8. De vallende sterren

Mami sloeg haar voorpoten rond Donte’s dikke nek, voor zover dat ging, en glimlachte breed. “Donte! Lieve Donte!”

“Gosti? Sorry, je hebt nooit naam verteld.”

“Het spijt me. Het spijt me zo. Ik ben Mami.” Ze pakte hem nog steviger vast.

“Nou, zo erg is het ook niet.”

Mami had urenlang haarzelf overgehaald dat ze het tegen Donte zou zeggen. Niet twijfelen, gewoon doen. Die zin keer op keer. Maar nu ze op zijn warme rug lag, was het moeilijker dan ooit. “Ik heb iets stoms gedaan.”

Donte stopte met lopen. “Nee, ik heb iets stoms gedaan. Mami, ga bij Nisah achterop. Ik draag je niet weer op mijn rug naar dinogevaarlijke plek.”

“Wat ben je van plan?”

“Goden helpen met troon verdedigen.”

“Maar … maar … zij zijn juist de slechterik!”

“Geen slechterik. Heb je liever de goden als baas of die dino’s?”

Mami huilde en pakte zijn schubben nog steviger vast. “Het is mijn schuld. Ik heb de goden verteld dat ze de asteroïde moeten doorlaten. Dat het is wat de Kleindieren willen. Het is allemaal mijn schuld. We moeten omdraaien, rennen, en dan zeg ik de goden dat het een fout was en dat ze het toch moeten tegenhouden.”

Donte glimlachte alleen maar. “Je denkt dat ze daarnaar luisteren?”

“Ze vinden de Gosti blijkbaar pure wijsheid. Niet boos zijn, oké?”

“Geen tijd voor boos.”

Toch twijfelde Donte. In de verte klonken angstaanjagend luide grommen. Het silhouet van een dino viel langzaam om en plette bomen met net zoveel krakend lawaai. Het gevecht was begonnen. De asteroïde was een vallende ster aan de hemel, heter en heter, sneller en sneller.

“Ja, het is gevaarlijk. Maar deze keer kies ik ervoor om op jouw rug mee te gaan. Net zoals zij.”

Tijdens het gesprek waren alweer tien nieuwe Kleindieren op Nisahs rug gekropen. Een paar jonge Gosti probeerden de bladeren uit haar mond te stelen, zonder enige idee waarom ze door hun moeder op haar nek waren geplaatst.

“Oké. Ik wilde stoers schreeuwen, maar dino’s geen woord.”

Mami lachte. “Een held. We noemen dat een held. De helden komen eraan!

Donte sprintte langs de langnek, van een woud vol groene bomen en hoge heuvels, naar witte stammen en roze bladeren, tot hij de kruising vond waar het Groene Pad en het Troonpad elkaar ontmoetten.

De plek waar de goden vonden dat het genoeg was.

Rexes beet richting Eeris, elke tand zo groot als haar hoofd. Ze krulde haar nek weg en stampte vijf bomen uit de grond, die Rexes onderin de kaak raakten en zijn nek bijna achterover klapten. Hij was nauwelijks bijgekomen of hoge vloedgolven spoelden hem en Donte’s broers naar een plek vijftig meter verderop. Een dolfijn sprong uit de rivier en bevroor al het water dat de velden overspoelden, waardoor de dinosaurussen moesten schaatsen, en dat konden ze zeker niet.

“Hé!” schreeuwde Mami, maar natuurlijk kwam ze niet boven het lawaai uit.

“Luister naar mijn kleine Gosti!” probeerde Donte. Hij kreeg de aandacht van een paar kleinere dinosaurussen vlakbij, die met de voorpoten aan de zijkant en een berg veren, maar die lachten hem een paar seconden later uit.

De goden zijn goddelijk, dacht Mami. Voor haar ogen toverden ze bossen uit de grond, stampten water weg of juist tot grote ijsblokken, vervormde het hele landschap om dinosaurussen op te sluiten in grotten. Elke duikvlucht van Cosmo zorgde voor een wervelwind die een groep dinosaurussen in een boom verderop blies.

En toch leken ze nooit te winnen. De dinosaurussen konden overal tegen. Ze waren met te veel. Ze waren te hongerig, te agressief, onbegrijpelijk wild. Bella stuurde de goden aan vanaf de rug van Eeris. Ze schreeuwde vast hele verstandige strategieën, maar voor haar klonk het als een wasbeer krijsend in paniek.

Feria gleed over de ijslaag tot ze vlak voor Rexes stond. Een piepkleine vos in de schaduw van een reus. Rexes lachte haar uit. Maar sommige dingen zijn zo klein dat je niet eens weet dat ze er zijn.

Duizenden wespen pakten de dinosaurussen in. Feria sloeg het ijs kapot met haar staart, en precies op dat moment staken alle wespen hun angels tussen de leerachtige schubben.

De dinosaurussen krijsten van pijn, sloegen hun staart zo wild dat ze hun eigen gezicht raakten, of elkaar. Maar met elke slag van poot of staart, met elke hap, stierven honderden wespen in één klap.

Donte probeerde om het slagveld heen te rennen. Genoeg afstand om niet te worden geraakt, maar niet zoveel dat de goden hen niet meer konden horen. De geverderde dinosaurussen jaagden op hem, maar hij was sneller.

“De goden willen geen dodelijk geweld gebruiken,” fluisterde Mami. “Daardoor komen ze niet verder.”

“Wat dan?” Donte keek met verstrakte blik over zijn schouder. De asteroïde was heel dichtbij. Cosmo had het al opgegeven en vocht hier mee. Alleen Darus stond nog ergens te zwaaien met zijn staart.

“Ik heb me bedacht!” schreeuwde Mami. Alleen Cosmo keek haar aan, verbaasd, of misschien geïrriteerd. Twee seconden later werd hij uit de lucht geslagen door een dinopoot.

“Kijk dan omhoog!” riep Donte naar zijn soortgenoten. De geverderde dinosaurussen remden af. Ze keken omhoog. Ze zagen de asteroïde, een vuurbal die niet meer te missen was. Het was geen klein steentje, het was groot genoeg om Darus’ gebergte te evenaren. Het was op weg naar de andere kant van het continent. De goden deden alsof dat een veilige afstand was, alsof daar niets leefde en alles goed kwam, maar Mami voelde het anders.

“Feria! Eeris! Darus! Houd het tegen!” Mami’s geroep bereikte alleen dinosaurusoren. Steeds meer van hen keken omhoog. Totdat ze allemaal naar de asteroïde staarden. Allemaal behalve Rexes. Zijn pupillen gingen omhoog, maar hij trok ze terug. Zijn nek draaide, maar hij dwong zichzelf omlaag te kijken.

Het slagveld verstilde. Feria keek Donte aan. De asteroïde was nergens meer te bekennen. Mami wilde juichen, maar herinnerde de verdwijning van gisteren, die toch geen verdwijning bleek. Hij is niet weg, hij is aan de andere kant van de wereld, daarom zien we hem niet meer.

Mami sprak luid: “De Kleindieren zijn van gedachten—”

Het hele veld vloog in brand. Door de vlammen sprong een sabeltandtijger die lavaspoken afstuurde op elke dino die te dichtbij kwam. Ardex was de vuurgod, en Ardex was kwaad.

Rexes moest achteruit lopen. De vlammen likten zijn poten, vervaagden zijn zicht. De dinosaurussen draaiden om en vluchtten, terug naar de Mond van Din, terug naar het nest waar ze sterk stonden.

Ardex hield niet in. Hij zette alle bomen in de fik en schoot lavarivieren uit zijn poten. Vlammende bladeren dwarrelden als vallende sterren op dinolichamen. Kleindieren renden piepend weg van het vuur. Ze klommen in de vacht van de goden, ze klommen op Donte’s rug.

De gevederde dinosaurussen keken hem aan. Met hun veren, met hun zwakke voorpoten, konden ze niet zo snel vluchten als Rexes.

Toen bogen ze hun nek en lieten Kleindieren op hun rug lopen. De dinosaurussen voegden zich bij de goden. Een verwilderd publiek voor een ongelofelijk schouwspel: de asteroïde sloeg in.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

8. De vallende sterren

Mami sloeg haar voorpoten rond Donte’s dikke nek, voor zover dat ging, en glimlachte breed. “Donte! Lieve Donte!” “Gosti? Sorry, je hebt nooit naam verteld.” “Het…