2. Het Dinonest
Als ze haar niet met één snelle hap konden opvreten, had Mami de dinosaurussen mooi gevonden.
In het Dinonest werd ze omringd door felle kleuren. Door reuzen die de zon verborgen, maar ook baby’s, net uit hun ei gebroken, die probeerden te spelen. Hoe kan een wezen zo klein beginnen en zo gigantisch worden? dacht ze. Daar moeten de goden toch iets mee te maken hebben?
Hun tanden waren vaak groter dan hele diersoorten. Hun poten genoeg om een hele familie Gosti tegelijkertijd te pletten. En soms moest ze het spelletje spelen: “is dit een boom of een hele lange dinosaurus”.
De dino’s met veren verbaasden haar het meest. Eentje had een klein lichaam, maar een hoge bolle staart met afwisselend rode en witte ringen. Als die niet rondliep in het Dinonest, had ze er een eekhoorn in gezien die ze wilde knuffelen.
Maar Mami dacht altijd dat die voorpoten hun grootste voordeel waren. Zij had alle vier de poten nodig, altijd. Nu er eentje was gebroken, was ze eigenlijk hulpeloos. Machteloos. Maar een dino kan een voorpoot breken en is nog net zo snel en angstaanjagend. Hoewel ze ook een paar soorten zag die wel hele kleine voorpoten hadden, die uitstaken aan de zijkant. Die kan je toch nooit meer gebruiken?
Ze klampte zich vast aan Donte’s warme rug, als een boom die ze beklom waar ze echt niet vanaf wilde vallen. Een groep roodgele dinosaurussen schoot langs zijn poten. Vanaf Mami’s hoogte leken zelfs deze beesten dwergen. Zien dinosaurussen Kleindieren eigenlijk wel? dacht ze. Of denken ze dat wij zandkorrels zijn?
“Donte! Ik ben trots, broertje! Eindelijk heb je leren jagen.” Een donkerblauwe dinosaurus, iets groter dan hij maar met dezelfde ronde stekels en lichte buik, rende op hem af.
“Oh, nee, nee! Dit is vriendin van mij. Brengen vreselijk nieuws.”
“Inderdaad! Vriendschap tussen Dinosaurussen en Kleindieren is belachelijk!”
Een roze dinosaurus, met een rug als een heuvel en hoofd laag bij de grond, spuugde vlak langs Donte. “Haal dat beest van je rug. Wij zijn geen Taxeies.”
“Wat is dat?” fluisterde Mami.
“Domme wezens die Kleindieren dragen op rug. Als laffe vervoerders.” De roze tong kwam opnieuw naar buiten en likte bijna Mami’s vacht.
Ze kregen steeds meer de aandacht. Een zee van ontblote tanden omsingelde hen.
“Je brengt een hapje naar ons nest, mijn zoon,” zei een zware stem verborgen achter de dikke boomstammen. “Geen vriendin, nu niet en nooit niet. Geef haar aan ons.”
“Jullie hebben al genoeg eten,” zei Donte. “Niet verplicht om elk dier dat je tegenkomt op te vreten.”
“Maar het is wel lekker.” De dinosaurussen lachten. Eindelijk verscheen zijn vader in beeld. De gitzwarte vacht was al onzichtbaar in de schaduwen van de bomen—in de nacht zag een wezen dit gevaar nooit aankomen. Zijn hoofd was vier keer groter dan Donte en zijn stekels hadden daadwerkelijk punten.
Donte stapte achteruit. “Hoeft niet zo te zijn, Rexes. Droom van een tijd dat—”
“Misschien moet je eens dromen van jagen en je kudde helpen. Of stoppen met dromen.” Mami sloot haar ogen. De adem van Rexes blies over haar hele lichaam. Zijn adem was heet; zij kreeg kippenvel.
“Maar ik breng waarschuwing!” schreeuwde Donte. “asteroïde komt op ons af en zal vernietigen!”
“En waarom denk je dat?” Rexes cirkelde om hen heen. Mami durfde alleen adem te halen als hij aan de andere kant was, dan zat Donte tenminste als schild tussen hen in.
“De wolk hoorde het van een panda.”
Rexes bulderde van het lachen. “Dan moet het wel waar zijn! Natuurlijk!” Hij remde af en keek weg. “Oh, maar dat is bijzonder. Net was hier ook een wolk. En die zei juist dat wij onze onderdanen meer moeten straffen als ze zich niet aan onze regels houden.”
Mami kende het woord onderdanen niet, maar de manier waarop hij het uitsprak klonk niet goed. Ze probeerde helemaal achter een stekel te verbergen, nog steeds de ogen gesloten. Laat het voorbij zijn. Laat het voorbij zijn.
“Wij zijn de baas, Donte. Laat je niet bang maken.” Rexes wees zijn linkervoorpoot de lucht in. Donte volgde, maar Rexes’ hoofd bleef op de plek. “Wij kijken niet omhoog, alleen maar omlaag. Elk gevaar kunnen wij verslaan. Als dat gevaar bestaat …”
Een schok ging door Donte’s lijf. Rexes had zijn kop tegen dat van zijn zoon geplaatst en liet niet meer los. “Ik geef je één laatste kans. Geef je vriendin aan ons en stop met je rare dromen.”
“Niet doen,” fluisterde Mami. Ze trilde van top tot teen, en zelfs haar gebroken been kwam even tot leven.
“Ik zal laten zien zodat twijfel verdwijnt,” zei Donte snel.
“Bewijzen,” fluisterde Mami, “je zoekt het woord bewijzen.”
“Ja, ik zal bewijzen! Wie weet zoiets? Vraag het aan de goden.”
“Goden?” Rexes lachte. “Wij luisteren niet meer. Helpen alleen Kleindier. Stelen zelfs onze eieren!” Rexes duwde harder. Zelfs grote Donte kon het niet weerstaan en schoof achteruit, sporen nalatend in de aarde. “Geef ons eten.”
“Nee.”
Rexes trok zijn kop terug. Zijn ogen stonden verdrietig voor een hartslag, zijn voorpoten losjes bungelend.
“Dan ben je verbannen van de kudde. En verliest je bescherming. Ik verklaar je vogelvrij.”
Mami leerde al snel wat dat woord betekende. Donte verspilde geen seconde, draaide om, en rende het nest uit. De meeste keken treurig toe of gingen terug naar het verzorgen van hun kinderen.
Maar tien jagerdino’s likten hun tanden en snelden achter hem aan.
Donte trok een kleine boom uit de grond met zijn grote bek en wierp het over zijn schouder. Een paar jagers struikelden, maar de rest sprong er sierlijk overheen.
Mami wilde helpen, maar kon niks anders dan vasthouden en hopen dat ze niet viel. De jagers kwamen dichterbij. Donte was groot, maar niet op de afgeslankte manier die je snel maakt, maar meer op de manier van een ronde voetbal die goed kan rollen. Dat is het!
“Ga rollen!”
“Zijn je hersenen soms ook gebroken!?”
“Ik meen het! Rol langs de rand van de Langnek!”
Zodra ze de rivier bereikten, boog Donte zijn nek en zijn poten, totdat hij bijna rond was. Mami besefte toen pas dat ze geplet zou worden, dus ze schoof snel naar een nieuw plekje op zijn warme buik.
En ze rolden. Soms spetterden ze nat en wist Donte dat ze de andere kant op moesten. Soms schoven ze over een steen en vlogen alsof ze een stunt uitvoerden. Maar met elke rol werd het volume van de jagers zachter, totdat ze niks meer hoorden.
Voor de zekerheid bleven ze rollen. Totdat het leek alsof de grond hen vastzoog, met plakkende en smakkende geluiden, en even later een grote plons. Donte kon staan, maar Mami moest met drie poten terug aan land zwemmen.
“Ik zei het toch!” riep ze. “Het was dom om mij mee te nemen.”
“Ik dacht … ik denk dat we kunnen kuddesmelten, dat zou de droom zijn.”
“Kuddesmelten?”
Donte zocht naar andere woorden die Mami misschien kende. “Samen leven?”
“Oh. Nou, je denkt verkeerd.”
Voetstappen kwamen vanuit de bomen rondom de Wijze Zee. Maar ze waren veel te zacht voor een dino. Ze hoefden niet te vragen of daar iemand was, want een stem sneerde: “Welke jandoedel rolt er bijna over een godin?”