5. Donte's Droom

Donte liep dagdromend terug naar de Mond van Din.

Ik ga zoveel mogelijk vrienden maken onder de Kleindieren. En dan ga ik naar mijn vader en laat zien dat we wél samen kunnen leven. En dan helpen we elkaar en vluchten voor die asteroïde. Iedereen leeft lang en gelukkig. Ze zullen nog lang over ons praten. “Het leven was toch zó leuk onder de dinosaurussen,” zeggen ze dan. “En ze waren zó vriendelijk.”

Hij zag pas op het laatste moment dat hij bijna op een konijn stapte. “Sorry, ik was in gedachten!”

Maar de schattige konijntjes keken angstig omhoog en maakten dat ze wegkwamen. “Ik ben een planteneter, zoals jullie!”

Dat was dom. Nu vlucht iedereen weg, want ze horen een dinosaurus grommen. Je bent altijd zo dom, Donte. Als je nou eens iets slims zou doen, dan zouden ze naar je luisteren.

Maar hij kon weinig bedenken dat slimmer was dan vluchten voor een levensgevaarlijke asteroïde. Dus hij liep—voorzichtig—verder. Omhoog ging een stuk langzamer dan omlaag. Hij nam een omweg en hoopte geen dino’s tegen te komen totdat hij bij het nest was.

Hij was veel gewend, maar de laatste tijd was het wel héél heet en héél droog. Wanneer regende het voor het laatst? Hij kon het niet herinneren. Na een dag eenzaam lopen, al het leven voor zijn voeten gevlucht, moest hij toch richting de rivier.

Die was niet verlaten. Die was bezaaid met lichamen van Kleindieren, eerder dood dan levend. Aangevreten buiken maakten rode riviertjes, losgerukte poten vormden een wanhopig pad naar de bosjes.

Toen de overlevenden hem zagen, doken ze gillend het water in. “Ik doe jullie niks, ik … ik … "

Hij kon niet meer praten, zo vreselijk was het. Hij wilde niet dichterbij komen. Maar ook hij verging van de dorst. Wat is hier gebeurd? Misschien kon hij zijn dinokudde waarschuwen voor dit gevaar. Dat was slim, toch?

Boven hem was geen wolk te zien, ze leken zich op te stapelen in de verte. Alleen de brandende zon verhitte hem tot het kookpunt.

Tussen de lichamen door stapte hij naar het water en nam een slok. Het was stil. Verdacht stil.

Uit de struiken stormde een rode dinosaurus met hoorn vooruitgestoken, bloed rondom zijn kaken, groter dan hij. Donte draaide op zijn rechterpoot en zwiepte zijn staart tegen de buik. De rode schubben waren zo hard dat Donte vooral zelf pijn had en snel wegdraaide.

De hoorn jaagde op zijn nek, maar Donte krulde naar beneden. Hij sprong en sloeg zijn nek tegen de onderkant van zijn aanvaller, die opzij viel.

Geef op. Ga weg. Ik win, toch? Maar de gehoornde dino stond alweer overeind en zette zich schrap voor een sprong.

“Ik probeer te helpen!” riep Donte. “Ik waarschuw jullie voor een asteroïde. Als we vluchten, kunnen we overleven. Ik ben een van jullie.”

“Ja, je helpt jezelf.” De hoorn stootte richting zijn voorpoot. Hij kon net de voorpoot optillen en de hoorn vastpakken, maar zijn aanvaller was te sterk en trok hem mee, waardoor hij moest loslaten en achteruit strompelde om zijn evenwicht te bewaren. “We kunnen dit nog een uur doen, maar ik ben groter en sterker, dus ik zal uiteindelijk winnen.”

“Tenzij hij niet alleen is.” Een tweede dinosaurus, net zo groen, maar met een veel langere nek en ronde bek vol aangevreten varens, brak door de muur van bomen. Zij had geen kleine voorpoten, maar liep op vier dikke benen met een nog bredere onderkant, zoals een olifant, ook al bestonden die nog niet. “Nisah, aangenaam.”

De aanvaller keek hen en weer tussen Donte en Nisah. Als hij naar Donte stapte, kon Nisah hem zo in de zij slaan. Als hij naar Nisah sloeg, kon Donte hem in de rivier duwen. Hij gromde en rende weg van het gevecht.

De overige Kleindieren liepen weer richting het water, maar aan de overkant van de dinosaurussen.

“Donte, aangenaam,” zei hij. “Het was stom van mij om hier te komen. Ik ben een beetje dom, je hoeft het niet te zeggen.”

Nisah ging door met bladeren kauwen. “Je bent niet dom. De wolken trekken al wekenlang al het water omhoog, maar weigeren het te laten regenen, weigeren de zon tegen te houden. Het is heet en iedereen heeft enorme dorst.”

“Maar waarom? Ik dacht dat de dino’s en de wolken samenwerkten.” Terwijl ze langs de waterkant liepen, merkte Donte dat sommige dieren luisterden naar hun gesprek. Een hagedis kwam voor hen staan, met opgeklopte borst en gekrulde staart.

“Om ons te vermoorden.” Zijn ogen spuwden vuur. “Al deze dieren hier …”

Nisah maakt het af. “Ze konden zich niet langer inhouden. Ze moesten drinken. En toen lagen de dinosaurussen al klaar in de bosjes om toe te slaan.”

“Overal langs de rivier.” De hagedis sloeg zijn staart twee keer in de aarde. “Jullie zijn schande. Goden moeten jullie vermoorden. Elke adem van jullie, verlies ik geloof.”

Zijn we echt zo slecht? Haat iedereen ons? Zijn de dinosaurussen het wel waard om te redden? Donte keek naar Nisah. Keek naar de babydinosaurussen die net zo veel gevaar liepen als de andere Kleindieren. Nee, zij zijn niet slecht. Sommige dinosaurussen zijn het waard, ik moet ze nog steeds waarschuwen.

De rivier was alweer bijna verlaten, veel van de lichamen in het water gelegd. “Hé! Er komt een asteroïde aan. Zoek een schuilplek.”

De hagedis keek in zijn ogen. Zijn flexibele lichaam krulde rondom een steen totdat hij erop plakte alsof ze een tweeling waren. “Wij overleven prima als natuur verandert, wij buigen mee. Jullie eisen schuilplek, want steen kan niet veranderen, alleen maar breken.”

Donte begreep maar half wat de hagedis zei, maar toch stemde het hem verdrietig. Hij slenterde de andere kant op, langs de rivier.

“Waar ga je heen?” vroeg Nisah.

“Het Dinonest. Om hetzelfde opnieuw te vertellen, maar hopelijk luisteren ze nu wel. Het moet wel. Ik droomde dat we een toekomst hadden.”

“Dat heeft geen zin. Er is niemand meer in het nest.”

“Huh? Zijn zij ook aangevallen?”

Nisah’s bek viel open en de vele afgekauwde bladeren dwarrelden omlaag. “Donte! Wij worden niet aangevallen. Wij zijn de aanvallers.”

“Maar …”

“De enige reden dat Rexes zich al die jaren heeft ingehouden, is omdat hij bang was voor de goden. Maar hij is niet meer bang. Ze zijn op weg naar de Troon van de Toekomst om de macht over te nemen van de godenkinderen. En als dat gebeurt … dan zal dit slagveld bij de rivier zich over heel Somnia herhalen. Niemand wint van een volwassen dinosaurus, dat is het probleem.”

“Feria zei dat goden onsterfelijk waren.”

“Dan heeft Feria gelogen. Net zoals jij tegen jezelf liegt.”

“Hoe weet jij dit allemaal?”

“Dat mag ik niet zeggen.” Ze nam weer een nieuwe hap bladeren in haar mond waar ze eens flink lang haar kiezen op liet werken.

De lucht was inmiddels donkerblauw. Donte keek omhoog en kon het nu met zijn eigen ogen zien. Een lichtpuntje in de verte. Hoe langer hij keek, hoe zekerder hij was dat het puntje groeide. Maar hij zag ook een ander puntje, een gigantische vogel die ernaartoe leek te vliegen.

Hij begon weer te dagdromen, maar deze keer wist hij het zelf ook. Ze hebben allemaal gelijk. Ik moet stoppen met dromen. De asteroïde komt eraan, en ik moet een veilige plek zoeken voor mijzelf en mijn soort. Maar als ik geen echte dino ben, wat ben ik dan wel?

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

5. Donte's Droom

Donte liep dagdromend terug naar de Mond van Din. Ik ga zoveel mogelijk vrienden maken onder de Kleindieren. En dan ga ik naar mijn vader en laat zien dat we wél samen kunnen leven. En dan helpen we…