was een kleine kikker die haar poten bijna niet meer kon bewegen.
De muur draaide scherp en ze kon niet op tijd afremmen. Ze draaide zodat ze met haar rug tegen de muur botste en meteen verder rolde. Ze hoorde iets verschuiven binnenin de muur en een tel later stak een vlijmscherpe stenen veer boven haar uit.
Ze sprong weer omlaag en gebruikte de bomen om af te zetten, kriskras door het woud, maar steeds een stukje hoger. De zwijnen kwamen dichterbij, vooral omdat ze zagen waar ze liepen.
Meogg voelde het aan alles. Ze kon dit niet volhouden. Haar linkerpoot wilde niet meer strekken, waardoor ze met haar rechterpoot sprong en dus alleen maar naar links kon. Na drie hopeloze cirkels kreeg ze ook enorme buikpijn en kon haar evenwicht niet bewaren.
Ze brulde van paniek en frustratie. Een tel later kwam haar brul terug in haar oren. Holog? Familie? dacht ze, maar het klonk niet als hen. Het klonk als haarzelf.
Maar dan moet ik in een soort grot zijn, dacht ze. Ze brulde nogmaals—opnieuw een echo. Ze deed een laatste sprong omhoog, zonder te kijken, en stak haar tong uit naar boven.
Ze kleefde aan een steen.
Snel rolde ze haar tong op en even later haar hele lichaam. Afziend van de pijn kleefde ze aan het plafond. Mijn lichaam breekt zich af, bedacht ze. Claes had gelijk. Slaap krijgt je te pakken, als de dood het niet eerder doet.
Maar als de zwijnen de race wonnen, wachtte hetzelfde lot. Niet veel later kwam Olombos de grot in. Ze keken naar voren, naar links, naar rechts, maar niet omhoog. Vijf zwijnen stonden nu vlak onder haar.
Eentje liep het duister in en kwam snel terug. “Deze grot loopt dood.”
“Die kikker moet hier ergens zijn. Vind haar en martel haar totdat ze ons alle geheimen vertelt.”
Een vos stond in de opening, haar vacht prachtig schijnend in het fakkellicht. Het was niet te geloven dat zulke mooie beesten, ontworpen door de goden zelf, aan zoiets wreeds zouden meewerken. “Ze is ook niet in het gras of tegen de bomen. Ik denk dat er een geheime route de andere kant op is.”
De hele groep verzamelde zich in de grot. Het was een kwestie van tijd voordat ze omhoog keken. En dan was het gedaan, dat zei haar lichaam héél duidelijk. Als ik .. als ik ze afleid, ze nog even bezig houdt, geef ik mijn familie meer tijd. Geef ik Parog meer tijd.
Ze zette een brul in, maar het was een zwakke, overstemd door Olombos’ schurende stem. “Dan lopen we daarheen.”
De groep stapte uit de grot. Meogg haalde opgelucht adem en ontspande zoveel dat ze bijna losliet van het plafond.
Totdat de laatste vos omhoogkeek. Ze knipoogte naar Meogg en snelde ook de grot uit.
8. De verdwenen stem
Claes hoefde de rivier niet lang te volgen om de volgende hint te vinden. Het skelet van een vogel lag bijna vredig tegen een boomstam. Vastgeprikt door twee pijlen, onder kleurrijke bladeren in de vorm van vleugels.
“Is … is dat Cosmo?” zei Holog met grote ogen.
“Nee. Cosmo is véél groter. En volgens alle verhalen was zijn Laatste Vlucht bij het geheime wapen, een Dodo ei. Ik denk niet dat deze boom zijn geheime wapen was.”
“Maar dan heeft een andere vogel hem dus achtervolgd op zijn geheime route?” Holog bekeek het skelet nog altijd alsof het elk moment tot leven kon komen.
“Vogels. Meervoud.”
Claes wees naar een volgende rij skeletten die het pad naar boven aanwezen. De rivier ging hier onder een dikke laag steen door. Het zag eruit als een natuurlijke steen, niet aangelegd door Cosmo, en ze liepen eroverheen. Behalve Parog, die weigerde te lopen en de ogen sloot. Claes moest hem weer dragen.
“Maar dat betekent …”
“Dat Cosmo inderdaad die brug nooit heeft gebruikt. Hij is afgesneden door de vogels en ze hebben hem toen langs deze route gevolgd.”
“Waarom zouden vogels boos zijn op Cosmo? Hij was de grote hippe vogel van de wereld.” Claes draaide zich om en pakte Holog stevig vast. Hij was weer in zijn eigen gedaante en stond klaar om opnieuw uit te leggen dat hij niks kon zeggen.
Maar de stem in zijn hoofd was weg.
“Geen commentaar?” fluisterde hij.
“Nou, eh, ik stelde jou een vraag, dus—”
“Sst. Ik heb het niet tegen jou.”
Holog trok zijn ogen scheel. “Oh, ja, die stem in je hoofd. Je blijft een raar zandmannetje.”
De stem kwam niet terug. Dus Claes maakte gebruik van zijn vrijheid.
“Er is veel gebeurd, mijn jongen. Te veel om uit te leggen. Die twee verhalen die ik mag vertellen zijn gebaseerd op de werkelijkheid. Zowel de onbeschrijfelijk mooie als de vreselijk wrede. Sommige vragen van levende wezens laat ik liever onbeantwoord.”
Een traan van zand viel over Claes’ wang. Holog knikte.
Ze liepen over het pad van hoekige stenen in allerlei groottes, alsof ze door een reus nonchalant waren neergegooid in het landschap. De weg leidde naar een diep woud waar Claes veranderde in een zakmes om de lianen en dikke plantenstengels weg te snijden, hoewel een zandmes niet de allerscherpste was.
En toen stonden ze bijna aan de top. Boven hen was de grot duidelijk zichtbaar, maar de weg ernaartoe onduidelijk zonder de cruciale kaart.
Aan alle kanten staken rotsen uit. Bomen groeiden zo dik als schepen en zo hoog als bergen, en tussen al deze natuur stroomden honderden riviertjes omlaag. Een stenen snavel stak uit, als een paraplu over het grasveld ernaast, en net zo’n stenen staart van veren liep over de grond aan de achterkant. Beide waren half groen vanwege de vele planten die zich erin hadden gegraven.
Beneden hen lagen de drie eilanden. Ze konden weinig zien door de dichtbegroeide boomtoppen en vele grotten, maar het pad dat Olombos had gelopen was duidelijk. Tot het moment dat ze door de muur braken, daarna kon Claes de voetstappen niet meer volgen.
Het was prachtig om te zien. Claes voelde dat elke verstoring van takken of bladeren, elke stap in de rivier, een verstoring betekende van een heilige plek. Maar hij wist ook dat Olombos niet dezelfde terughoudendheid had. Als zij dit zagen, stampten ze door met hun zwijnenpoten.
Dus zij moesten er eerder komen. Maar hoe? dacht hij, zeker dat het deze keer zijn eigen gedachte was.
De enige voorwerpen op het grasveld waren tientallen buidels. De kikkerfamilie verspreidde zich om ze allemaal te bekijken.
Leeg. Allemaal leeg. Behalve de laatste die Claes bekeek.
Een eenzaam ei wachtte. Dit kan het geheime wapen niet zijn, dacht Claes. Het leek op een normaal, saai, zinloos Dodo ei. Als ze die wilden laten uitkomen, hadden ze een Dodo nodig om te broeden, en die waren er niet meer. Had de stem in mijn hoofd het dan toch verkeerd?
Toch stopte hij het ei weer diep in zijn zandwolken. De groep keek met ontzag omhoog.
“Wat ik dus niet begrijp,” zei Claes langzaam. “Waarom vluchtte Cosmo náár zijn schat? Hij heeft de aanvallers precies gegeven wat ze wilden. Als hij de andere kant op was gerend, hadden ze die plek misschien nooit gevonden.”
Parog sprak met krakende stem. “Schat. Geheim wapen. Voor vogels. Tegen vogels.” Hij deed zijn uiterste best om de woorden in de juiste volgorde te zetten. Om te zeggen wat hij wilde zeggen, de gedachte bijna uit te spugen. Zijn voorpoot tekende zelfs symbolen in het gras, maar Claes herkende het niet.
“Pijn. Pijn. Pijn,” mompelde hij.
Parog keek in het rond, hopend op bevestiging van iemand. Een glimlach. Iemand die hardop zegt wat hij probeerde te zeggen. Maar toen het niet kwam viel hij weer stil.
De stilte werd doorbroken door een brul en geschuif over het grasveld, niet veel later aangevuld door het geknor van zwijnen. Meogg moest haarzelf aan haar voorpoten vooruittrekken.
“De vossen staan aan onze kant,” zei ze hijgend.
“Dat vind ik een hele lieve gedachte, Meogg, maar—” De stem in zijn hoofd kwam terug, twee keer zo hard als eerst. Ik wist het! Ik wist het! Ik wist het!
“Leg jezelf uit.” Claes stak meteen zijn handen op. “Ik praat tegen de stem, niet tegen jullie.”
Feria. De vossen staan nog altijd achter onze lieve godin van de dieren. Achter de goden … of wat ervan over is.
“Ze vertragen de zwijnen zoveel mogelijk,” zei Meogg. “En ze zullen rechtsomkeren, tégen de zwijnen, op het laatste moment.”
Op het laatste moment omkeren. Claes herhaalde het in zijn hoofd. Hij lachte en veranderde in een rode panda van zand. “We zoeken niet één ding. We zoeken twee dingen. Cosmo leek hen naar de schat te leiden, en zijn aanvallers volgden vrolijk, maar op het laatste moment keerde hij naar iets anders.”
Claes stapte langs de prachtige rivieren die omhoog liepen naar de grot met de blauwe gloed. De groep deed alsof al deze mooie natuur niet bestond. Alsof ze nu al op de juiste plek waren. “Iedereen praat over andere vogeleieren, omdat we niet over één ei praten.”
Oh, Cosmo, jij ook altijd met je geheime plannen in geheime plannen. De stem in zijn hoofd leek te vergeten dat hij ook erbij was. Ze sprak vrijuit, maar commandeerde hem niet om iets te doen.
Claes liep vrijwillig rondom de heilige plek en klom over de stenen staart. Totdat hij aan de achterkant stond, waar de klimop nieuw was, feller groen dan aan de voorkant, en nog niet lang genoeg om de opening helemaal te bedekken.
Hij veegde het makkelijk opzij en duwde tegen een losse steen. Samen met de kikkers keek hij toe hoe de opening tergend langzaam verscheen. Maar dat was het wachten waard.
Rijen van eieren lagen op planken in de grot, in felle kleuren, bedekt met stippen of gekkere patronen, ruw of glad, groot of klein. Stralen zonlicht werden versterkt door glimmende eieren op precies de juiste plekken. De muren waren volgeschilderd met wolken, sterren, een hele lange trap, en een stel wezens die een verhaal leken te vertellen.
The boars were actually trying to climb, above them, to the cave at the peak of this island that glowed blue. The thing towards which Cosmo led his attackers—but which wasn’t his true treasure.
Stof viel van het plafond. De zwijnen probeerden te klimmen, boven hen, naar het toppunt van het eiland dat blauw gloeide. Hetgeen waarnaar Cosmo zijn achtervolgers op het laatste moment leidde—maar wat niet zijn echte schat was.
Je weet wat in die blauw gloeiende groet zit, zei de stem, trillend. En je zal het nodig hebben.
Ik kan misschien niet naar binnen, dat zei je zelf, antwoordde hij.
Je moet het proberen. Je bent technisch geen god.
Claes negeerde de belediging en wilde zo lang mogelijk kijken naar de magische Eiergrot. Hier sliepen duizenden diersoorten in de hoop dat iemand ze ooit liet ontwaken. Hij haalde het Dodo ei uit zijn zandwolken en gaf het aan Meogg om bij de rest te plaatsen.
Zodra Meogg de eerste voorzichtige sprong naar binnen maakte, viel een steen van het plafond. Een kleine steen, veilig een meter verderop, met één zin: vergeef me lief, de Eierdief
9. De vogelmagie
Je moet begrijpen, beste lezer, dat deze goden niet alwetend waren. Het waren kinderen, zomaar op een wereld gezet die ze moesten leiden. Niemand wist dat Cosmo stiekem eieren verzamelde van alle soorten en ze hier bewaarde, behalve een paar vogels die het uiteindelijk ontdekten. En op die dag van de Laatste Vlucht stond hij voor een keuze—en hij koos voor de Eiergrot, al kostte dat zijn eigen leven.
“We sluiten het af en doen alsof we dit nooit hebben gezien,” zei Claes.
“Is er … is er echt geen manier om deze vogels weer tot leven te wekken? De Dodo zou terug kunnen komen!”
“Vast,” zei Claes. “Maar niet door ons en niet nu.”
Stof viel opnieuw van het plafond. Zwijnenpoten zochten een ingang naar de grot. De plek die Cosmo had opgegeven om de Eiergrot geheim te houden.
“Wat is daarboven, Claes?”
Meogg keek hem indringend aan. Haar lichaam deed ongelofelijk veel pijn. Haar oren pikten een zoemend en sissend geluid op, als duizend opgesloten boze bijen. Ze vond dat ze inmiddels het recht had om alles te weten. “Wat gaan we doen?”
“Wat Cosmo in zijn eentje niet kon.”
Claes veranderde in een brullende cheetah. “We beschermen zowel de Eiergrot als de Blauwe Steen, ook wel bekend als de Ziel van Cosmo.”
Claes’ cheetah was zo groot en levensecht, dat de zwijnen even niet wisten wat er op hen afkwam. Hij was van boom tot boom gesprongen, zonder omlaag te kijken, tot hij de grot had bereikt. Ze beukten op de deur, maar kwamen nog niet binnen.
Twee zwijnen vielen meteen in slaap. Eentje hielp net een ander omhoog, toen hij in slaap viel en ze samen als een slee terug de helling af suisten. De rest kon hem nog weerstaan, maar was zo verzwakt dat ze zichzelf alleen op twee poten over de grond konden slepen, of wakker waren maar zonder de ogen open. Het omhulsel van de Sigribiet lag leeg op de grond.
Aan de rand van de klif keek een vos snel om haar heen en trapte toen met haar achterpoot een zwijn over de rand. Als een brede knorrende ton rolde het wezen over de helling omlaag, in een rechte lijn naar het strand.
Claes stoof naar de vossen, en zij naar hem, maar ze deden hun best elkaar niet te raken. Hij liet per ongeluk alsnog twee vossen slapen, alleen door dichtbij te komen. Ze hebben de Sigribiet dus niet ingenomen, zei de stem. Dan moeten we nog beter uitkijken.
Hij sprong hoog over elke vos, richting Olombos. Met zijn machtige slagtanden, passend bij zijn grote omvang, sloeg hij keer op keer in het steen. Het breekpunt was aangebroken.
Een scheur ontstond onder het geluid van onweer. Niet veel later splitste de scheur in drie scheuren. Toen Claes bij Olombos was, brak de opening in tientallen brokstukken. Hij greep de zwijnenpoten, maar Olombos was te zwaar voor zijn zandhanden en bleef met gemak overeind. Zijn ogen sloten even, maar hij bleef wakker.
Hij stapte naar binnen.
Claes sprong omhoog en veranderde weer in een massief vierkant. Zwaartekracht bracht hem hard op het hoofd van Olombos, die luid gromde en niet meer rechtdoor kon lopen. Hij zwaaide zijn slagtanden in de rondte en doorboorde Claes. Een hoopje zand viel in de grotopening.
De vossen! Ze moeten nu helpen! riep de stem.
“Vossen, het is tijd,” zei Claes moeizaam. Hij gaf Olombos een zetje in de zij, in zijn eigen gedaante, maar dat deed niks.
De vossen renden als speren op Olombos af. Claes klom snel over de grotwand om te voorkomen dat hij alle vossen liet slapen. Ze omringden Olombos zodat nergens een veilige plek was en beukten tegelijkertijd in zijn zij.
Zijn voorpoten schoven onder hem uit en hij kantelde. Maar hij vond net op tijd zijn evenwicht. Hij schudde het zand van zijn hoofd, gooide twee vossen van de klif, en schreeuwde: “Dit verraad zal ik straffen!”
Hij stond in de blauw gloeiende grot. Claes wilde volgen, maar zodra hij de opening raakte werd hij afgevuurd, alsof een geiser afging die precies hem wegblies.
“Dus goden kunnen er toch niet in,” zei Claes treurig. Het veranderde in paniek toen hij Olombos naar de Ziel van Cosmo zag rennen, in grote gloeiende scherven verspreid over het einde van de grot. Als de zwijnen die macht krijgen, is de wereld nooit meer hetzelfde. “Wat nu?”
Ik denk … dat we hier gedag zeggen, mompelde de stem. Voordat Claes kon antwoorden, voelde het alsof zijn zandlichaam alle energie had verloren, alsof zijn hoofd en zijn hart leeg was. Voor de eerste keer. Het voelde vrij, en eenzaam.
Hij veranderde weer in een cheetah en rende door de opening, omringd door boze vossen.
Meogg vervloekte opnieuw dat Olombos nou net een groot zwijn moest zijn. Bij elke stap van hem trilde de hele grot en stonden alle eieren op vallen. En dat kon niet lang goed gaan.
Een wit ei met rode stippen viel. Meogg sprong tegen de muur en stak haar tong uit, net ver genoeg om het ei ertegenaan te plakken. Holog sprong twee keer zo ver en plaatste zijn zachte poten onder een vallend blauw ei. De klap was hard, maar het ei bleef heel.
Haar vader en moeder hopsten over het plafond. Drie kleine eieren, allemaal geel en glimmend, ketsten tegen elkaar en vlogen bij de volgende zwijnenstamp de lucht in. Twee meterslange kikkertongen schoten als pijlen naar de eieren, maar daardoor misten ze de derde.
Meogg zocht weer kracht in haar kapotte poten en sprong onder het ei. Het stuiterde zachtjes opzij en kwam tot stilstand tegen de muur.
Een luide klap boven hen. Meogg dacht dat onweer uitbrak, maar de zon bleef warm schijnen. Nog meer eieren vielen van de bovenste plank. Holog, Meogg en haar ouders staken allemaal hun tong uit en vormden een kleverig spinnenweb dwars door de hele grot, allemaal op gelijke afstand van elkaar, die de eieren als een buidel opving. Maar met elk ei werd het gewicht zwaarder. Hun poten trilden, die van Meogg nog het meest.
Ze kon niet meer. Haar tong schoot los en ze sloot alvast haar ogen tegen de spetterende eieren die zouden volgen.
Maar ze viel niet. Parog had zijn tong uitgestoken en hield het web vanaf de grond omhoog. Zijn ogen waren dicht en ontspannen, maar Meogg zag zijn lichaam trillen.
Voorzichtig verlaagden ze het web, totdat de eieren zonder schade over de grond konden rollen.
Waar een zwijnenpoot ze tegenhield. Twee gitzwarte behaarde poten leidden tot twee grijnzende gezichten. “Kijk eens wat we hier vinden.”
“Lekkere hapjes, voor ons uitgestald.”
Meoggs hele familie sprong tegelijkertijd naar het eerste zwijn. Hun web van kleverige poten en tongen hielden zijn mond en ogen dicht, maar het tweede zwijn had geen problemen met zijn vriend hard in het gezicht slaan.
De slagtand nam een hap uit Parogs achterpoot en Meoggs tong. De familie vloog verslagen tegen het koude steen. De zwijnen likten hun tong bij het aanzicht van de eiergrot.
Totdat twee oranje staarten hun achterpoten pakten en ook deze zwijnen even later richting het strand rolden.
Meogg hoorde Claes schreeuwen boven haar. “Raak het niet aan!”
Zand schuurde langs het hele plafond, vaak gevolgd door een inslaande slagtand of het gewicht van Olombos dat verplaatst. Ze zijn in de grot. Ik moet helpen, dacht ze. Claes kan dit niet alleen.
Terwijl de vossen weer omhoog sprongen, sierlijk langs de rivieren en klimop, alsof het niets was, klampte Meogg aan hen vast. Ze sloot haar ogen. Haar lichaam kon niet meer. Haar huid was op veel plekken opengegaan. Haar poten bewogen willekeurig, niet meer door haar aangestuurd. Als ze haar ogen nog kon openen, had ze toch alleen maar zwarte vlekjes en wazige stenen gezien.
Maar ze hoorde precies het moment dat ze boven kwamen en de wind harder loeide. Het moment dat ze de grot in gingen en alle geluiden een echo kregen. En zo gokte ze het moment dat ze vlakbij Olombos’ gehijg en geknor was.
En met haar laatste kracht brulde ze zo luid als ze kon.
De zwijnen die nog overeind stonden werden door vossen tegengehouden. Olombos schrok en verstijfde, niet voor lang, maar voor lang genoeg.
Claes werd een héle platte salamander, kroop over de rotswand buiten Olombos’ bereik, en landde naast de Ziel van Cosmo. Het hadden tien scherven moeten zijn, maar het waren er vijf. Claes hoopte dat het genoeg was.
Hij raakte het aan.
Zijn zandkorrels explodeerden en vulden de hele lucht, als eindeloze sneeuwvlokken die nooit omlaag vallen. Meogg hoorde een doffe klap. Ze kreeg één oog open op een kiertje.
Olombos was in slaap gevallen. De vossen vielen stuk voor stuk in slaap. Ze keek naar buiten. Zijn zandmist verspreidde over het hele eiland. Ze zag hoe een zwerm vogels uit de lucht kwam en meteen in slaap viel, om even later onhandig in een boomtop te landen. De korrels droegen haar stervende lichaam naar buiten, waar ze de Apra zag landen aan de kust—om meteen om te vallen en te snurken.
Totdat ze zelf, als eerste brulkikker ooit, in slaap viel.
10. Epiloog
Meogg wist precies hoe iedereens voetstappen klonken. Claes schuurde over de grond. Holog maakte verre lichte sprongen. De vossen trippelden, bijna alsof ze liepen op de maat van een lied.
Maar deze klank? Een mengeling van sierlijk lopen en hard stampen, op twee poten in plaats van vier? Die kende ze niet.
Meogg opende haar ogen. Toen de Zandkoning breed lachend naar haar keek, wist ze dat ze had geslapen. En het voelde goed, alsof ze er de komende honderd jaar weer tegenaan kon. Haar lichaam deed nog steeds pijn, maar ze kon het weer gebruiken en de huid was teruggegroeid. Ze hapte instinctief naar een groot insect dat langsvloog en genoot van haar eerste hapje in lange tijd.
Maar ze schrok zich kapot van de gigantische aap naast Claes. “We hoorden dat jullie hebben geholpen bij de bescherming van het eiland.”
“Ja. Denk ik. Is het eiland beschermd?” Meogg vond het maar verwarrend dat ze nu een heel deel van de dag had gemist. Misschien wel langer! Straks heb ik zelfs een hele nacht gemist!
De aap lachte hartelijk. “Jazeker. Olombos is teruggestuurd naar huis. De meeste zwijnen waren zwaar gewond, maar hebben het overleefd dankzij de slaapmist. We nemen hen dadelijk mee naar het Apenrijk. Het allerbelangrijkste: de Eiergrot is nog helemaal intact.”
“Oh, maar—” Ze keek naar Claes.
Hij knikte. “De zwijnen en vossen hebben hem ook gezien. Het heeft geen zin meer om het geheim te houden.”
“In plaats daarvan …” zei de aap, en hij haalde aan armband van zijn voorarm en plaatste die om Meoggs nek. “Zijn jullie de officiële beschermers van Porto Volo.”
“Oh, nou, wat een eer.” Meogg trok haar lichaam weer in totdat ze rechtop zat in de bekende kikkerhouding. “Wat betekent het?”
De aap keek serieuzer. “We hadden wat moeite met het toepassen van de Wet van de Eerste Landing.”
“Maar wij waren als eerst. Dat kan Claes bevestigen!”
“Ja, een paar dagen geleden kwamen jullie als eerst. Maar de échte eerste inwoners waren natuurlijk de vogels. Volgens de wet is het eiland van hen. Maar ze zijn er duizenden jaren niet geweest en ze waren bijna overal het eerst. Misschien moet de wet aangepast.”
Een paar duiven landden om Meogg heen. De aap aaide hen over de bol alsof het zijn eigen kinderen waren. “Ik zie geen reden waarom vossen, brulkikkers en vogels niet kunnen samenleven op Porto Volo.”
De vossen óók nog? dacht ze. Het moet niet gekker worden.
De aap stond op. “Zorg dat geen stukjes van Cosmo’s Ziel meer worden gestolen. Hij was god van de lucht en de hemel. Zoals je zag, versterkt zijn ziel dus elke kracht totdat het een magische mist vormt die over een heel eiland kan zweven. Zorg samen dat de Eiergrot blijft bestaan. Tot het moment dat we uitvinden hoe we de eieren weer uit kunnen laten komen.”
Nadat de Apra was vertrokken, nam Meogg pauze, en zocht haar familie weer op. Haar broer sliep nog onder een paar varens. Haar ouders stonden bij de Eiergrot en probeerden te raden wat in elk ei zat, hoewel ze sterk het idee hadden dat er eentje miste. Maar de gewonde Parog kon ze nergens vinden.
Ik moet wat dingen met je bespreken, zei de stem in Claes’ hoofd.
“En ik dacht dat je voorgoed weg was.”
Je wilt niet dat ik wegga. Claes bleef stil. Hoe dan ook, gisteren heeft bijna geen enkel dier in de wereld fatsoenlijk geslapen. Dat mag niet gebeuren.
“Ik was een beetje druk met de wereld redden, oké? Mijn zandpoppetjes kunnen veel zelf, maar ik kon ze een hele dag niet aansturen. Ik doe dit al oneindig lang voor jou.” Claes veranderde weer in een stekelvarken. “Je mag me wel iets meer vertrouwen geven. Ik weet hoe slaap werkt.”
De stem zuchtte. Prima, prima, ik zal je wat meer vrijheid geven. Kom anders weer een keer langs, dat praat makkelijker.
“Je hebt mij nooit verteld waar je nu woont.” De stem pauzeerde lange tijd. Weet je wat, ik kom wel naar jou toe.
Een vos rende op hem af en stopte dit gesprek in zijn hoofd. “Nogmaals sorry!”
“Waarvoor? Jullie trouw aan de godin Feria heeft ons gered.”
“Dat we je aanvielen op het schip. We wisten niet dat je … bestond.”
“En dat wil ik nog steeds zo houden. Zodra ik van dit eiland ben, ga ik weer terug naar mijn vele onzichtbare vormen en ongezien dieren in slaap brengen.”
De vos grijnsde. “Ik ga nu elke avond kijken hoor. Mij houd je niet meer voor de gek!”
Voordat ze de zin had uitgesproken, landde er al een korrel op haar oog om haar te laten slapen. Hij had niks tegen vossen, maar hij was een druk wezen, en er was één laatste ding dat hij moest doen.
Een zwerm vinken vloog vlak over zijn hoofd. Dat moet er zijn gebeurd, dacht hij. Er is een kracht op dit eiland die verbiedt om te vliegen. Maar mijn slaapmist liet alles slapen, zelfs deze kracht. Laten we hopen dat het lang duurt voordat het weer ontwaakt.
Hij vond Parog slapend in het gras, voor de blauwe grot met Cosmo’s Ziel. Hij was omringd door de prachtige natuur, die meteen weer was aangegroeid, en vooral door zijn familie.
Claes veranderde in een paard met vleugels en legde Parog zacht op zijn rug, toen Meogg hem eindelijk kon loslaten. De Zandkoning knikte naar de familie. “Parog, búrpapa van Meogg, ik ga jou een verhaal vertellen, zo onbeschrijflijk mooi. Het is een verhaal uit een tijd lang, lang geleden. Toen ik nog Vaec heette, een oudduifs woord voor slaap.”
Hij liep naar de klifrand en steeg op. Met slapende Parog op zijn rug zocht hij de ondergaande zon aan de hemel, zijn stem steeds zachter. “De wereld was nog fris. Alle planten in bloei, meer dan genoeg ruimte voor alle dieren, en zonnestralen zo warm en goed dat je ze wilde vangen in je poot. Zodat je ze nooit kwijtraakte, zodat je ze cadeau kon doen aan iedereen die je lief had. En in die tijd leefden een paar hele bijzondere figuren, die hele mooie en lieve dingen hebben gedaan, en daarover zal ik nu vertellen …”
En zo ging het leven door …