1. De Rivier

Mami had dorst en dat was een probleem zo groot als een dinosaurus. De rivier glinsterde in de zon. Elke heerlijke druppel was een uitnodiging, maar ook een gevaar. Ze bekeek de mooie plek vanuit de bosjes, wachtend op het juiste moment.

Want ze wist dat ze niet alleen was. Links van haar schuilden soortgenoten achter stenen. Piepkleine aapachtigen die nog op vier poten wandelden. Maar zo noemden ze die natuurlijk niet, beste lezer, want apen bestonden nog lang niet. Mami behoorde tot de Gosti.

Aan de overkant had ze een paar salamanders door de varens zien glibberen. En tegen de bomen kleefden hagedissen, hopend dat hun donkerbruine lichaam onzichtbaar was.

Maar elk moment kon—

De grond trilde. Mami duwde haar poten stevig in de modder om niet te vallen. De Gosti naast haar gilden. Boven de rand van takken en bladeren zwiepte een dikke staart, donkergrijs en bezaaid met stekels, die zonder moeite bomen doormidden zaagde.

Elke stap van de dinosaurus voelde als een aardbeving, al liep hij traag als een slak. Al het leven rond de rivier hield hun adem in. Maar de dino keek niet naar hen en wandelde door. Nog beter, de grote dinodrol die volgde landde ver uit Mami’s buurt.

Een roodgele babydinosaurus, niet hoger dan de bosjes, waagde haar kans. Op twee grote achterpoten huppelde ze richting de rivier. Ze keek nogmaals rond, leunde haar kleine voorpoten op de stenen, boog haar nek, en slurpte zoveel water als ze kon hebben.

Nu het eerste Kleindier uit haar schuilplek was gekomen, volgde de rest. Van alle kanten renden wezens naar de rivier. Moeders hielden hun baby’s stevig vast. Vaders probeerden water te vangen en terug te brengen naar hun familie. Ze renden in grote bogen rond de babydinopoten, maar sommige wezens namen de tijd haar te bedanken.

Binnen enkele tellen krioelde de rivier van leven, en enkele tellen later was het weer uitgestorven. Zoals bijen en wespen plotseling rond bloemen zwermen als de zon erop schijnt, maar nergens te bekennen zijn als wolken de zonnestralen weer verstoppen.

Er was een afspraak, al konden wezens nog moeilijk met elkaar praten. Iemand moest de eerste zijn die uit de bosjes kwam. Als een vleesetende dinosaurus in de buurt wachtte, zou die toeslaan en zichzelf laten zien. Als dat niet gebeurde, wist de rest dat het veilig was.

Maar Mami bleef toch staan. Ze had geen groep om haar te helpen, niemand om water te pakken en terug te brengen. Haar familie was opgevreten door een dino, zo lang geleden dat ze niet eens meer herinnerde hoe het monster eruit zag. Zij was zó klein dat de dino haar niet eens wilde eten. Kom op, het is uitgestorven, ren ernaartoe en drink.

Haar voorpoten zochten grond buiten de bosjes. Langzaam trok ze haarzelf eruit, en toen weer terug, en met haar hoofd door de bladeren heen, en toch krabbelde ze weer terug. Niet twijfelen, dacht ze. Rennen!

Ze brak door de takken en sprintte uit alle macht naar de rivier, bladeren als vleugels om haar heen. Maar het water bereikte ze nooit.

Een middelgrote groene dinosaurus slenterde richting de rivier en blokkeerde haar pad. Ze botste tegen zijn poot en rolde achteruit. Snel sprong ze op en keek omhoog, maar de dino had het niet eens gemerkt. Hij kijkt niet eens waar hij loopt! Het is oneerlijk. Waarom zij zo groot en wij zo klein?

Hij mompelde. “Bla bla bla, dromen zijn niet echt, ga nou eens mee jagen, als je niet meedoet gooien we je uit de kudde.” Ineens keek hij achterom en schreeuwde. “Ik ben een planteneter! Ik hoef niet te jagen!”

Mami moest van links naar rechts springen om zijn reusachtige poten te ontwijken. Een planteneter! Ze voelde zich veilig in zijn schaduw en slenterde mee naar de rivier. Terwijl de dino liters water naar binnen schrokte, met een lawaai dat over de open plek galmde, kon Mami eindelijk stilletjes haar dorst lessen.

Maar ze was de afspraak vergeten.

Opnieuw stoven Kleindieren uit de bosjes naar de rivier. Ze bedankten haar en renden rondom de dino, die met groeiende verbazing toekeek. Hij probeerde weg te lopen uit de chaos en tilde zijn poot op.

Een paar jonge Gosti renden er vlak onderdoor. Hij gaat ze verpletten!

“Stop! Stop! Niet je poot neerzetten!”

De dino zocht naar haar stem, zijn poot zwevend in de lucht. Maar deze dino had maar twee poten om op te staan. Dus tegen de tijd dat hij Mami vond, was zijn zware lichaam al begonnen aan de val opzij.

“Aaaah!”

“Kijk uit!”

De dino viel in het water en gooide hoge golven over de Kleindieren. De meeste waren op tijd gevlucht, maar niet iedereen. Een paar salamanders waren geplet op de zeebodem. Andere dieren lagen bewusteloos op het zand. De staart van de dino landde bovenop Mami en brak haar achterpoot.

Door zich af te zetten met zijn voorpoten, kwam hij snel weer half overeind. Zijn achterpoten deden de rest van het werk.

De Kleindieren keken Mami en de dino boos aan, maar niemand zei iets. Een paar tellen later was het weer uitgestorven.

“Sorry!” riep hij nog.

“Ook sorry,” zei Mami. Ze kroop weg, maar op drie poten kon ze weinig.

De dinosaurus boog zijn nek tot zijn gezicht vlak voor de hare zweefde. Hij zei niks. Hij keek haar alleen maar aan. En hoe langer het zo bleef, hoe ongemakkelijker Mami werd.

“Been gebroken,” fluisterde hij, samen met nog wat woorden die Mami niet kende. “Klim op rug.”

“Oh!” Met ogen dicht stak ze haar vijfvingerige poten vooruit en klom op zijn hoofd. Ze gleed over zijn nek totdat ze halverwege tegen een paar schubben stopte. Wat doe je, Mami? Je gaat niet op de rug van een dinosaurus zitten! Dit is waarom je familie er niet meer is.

“Donte mijn naam.” Hij slenterde bij de rivier vandaan, maar stopte toen hij niet kon zien welke kant hij op moest. “Hoe ineens zo mistig?”

Ook weer zo’n woord dat ze niet kende. Mami opende haar ogen. De zonnige open plek was nu een witte wazige vlek. Oh, dat kan maar één ding betekenen.

“Excuses, excuses, excuses,” zei een vrolijke stem vanuit de wolk. Niet veel later verscheen een vriendelijk jong gezicht, gemaakt uit de dampen. “Het was een ongelukje.”

“Ongelukje?” Donte blies door zijn neusgaten om de wolkdampen weg te houden.

“Ik moest een boodschap vertellen aan jouw vader, toen er zóiets raars gebeurde dat ik controle over mijn walmen verloor!”

De mist trok weg. Donte probeerde nu juist met zijn voorpoten de wolk te grijpen, wat natuurlijk nooit ging lukken. “Wat? Wat gebeurde er?”

“Oh, sorry. Ik ben Willi Kleinwolk, boodschapper van de Opperwolk. Tijdens mijn afdaling verscheen er een panda bovenop mij die zei dat ik de dinosaurussen moest waarschuwen.”

Mami lachte en vergat dat ze op de rug van een dino lag, met een pijnlijke gebroken poot. “Zoiets raars heb ik nog nooit gehoord. Was je niet aan het dromen?”

“Wolken dromen niet, want we slapen niet.”

Donte dook vooruit naar Willis gezicht, zijn stem vol dinowoorden die paniekerig klonken in Mami’s oren. “Waarvoor waarschuwen?”

“Ja, kijk, dat zei de panda niet. Of wacht …” De wolk keek bedenkelijk en draaide cirkels boven de rivier, waardoor een wervelwind ontstond. De blaadjes sloegen in hun gezicht, maar ze wilden te graag het antwoord weten.

“We wachten … al een tijdje …”

“Oh ja! Er komt een asteroïde op jullie af.”

Dat, beste lezer, is een afgebroken gesteente dat door de ruimte zweeft. Soms noemen ze het een miniplaneet. Een komeet lijkt erop, maar bestaat uit ijs en gas. Vaak breken stukjes hiervan af: meteorieten. Maar Donte kent dat verschil helemaal niet, voor hem betekent dat woord simpelweg “grote steen”.

Donte schudde zijn schouderbladen. “Dan eten we die op.”

Willi kreeg dikke wollige wenkbrauwen om mee te fronsen. “Weet je hoe groot een asteroïde kan zijn? Hoe snel zo’n ding inslaat?”

“Dan werken dino’s samen en stoppen het.”

Willi schudde zijn wolken. “Nee, nee, nee, je begrijpt het niet. Alles is nu al duizenden jaren rustig en in balans: het is zonnig, warm, in bloei. Zo’n asteroïde die inslaat is alsof over de hele wereld aardbevingen plaatsvinden. Zelfs de goden kunnen niet voorspellen wat de gevolgen zijn!”

Mami vond het maar onzin. Voor ons slaan elke dag asteroïden in: dinosaurussen die hun grote lompe poten in de aarde stampen. Ik zie het probleem niet. Maar als die asteroïde komt … dan zijn alle dino’s dadelijk weg! Geweldig!

“Verschrikkelijk!” riep Donte en hij stuiterde weg. “Moet alle dino’s waarschuwen!”

“Hé! Ik zit nog steeds op je rug!”

“Joh, ze laten je met rust. Weet het zeker. Zeg dat je vriend van dino’s bent!”

“Ik voel me daar iets minder zeker over!”

Maar hij was doof voor Mami’s geroep, de ondergang van de dinosaurussen als een nachtmerrie in zijn hoofd. Of ze wilde of niet, ze werd meegenomen naar het Dinonest.

2. Het Dinonest

Als ze haar niet met één snelle hap konden opvreten, had Mami de dinosaurussen mooi gevonden.

In het Dinonest werd ze omringd door felle kleuren. Door reuzen die de zon verborgen, maar ook baby’s, net uit hun ei gebroken, die probeerden te spelen. Hoe kan een wezen zo klein beginnen en zo gigantisch worden? dacht ze. Daar moeten de goden toch iets mee te maken hebben?

Hun tanden waren vaak groter dan hele diersoorten. Hun poten genoeg om een hele familie Gosti tegelijkertijd te pletten. En soms moest ze het spelletje spelen: “is dit een boom of een hele lange dinosaurus”.

De dino’s met veren verbaasden haar het meest. Eentje had een klein lichaam, maar een hoge bolle staart met afwisselend rode en witte ringen. Als die niet rondliep in het Dinonest, had ze er een eekhoorn in gezien die ze wilde knuffelen.

Maar Mami dacht altijd dat die voorpoten hun grootste voordeel waren. Zij had alle vier de poten nodig, altijd. Nu er eentje was gebroken, was ze eigenlijk hulpeloos. Machteloos. Maar een dino kan een voorpoot breken en is nog net zo snel en angstaanjagend. Hoewel ze ook een paar soorten zag die wel hele kleine voorpoten hadden, die uitstaken aan de zijkant. Die kan je toch nooit meer gebruiken?

Ze klampte zich vast aan Donte’s warme rug, als een boom die ze beklom waar ze echt niet vanaf wilde vallen. Een groep roodgele dinosaurussen schoot langs zijn poten. Vanaf Mami’s hoogte leken zelfs deze beesten dwergen. Zien dinosaurussen Kleindieren eigenlijk wel? dacht ze. Of denken ze dat wij zandkorrels zijn?

“Donte! Ik ben trots, broertje! Eindelijk heb je leren jagen.” Een donkerblauwe dinosaurus, iets groter dan hij maar met dezelfde ronde stekels en lichte buik, rende op hem af.

“Oh, nee, nee! Dit is vriendin van mij. Brengen vreselijk nieuws.”

“Inderdaad! Vriendschap tussen Dinosaurussen en Kleindieren is belachelijk!”

Een roze dinosaurus, met een rug als een heuvel en hoofd laag bij de grond, spuugde vlak langs Donte. “Haal dat beest van je rug. Wij zijn geen Taxeies.”

“Wat is dat?” fluisterde Mami.

“Domme wezens die Kleindieren dragen op rug. Als laffe vervoerders.” De roze tong kwam opnieuw naar buiten en likte bijna Mami’s vacht.

Ze kregen steeds meer de aandacht. Een zee van ontblote tanden omsingelde hen.

“Je brengt een hapje naar ons nest, mijn zoon,” zei een zware stem verborgen achter de dikke boomstammen. “Geen vriendin, nu niet en nooit niet. Geef haar aan ons.”

“Jullie hebben al genoeg eten,” zei Donte. “Niet verplicht om elk dier dat je tegenkomt op te vreten.”

“Maar het is wel lekker.” De dinosaurussen lachten. Eindelijk verscheen zijn vader in beeld. De gitzwarte vacht was al onzichtbaar in de schaduwen van de bomen—in de nacht zag een wezen dit gevaar nooit aankomen. Zijn hoofd was vier keer groter dan Donte en zijn stekels hadden daadwerkelijk punten.

Donte stapte achteruit. “Hoeft niet zo te zijn, Rexes. Droom van een tijd dat—”

“Misschien moet je eens dromen van jagen en je kudde helpen. Of stoppen met dromen.” Mami sloot haar ogen. De adem van Rexes blies over haar hele lichaam. Zijn adem was heet; zij kreeg kippenvel.

“Maar ik breng waarschuwing!” schreeuwde Donte. “asteroïde komt op ons af en zal vernietigen!”

“En waarom denk je dat?” Rexes cirkelde om hen heen. Mami durfde alleen adem te halen als hij aan de andere kant was, dan zat Donte tenminste als schild tussen hen in.

“De wolk hoorde het van een panda.”

Rexes bulderde van het lachen. “Dan moet het wel waar zijn! Natuurlijk!” Hij remde af en keek weg. “Oh, maar dat is bijzonder. Net was hier ook een wolk. En die zei juist dat wij onze onderdanen meer moeten straffen als ze zich niet aan onze regels houden.”

Mami kende het woord onderdanen niet, maar de manier waarop hij het uitsprak klonk niet goed. Ze probeerde helemaal achter een stekel te verbergen, nog steeds de ogen gesloten. Laat het voorbij zijn. Laat het voorbij zijn.

“Wij zijn de baas, Donte. Laat je niet bang maken.” Rexes wees zijn linkervoorpoot de lucht in. Donte volgde, maar Rexes’ hoofd bleef op de plek. “Wij kijken niet omhoog, alleen maar omlaag. Elk gevaar kunnen wij verslaan. Als dat gevaar bestaat …”

Een schok ging door Donte’s lijf. Rexes had zijn kop tegen dat van zijn zoon geplaatst en liet niet meer los. “Ik geef je één laatste kans. Geef je vriendin aan ons en stop met je rare dromen.”

“Niet doen,” fluisterde Mami. Ze trilde van top tot teen, en zelfs haar gebroken been kwam even tot leven.

“Ik zal laten zien zodat twijfel verdwijnt,” zei Donte snel.

“Bewijzen,” fluisterde Mami, “je zoekt het woord bewijzen.”

“Ja, ik zal bewijzen! Wie weet zoiets? Vraag het aan de goden.”

“Goden?” Rexes lachte. “Wij luisteren niet meer. Helpen alleen Kleindier. Stelen zelfs onze eieren!” Rexes duwde harder. Zelfs grote Donte kon het niet weerstaan en schoof achteruit, sporen nalatend in de aarde. “Geef ons eten.”

“Nee.”

Rexes trok zijn kop terug. Zijn ogen stonden verdrietig voor een hartslag, zijn voorpoten losjes bungelend.

“Dan ben je verbannen van de kudde. En verliest je bescherming. Ik verklaar je vogelvrij.”

Mami leerde al snel wat dat woord betekende. Donte verspilde geen seconde, draaide om, en rende het nest uit. De meeste keken treurig toe of gingen terug naar het verzorgen van hun kinderen.

Maar tien jagerdino’s likten hun tanden en snelden achter hem aan.

Donte trok een kleine boom uit de grond met zijn grote bek en wierp het over zijn schouder. Een paar jagers struikelden, maar de rest sprong er sierlijk overheen.

Mami wilde helpen, maar kon niks anders dan vasthouden en hopen dat ze niet viel. De jagers kwamen dichterbij. Donte was groot, maar niet op de afgeslankte manier die je snel maakt, maar meer op de manier van een ronde voetbal die goed kan rollen. Dat is het!

“Ga rollen!”

“Zijn je hersenen soms ook gebroken!?”

“Ik meen het! Rol langs de rand van de Langnek!”

Zodra ze de rivier bereikten, boog Donte zijn nek en zijn poten, totdat hij bijna rond was. Mami besefte toen pas dat ze geplet zou worden, dus ze schoof snel naar een nieuw plekje op zijn warme buik.

En ze rolden. Soms spetterden ze nat en wist Donte dat ze de andere kant op moesten. Soms schoven ze over een steen en vlogen alsof ze een stunt uitvoerden. Maar met elke rol werd het volume van de jagers zachter, totdat ze niks meer hoorden.

Voor de zekerheid bleven ze rollen. Totdat het leek alsof de grond hen vastzoog, met plakkende en smakkende geluiden, en even later een grote plons. Donte kon staan, maar Mami moest met drie poten terug aan land zwemmen.

“Ik zei het toch!” riep ze. “Het was dom om mij mee te nemen.”

“Ik dacht … ik denk dat we kunnen kuddesmelten, dat zou de droom zijn.”

“Kuddesmelten?”

Donte zocht naar andere woorden die Mami misschien kende. “Samen leven?”

“Oh. Nou, je denkt verkeerd.”

Voetstappen kwamen vanuit de bomen rondom de Wijze Zee. Maar ze waren veel te zacht voor een dino. Ze hoefden niet te vragen of daar iemand was, want een stem sneerde: “Welke jandoedel rolt er bijna over een godin?”

3. De Levensboom

Een prachtige roodroze vos tikte haar neus tegen Donte. “Hmpf. Dinosaurus. Ik had het kunnen weten.”

“Sorry, mevrouw vos,” mompelde Donte.

Mami stootte hem aan en siste: “Dit is de godin Feria!”

De vos glimlachte, nam Mami voorzichtig tussen haar tanden en tilde haar op de rug. “De dinosaurussen ontwijken de goden al jarenlang. Geen wonder dat hun kinderen zijn vergeten dat we bestaan.”

Ze liep weg. Voor elke stap van Donte moest zij er twintig nemen. Maar Feria voelde zich niet bang of klein, vooral geïrriteerd. Middenin het water prijkte een dikke boom naar de zon. Zodra ze in de schaduw stonden, liep Feria het water in. Maar haar poten zonken niet weg. Een brug van zeesterren maakte een pad naar de opening in de boom.

“Ga je mij nog uitleg geven?” vroeg Feria toen ze er bijna waren. “Of vinden jullie jezelf te goed om ook maar te praten met een godin?”

“Nee, zo is het niet. Ben verbannen door soort. Weet gevoel daarbij niet.”

Feria bevroor en keek hem aan. “Verbannen? Dan moet je de wreedste dinosaurus zijn die ooit leefde. Normaal gesproken eten ze je direct op als je hen boos maakt.”

Ze liep naar binnen. De boom was niet uitgehold, gesneden en gehakt tot een huis zoals mensen zouden doen, maar groeide rondom Feria’s knusse hutje. Ze had een paar kamers met zachte tapijten, planten, en vooral veel insecten en Kleindieren. Daaromheen ging de gigantische boom zijn eigen gang, waardoor Donte buiten moest blijven staan.

Feria legde Mami op een van de tapijten en pakte haar poot vast. “Ik kan niks beloven, maar … "

Ze kneed zachtjes in de spieren. Mami’s achterpoot gloeide. Meer en meer haalde ze haar eigen vossenvingers weg, totdat ze een kusje gaf en de gloed meteen verdween, alsof het werd opgezogen door de wond in de poot.

“Dankjewel Feria,” zei Mami, en ze strekte haar poot om te kijken of alles weer werkte.

“Niet om het een of ander,” riep Donte van buiten, wat binnenin de boom klonk alsof moeder aarde haarzelf tegen je praatte, “maar heb een vraag over een asteroïde die misschien wel, misschien niet op ons afsprint?”

“Daar ga ik niet over. Dan moet je Cosmo of Darus vragen.”

“Hoeveel dieren moet asteroïde doden totdat het jouw probleem is?”

Feria flitste naar buiten en sloeg Donte met haar staart in het gezicht. “Jij bent niet welkom hier of bij de andere goden.”

Donte zuchtte. “Als jij asteroïde, eh, bewijst tegen dino’s, dan laten ze me weer terug. Geen last meer van mij.”

Mami twijfelde. Hij had haar gered, nu al meerdere keren, en was lief geweest. Maar de wereld zou er alleen maar beter van worden als die nare dino’s verdwenen.

Feria klom omhoog. “Dit is de Levensboom. Het is mijn troon, de allereerste boom op deze planeet, die ik samen met mijn zusje Eeris neerzette. Hoe meer het leven in balans is, hoe groter en groener mijn troon.”

Ze liep over een dunne tak als een danseres op een koord en wees met haar staart achteruit. Mami leunde tegen Donte’s achterpoot en zag het nu ook. Het was alsof iemand een hap had genomen uit de boom. Takken waren versplinterd, blaadjes misvormd en dor. Buiten die zwarte vlek liepen donkere strepen in alle richtingen, als vergiftigde rivieren in de boom.

Nee, iemand heeft écht een hap genomen uit de boom. En die ziekte verspreid zich nu door de rest van de Levensboom.

“Jouw … soort is jarenlang een probleempje geweest rondom de Mond van Din. Toen verspreidden jullie naar de Saurzee. En nu komen jullie naar hier, het laatste stukje waar kleinere dieren nog kunnen leven.”

“Dat is normaal,” pruttelde Donte tegen. “Wij nou eenmaal groot. Zovéél dieren vleeseters. Die Gosti zijn toch ook overal?”

“Ja, maar een Gosti eet één plantenstengel per dag en is even groot als mijn poot. Als ik niet onsterfelijk was—want, je weet wel, ik ben een godin en de persoon die jullie heeft gemaakt—was ik allang opgevreten door een van jullie.”

Feria liet zich vallen en landde gracieus naast Mami. “De goden gaan jullie niet helpen. Eerder het tegenovergestelde.”

Donte liet zijn hoofd zakken. “Oké, ik begrijp,” mompelde hij, en hij slenterde weg over het zeesterrenpad.

“Hij … hij is niet zoals de andere dino’s,” zei Mami voorzichtig. Feria schudde alleen haar vacht. Maar het scheelde weinig of hij had mij ook geplet.

Toen hij alweer op het strand liep, rende Feria toch naar hem toe.

“Het geeft mij geen plezier, geloof me. Ik ben godin van de dieren, ik wil niets liever dan iedereen een fijn leven geven.” Ze gaf een kusje op Donte’s laaghangende voorhoofd. “Maar begrijp dat jullie leven heel veel andere levens uitwist. Ik zal praten met mijn broers en zussen, maar alsjeblieft, houd je hierbuiten.”

Mami zwaaide. Donte zag het niet meer, maar Feria zwaaide terug. Toen ze naast elkaar stonden, floot Feria een hoge melodie. Mami wist niet dat een dier zó veel volume kon produceren, maar tegelijkertijd deed het geen pijn in haar oren. Het was mooi en passend, alsof ze de melodie al veel vaker had gehoord.

“Jij vertrouwt Donte? Jij zegt dat hij goed is?”

“Dat weet ik niet. Maar ik ben de reden dat hij is verbannen. Hij is niet de wreedste, hij is juist de liefste.”

Feria bekeek haar eens goed. “Dan geloof ik jou.”

Ineens rende Feria weg. Mami kon het nauwelijks bijhouden, maar wilde zeker niet een godin uit het oog verliezen.

“Heel aardig, maar waarom geloof je mij wel en Donte niet?”

“De Gosti zijn de meest intelligente wezens die ik ooit maakte. Ze zijn pure wijsheid.”

“Oh, nou, dankje—” Mami knalde met haar hoofd tegen een tak. Feria liep zijwaarts de boom op alsof het niets was, trok Mami mee, en ze vervolgden hun weg boven boomtoppen en takken. Onder hen stampten twee dinosaurussen voorbij, de ene paars en de ander geel, maar allebei met een grote hoorn op hun neus. Dit is veel slimmer! Zo stampen ze niet bovenop je.

Maar Mami was dit niet gewend. Ze kon niet slingeren van takken, had nauwelijks een staart, en ontdekte bovendien dat ze flinke hoogtevrees had. Ze moest al snel toestaan dat Feria haar weer tilde.

“Waarom zo’n haast?”

“Wij weten allang van de asteroïde. Hij is er bijna. En mijn familie is van plan om niks te doen en hem door te laten.”

4. De Troon van de Toekomst

Als Mami’s moeder vroeger vertelde over de godenkinderen, vergat ze om te vertellen dat hun troon de allermooiste plek van de wereld is.

Mami keek toe met tong uit haar mond en ogen die niet knipperden. De trap naar de opening was versierd met diamanten. Langs de zijkant liep een waterglijbaan. Over de jaren had klimop zich door de stenen treden gestreden en vormden wijde bomen een dak boven de laatste honderd treden.

Feria stond bij de houten poort, ook versierd met goud en juwelen, groot genoeg om een dinosaurus door te laten. Hij stond altijd open op een kier, zo zei moeder, omdat de goden wilden dat de dieren altijd konden aankloppen met problemen.

En daarom geloofde Mami al de hele reis, die een dag duurde, niks van wat Feria zei over dat ze de asteroïde wilden laten inslaan.

Ze hoorde gespetter. De dolfijn Gulvi, god van het water, nam de glijbaan omhoog. Een hoog piepgeluid was zijn begroeting, waarna hij verder zwom, door een wirwar van riviertjes die in het kasteel waren ingebouwd. Niet veel later landde een grote vogel op de deur.

“Je hebt maar beter een goede reden, Feria.”

“Cosmo, je gaat toch niet weer doen alsof je het hartstikke druk hebt? Er vliegt helemaal niks in deze wereld, waarover ben je nou eigenlijk god aan het spelen?”

“Ik heb een wijze les voor jou, genaamd insecten.”

“Die komen niet boven de boomtoppen uit. Darus kan ze niet eens zien!”

“Als jij ze nou een handje helpt …” Cosmo vloog naar binnen.

Toen Feria de troonzaal binnenstapte, voelde Mami zich een indringer. Ze hoorde hier niet te zijn. Al die goddelijke wezens en zij was een klein hulpeloos aapje dat niet eens wist wat haar mening was. Moet de asteroïde inslaan? Maar dan … dan sterft Donte, dan gaat het woud kapot. Maar de dinosaurussen zijn nou juist de reden dat ik zo klein ben!

“Wat is de bedoeling hiervan?” Bella, een wasbeer met een glanzende vacht, zat in haar troon. Haar stem klonk lief, maar haar gezicht stond op onweer.

“De dino’s. Ze weten dat er een asteroïde aankomt.”

“Hoe?”

“Dat … ben ik vergeten te vragen. Ik heb hem weggestuurd, ik wil niet nog meer happen uit mijn boom.”

Bella stond op. “Dat nieuws is zeer slecht. Als de dieren ontdekken dat wij nu expres de asteroïde doorlieten, dan zijn we hun steun voorgoed kwijt.”

“Maar,” zei Mami’s zwakke stem. Ze wilde weer terugkruipen in Feria’s vacht, maar het was nu te laat. “Jullie kunnen hem stoppen?”

Cosmo pufte en klopte zijn vleugels op. “Natuurlijk! Darus kan hem breken tot wel duizend vlokjes sneeuw. En ik kan blazen tot hij veilig langs ons vliegt. Zo’n ding is best klein, hoor.”

“Hoe lang hebben we nog?” Feria hoorde lawaai achter haar en stapte alvast opzij.

“Hoogstens een paar dagen. De asteroïde lijkt een afgebroken stuk van wat ooit de planeet Karet was. We hebben het al bijgestuurd zodat het precies aan de andere kant van het supercontinent inslaat.”

“Niet meer zo super,” zei Gulvi, “delen beginnen al af te breken in hun eigen continenten.”

Eeris huppelde door de opening, maar moest daarvoor haar lange giraffenek flink buigen. Niet veel later volgde Darus, een wolf uitgeput leunend tegen de muur. “Jeetje mina, waarom moesten jullie dit kasteel zo ver weg zetten? En is de trap nou ook al langer geworden?”

“Jij bent degene die perse in jouw gebergte wilde wonen,” grapte Feria, en ze botsten hun snuiten tegen elkaar.

“Stilte! We stemmen opnieuw,” riep Bella.

“Misschien,” zei Eeris, “als we de dieren te vriend willen houden, moeten we hen hierover laten stemmen?”

“Het zijn er te veel. De dino’s die stemmen natuurlijk fel tegen. We hebben geen tijd en bereiken zo niks.”

Eeris pakte Mami op totdat ze boven iedereen zweefde. “We kunnen het minstens één wezen vragen. Een slim wezen.”

Iedereen keek naar Mami. Ze voelde zich naakt, nog machtelozer dan onder dinosauruspoten, terwijl ze nu juist alle macht had. Een plannetje vormde. En ze sprak het uit voordat ze er langer over kon twijfelen. “Laat de asteroïde doorgaan. Maar doe alsof je het probeerde tegen te houden.”

Eeris plaatste haar weer op de grond, een teleurgestelde blik op haar gele gezicht. “Tegen,” zei ze. “Altijd tegen.”

“Voor, en dat zou Ardex ook zijn als hij hier was,” zei Bella.

“Tegen,” piepte Gulvi.

“Voor,” zei Cosmo.

“Tegen,” zei Darus. “De inslag van zo’n asteroïde is verschrikkelijk. Het steen heeft eeuwen nodig om te herstellen!”

Iedereen keek naar Feria. Haar stem gaf de doorslag.

Wilde voetstappen galmden door de hal. Gegrom, gehijg en gezoem keerde de hoek om totdat een bonte verzameling Kleindieren in de troonzaal stond. Jonge dinosaurussen vermengden zich met hagedissen, slangen, krabben en zelfs een zwerm insecten.

“Deze dag wordt steeds beter,” verzuchtte Bella.

“De dinosaurussen,” zei de voorste hagedis. Hij keek opzij naar de babydino’s. “De grote, enge variant. Je kent ze wel. Ze … ze zijn op weg hiernaartoe en vernielen alles in hun pad.”

“Weet niet alles,” piepte een kleine paarse dino met een stompje waaruit ooit een hoorn moest groeien. “Maar hoorde ooit over plan. Een samenwerking met de wolken.”

Feria stampte een kleine deuk in de stenen vloer. Haar stem was zacht. “Voor.”

5. Donte's Droom

Donte liep dagdromend terug naar de Mond van Din.

Ik ga zoveel mogelijk vrienden maken onder de Kleindieren. En dan ga ik naar mijn vader en laat zien dat we wél samen kunnen leven. En dan helpen we elkaar en vluchten voor die asteroïde. Iedereen leeft lang en gelukkig. Ze zullen nog lang over ons praten. “Het leven was toch zó leuk onder de dinosaurussen,” zeggen ze dan. “En ze waren zó vriendelijk.”

Hij zag pas op het laatste moment dat hij bijna op een konijn stapte. “Sorry, ik was in gedachten!”

Maar de schattige konijntjes keken angstig omhoog en maakten dat ze wegkwamen. “Ik ben een planteneter, zoals jullie!”

Dat was dom. Nu vlucht iedereen weg, want ze horen een dinosaurus grommen. Je bent altijd zo dom, Donte. Als je nou eens iets slims zou doen, dan zouden ze naar je luisteren.

Maar hij kon weinig bedenken dat slimmer was dan vluchten voor een levensgevaarlijke asteroïde. Dus hij liep—voorzichtig—verder. Omhoog ging een stuk langzamer dan omlaag. Hij nam een omweg en hoopte geen dino’s tegen te komen totdat hij bij het nest was.

Hij was veel gewend, maar de laatste tijd was het wel héél heet en héél droog. Wanneer regende het voor het laatst? Hij kon het niet herinneren. Na een dag eenzaam lopen, al het leven voor zijn voeten gevlucht, moest hij toch richting de rivier.

Die was niet verlaten. Die was bezaaid met lichamen van Kleindieren, eerder dood dan levend. Aangevreten buiken maakten rode riviertjes, losgerukte poten vormden een wanhopig pad naar de bosjes.

Toen de overlevenden hem zagen, doken ze gillend het water in. “Ik doe jullie niks, ik … ik … "

Hij kon niet meer praten, zo vreselijk was het. Hij wilde niet dichterbij komen. Maar ook hij verging van de dorst. Wat is hier gebeurd? Misschien kon hij zijn dinokudde waarschuwen voor dit gevaar. Dat was slim, toch?

Boven hem was geen wolk te zien, ze leken zich op te stapelen in de verte. Alleen de brandende zon verhitte hem tot het kookpunt.

Tussen de lichamen door stapte hij naar het water en nam een slok. Het was stil. Verdacht stil.

Uit de struiken stormde een rode dinosaurus met hoorn vooruitgestoken, bloed rondom zijn kaken, groter dan hij. Donte draaide op zijn rechterpoot en zwiepte zijn staart tegen de buik. De rode schubben waren zo hard dat Donte vooral zelf pijn had en snel wegdraaide.

De hoorn jaagde op zijn nek, maar Donte krulde naar beneden. Hij sprong en sloeg zijn nek tegen de onderkant van zijn aanvaller, die opzij viel.

Geef op. Ga weg. Ik win, toch? Maar de gehoornde dino stond alweer overeind en zette zich schrap voor een sprong.

“Ik probeer te helpen!” riep Donte. “Ik waarschuw jullie voor een asteroïde. Als we vluchten, kunnen we overleven. Ik ben een van jullie.”

“Ja, je helpt jezelf.” De hoorn stootte richting zijn voorpoot. Hij kon net de voorpoot optillen en de hoorn vastpakken, maar zijn aanvaller was te sterk en trok hem mee, waardoor hij moest loslaten en achteruit strompelde om zijn evenwicht te bewaren. “We kunnen dit nog een uur doen, maar ik ben groter en sterker, dus ik zal uiteindelijk winnen.”

“Tenzij hij niet alleen is.” Een tweede dinosaurus, net zo groen, maar met een veel langere nek en ronde bek vol aangevreten varens, brak door de muur van bomen. Zij had geen kleine voorpoten, maar liep op vier dikke benen met een nog bredere onderkant, zoals een olifant, ook al bestonden die nog niet. “Nisah, aangenaam.”

De aanvaller keek hen en weer tussen Donte en Nisah. Als hij naar Donte stapte, kon Nisah hem zo in de zij slaan. Als hij naar Nisah sloeg, kon Donte hem in de rivier duwen. Hij gromde en rende weg van het gevecht.

De overige Kleindieren liepen weer richting het water, maar aan de overkant van de dinosaurussen.

“Donte, aangenaam,” zei hij. “Het was stom van mij om hier te komen. Ik ben een beetje dom, je hoeft het niet te zeggen.”

Nisah ging door met bladeren kauwen. “Je bent niet dom. De wolken trekken al wekenlang al het water omhoog, maar weigeren het te laten regenen, weigeren de zon tegen te houden. Het is heet en iedereen heeft enorme dorst.”

“Maar waarom? Ik dacht dat de dino’s en de wolken samenwerkten.” Terwijl ze langs de waterkant liepen, merkte Donte dat sommige dieren luisterden naar hun gesprek. Een hagedis kwam voor hen staan, met opgeklopte borst en gekrulde staart.

“Om ons te vermoorden.” Zijn ogen spuwden vuur. “Al deze dieren hier …”

Nisah maakt het af. “Ze konden zich niet langer inhouden. Ze moesten drinken. En toen lagen de dinosaurussen al klaar in de bosjes om toe te slaan.”

“Overal langs de rivier.” De hagedis sloeg zijn staart twee keer in de aarde. “Jullie zijn schande. Goden moeten jullie vermoorden. Elke adem van jullie, verlies ik geloof.”

Zijn we echt zo slecht? Haat iedereen ons? Zijn de dinosaurussen het wel waard om te redden? Donte keek naar Nisah. Keek naar de babydinosaurussen die net zo veel gevaar liepen als de andere Kleindieren. Nee, zij zijn niet slecht. Sommige dinosaurussen zijn het waard, ik moet ze nog steeds waarschuwen.

De rivier was alweer bijna verlaten, veel van de lichamen in het water gelegd. “Hé! Er komt een asteroïde aan. Zoek een schuilplek.”

De hagedis keek in zijn ogen. Zijn flexibele lichaam krulde rondom een steen totdat hij erop plakte alsof ze een tweeling waren. “Wij overleven prima als natuur verandert, wij buigen mee. Jullie eisen schuilplek, want steen kan niet veranderen, alleen maar breken.”

Donte begreep maar half wat de hagedis zei, maar toch stemde het hem verdrietig. Hij slenterde de andere kant op, langs de rivier.

“Waar ga je heen?” vroeg Nisah.

“Het Dinonest. Om hetzelfde opnieuw te vertellen, maar hopelijk luisteren ze nu wel. Het moet wel. Ik droomde dat we een toekomst hadden.”

“Dat heeft geen zin. Er is niemand meer in het nest.”

“Huh? Zijn zij ook aangevallen?”

Nisah’s bek viel open en de vele afgekauwde bladeren dwarrelden omlaag. “Donte! Wij worden niet aangevallen. Wij zijn de aanvallers.”

“Maar …”

“De enige reden dat Rexes zich al die jaren heeft ingehouden, is omdat hij bang was voor de goden. Maar hij is niet meer bang. Ze zijn op weg naar de Troon van de Toekomst om de macht over te nemen van de godenkinderen. En als dat gebeurt … dan zal dit slagveld bij de rivier zich over heel Somnia herhalen. Niemand wint van een volwassen dinosaurus, dat is het probleem.”

“Feria zei dat goden onsterfelijk waren.”

“Dan heeft Feria gelogen. Net zoals jij tegen jezelf liegt.”

“Hoe weet jij dit allemaal?”

“Dat mag ik niet zeggen.” Ze nam weer een nieuwe hap bladeren in haar mond waar ze eens flink lang haar kiezen op liet werken.

De lucht was inmiddels donkerblauw. Donte keek omhoog en kon het nu met zijn eigen ogen zien. Een lichtpuntje in de verte. Hoe langer hij keek, hoe zekerder hij was dat het puntje groeide. Maar hij zag ook een ander puntje, een gigantische vogel die ernaartoe leek te vliegen.

Hij begon weer te dagdromen, maar deze keer wist hij het zelf ook. Ze hebben allemaal gelijk. Ik moet stoppen met dromen. De asteroïde komt eraan, en ik moet een veilige plek zoeken voor mijzelf en mijn soort. Maar als ik geen echte dino ben, wat ben ik dan wel?

6. De boom in

Mami had spijt dat ze Cosmo had gevraagd om haar bovenin een boom af te zetten. Het plan was om te leren klimmen, om veilig boven de dinosaurussen te lopen. Maar ze kon helemaal niet klimmen. Dus na een uur stilzitten, liet ze haarzelf toch maar langs de boomstam naar de grond zakken.

Boven haar deed Cosmo alsof hij de asteroïde probeerde af te remmen. Als de bomen wat verder uit elkaar stonden, kon ze zien hoe Darus in de verte op een heuvel stond en deed alsof hij de asteroïde in stukjes wilde breken. Groepjes verzamelden om hem heen. Wezens die met verwondering toekeken hoe deze grote wolvengod met krachten smeet.

Wezens die vooral wilden weten of ze dadelijk heel hard moesten wegrennen of niet.

En toen zag ze de asteroïde niet meer. Hebben ze hem toch tegengehouden? Of zit hij gewoon achter een boom?

Ze wilde het van de boomtoppen schreeuwen. De dino’s zijn dadelijk weg, eindelijk kunnen we leven! Maar ze moest het plan met de goden natuurlijk geheimhouden. En hoe dichterbij de asteroïde kwam, hoe meer ze begreep dat er wel meer kapot zou gaan als hij insloeg.

Ze volgde de vertakking van De langnek in een rivier die Kleindieren De vleugel noemden, maar dinosaurussen De stekel. Vanzelfsprekend hadden de dino’s nooit omhooggekeken. Want als je dat wel deed, kon je op sommige dagen een gigantisch vliegend wezen zien.

Veiligheid was dan ook niet de voornaamste reden dat de Gosti hier woonden. Nee, de vleugelslagen van het beest waren zo sterk, dat het bladeren, steen, zelfs water omhoog kon werpen, tot het een wervelwind vormde zo grijs en ondoordringbaar als een dikke mist. Niemand kon van buitenaf in het Spookden kijken, en dat vonden de Gosti fijn.

Maar ze konden dus ook niet van binnen naar buiten kijken.

Mami stapte door deze grijze mist. Ik vertel dat er een asteroïde komt, en ik help met vluchten, en dan … dan ben ik weer onderdeel van de groep.

De eerste groep Gosti knabbelde samen op een berg nootjes. Ze hurkten, hun kleinere voorpoten gekruld rondom sterke achterpoten. Twee grote beige ogen waren bijna onzichtbaar in een beige vacht. Ze zagen eerst alleen de nootjes, maar toen ze Mami aankeken lieten ze die vallen.

“Er komt een asteroïde aan! We moeten vluchten!”

“Met jou zeker?”

“Eh … ja?” Ze stapte dichterbij, maar de voorste Gosti stak een poot vooruit en histe. Tientallen Gosti kwamen op het geluid af.

“De Gosti die een dino bovenop Kleindieren laat vallen? Die daarna op zijn rug klimt en meegaat?”

“Dat was een ongelukje.”

“Wij kunnen geen ongelukjes toestaan.” Mami kreeg een noot in haar gezicht. Al snel hielp de rest mee met noten werpen, sommige lachend alsof het een spelletje was waaraan Mami vrijwillig meedeed.

“Maar de asteroïde is echt. Geloof me.” Noten raakten haar overal. Ze sprong achteruit en pakte een tak om de noten weg te slaan.

“Ofwel je bent dom en onhandig, ofwel je werkt samen met de dino’s. Wat het ook is, we willen je hier niet.”

“Maar …” Ze kreeg een brok in haar keel. De noten voelde ze al niet meer toen ze omdraaide en wegsjokte. Mijn familie is weg. Mijn soort wil me niet. Waar moet ik heen?

Achter haar raapten de Gosti hun noten weer op en knabbelden samen verder. Het vliegende beest kwam weer bovenlangs en maakte de mist nog dikker, totdat haar hele wereld grijs was en ze niet meer wist waar ze vandaan kwam.

Totdat ze besefte dat ze geen vleugelslag had gehoord. En er is maar één ander wezen dat zoveel stof kan doen opwaaien.

Ze sprintte terug naar het midden van de Spookden. “Dinosaurus! Dinosaurus!”

“Alsjeblieft, Mami, verdwijn,” zei een geïrriteerde Gosti. Maar toen iedereen als dominostenen omviel door de trillende aarde, stierven de protesten.

Een grijze poot plette drie bomen aan de linkerkant. Scherpe tanden vlogen over haar hoofd, maar niet laag genoeg om iemand te pakken. De aapachtigen renden weg zonder op elkaar te letten, zonder omkijken. Ze hoorde gegil achter haar en wist dat sommige niet op tijd waren weggekomen.

Twee jonkies bleven achter, links van Mami. De volgende poot gooide een schaduw over hen heen. Nee, niet nog meer. Ze sprintte zo hard dat het veranderde in een rol over de bladeren. De poot kwam omlaag. Mami greep de jonkies en rolde door.

De grond dreunde, maar Mami kon niet afrennen en schoot langs de boomstam omhoog. De jonkies plaatste ze net op tijd op een tak, want zelf viel ze alweer hulpeloos omlaag.

De bladeren braken haar val. Maar ze voelde ook iets anders. De plakkerige vingers van een Gosti hielpen haar overeind. “Kinderen! Kinderen! Laat je vallen in mijn armen!”

Mami sprong op. “Nee. We moeten juist de boom in. We moeten de boom in!”

“Jij kan de boom in met je rare ideeën.”

De dinosaurus was al voorbij hun boom. Maar je moest hun staart niet vergeten, die kon je nooit vergeten. Mami hoorde de wind al zoemen. Ze trok de moeder ruw aan haar vacht en trok zich omhoog aan de eerste paar takken.

Nog geen tel later zwiepte een harde dinostaart over de hele vloer van het Spookden en sloeg Gosti de lucht in alsof het zandkorrels waren.

De moeder knuffelde haar kinderen en keek naar Mami. Toen schreeuwde ze naar de Gosti die nog steeds vluchtten voor de dinosaurus: “Klim de bomen in! Ga omhoog!”

Ze keken om, zagen haar op een hoge tak staan, en probeerden het meteen zelf. De dinosaurus sloeg zijn staart alle kanten op, dook omlaag met zijn tanden, stampte zijn poten, maar kreeg geen Gosti meer te pakken. Ze zaten allemaal in bomen waar hij niet makkelijk bij kwam.

“Die dinosaurussen zien ons niet eens vanaf hun hoogte,” mompelde de moeder.

Mami knikte. “Als we in bomen zouden klimmen en bewegen,” ze herinnerde haar gesprek met Donte, wat kort een glimlach opleverde en daarna een traan, “zouden we kunnen kuddesmelten met sommige dinosaurussen.”

“Wat?” De Gosti waren duidelijk ongemakkelijk op de takken. Ze lieten zich meteen weer omlaag vallen en ontmoetten elkaar middenin een verwoest Spookden.

Maar Mami bleef op hoogte. “Wat een idee! Je hebt ons allemaal gered,” zeiden ze tegen de moeder van de twee jonkies.

“Nee, het was … haar idee.” Ze wees omhoog, maar Mami had haar rug al gekeerd. Ze sprong van tak tot tak, zonder angst, zolang ze maar wegkon van deze plek. Haar voorpoten deden ongelofelijk veel zeer. Ze waren niet gewend om zoveel van dingen te hangen. Maar ze bleef doorgaan.

Ze hoorde hier niet thuis. Donte, een vervelende dino, was nog aardiger tegen haar geweest dan haar eigen soort. Maar zij had wel de goden overtuigd om hen allemaal maar te vernietigen.

Ze klom naar het hoogste puntje van de hoogste boom. Daar gaf ze haar vermoeide poten rust.

Daar zag ze de asteroïde weer. Eerst maar half, zoals je de maan ook niet altijd vol ziet, toen helemaal, en hij was al flink groot. Onze wereld draait. Die steen was nooit weg, hij zat in onze eigen schaduw.

Cosmo en Darus hielden het toneelstukje nog vol, maar veel van de wezens verloren langzaam vertrouwen en sprintten in groepen de andere kant op. Nog een dag, hoogstens.

Alles ging precies volgens plan. En ze had zich nog nooit zo slecht gevoeld. En ze huilde, daar op het hoogste punt van het woud, waar ze alles kon zien en het magische maanlicht haar verlichtte, totdat ze het besloot. Ik moet naar de goden rennen en zeggen dat ze de asteroïde alsnog tegenhouden. Misschien is het nog niet te laat.

7. Donte's Daad

Donte en Nisah waren niet snel, maar ze waren ook moeilijk te missen.

“Spring op onze rug! Vlucht nu het nog kan!” Maar ondanks al hun moeite, was de opbrengst vooralsnog twee jonge dinosaurussen die met hen meeliepen, en een oude hagedis die geen zin meer had om zelf te lopen en tussen Donte’s stekels sliep.

“De asteroïde zal binnenkort inslaan!” Nisah was moeilijk te verstaan met al die bladeren in haar mond. Maar inmiddels was de asteroïde zo zichtbaar dat de wezens het zelf ook wel doorhadden.

Een groep hagedissen kruiste hun pad. Donte had inmiddels geleerd om er beter op te leten en stopte ruim op tijd met lopen. “Zoeken jullie een Taxeies?” probeerde Donte. Geen reactie. “Oh, sorry, een vervoerder?”

De groep stopte. “Waarheen?”

“Zo ver weg mogelijk.”

“Klinkt niet als duidelijke plek.”

“Waar willen jullie heen?”

“Troon van de Toekomst. Als ergens veilig, dan onder bescherming van goden.”

“Je hebt door dat alle dino’s daar ook naartoe op weg zijn?” vroeg Nisah.

“Ja, en de goden zullen zonder moeite tegenhouden.”

“Jullie hebben te veel vertrouwen in die goden,” zeiden Nisah en Donte tegelijkertijd.

“Ze kunnen niet eens de asteroïde tegenhouden!” Donte sloeg zijn nek richting het vlammende punt aan de hemel. “We hebben geen tijd voor een leuk gesprek! Gaan jullie mee of niet?”

“Geloof in goden. Zullen de asteroïde stoppen.”

“Oh, alsjeblieft zeg.” Nisah dook omlaag, tilde de hagedissen op met het puntje van haar bek, en plaatste hen op haar rug. “De goden gaan de asteroïde niet tegenhouden omdat ze doen alsof.”

“Wat? Onzin!” De hagedissen bogen zich rondom haar schubben totdat ze fijn lagen. De groep rende verder.

“Nogmaals, hoe weet jij dit?”

“Ik heb meer dan genoeg tijd doorgebracht met de goden om te weten dat ze die asteroïde makkelijk kunnen stoppen.”

De hagedissen keken heen en weer tussen haar, Cosmo in de lucht, en de asteroïde. “Het … het is ook niet zo’n grote steen eigenlijk, of wel?”

Donte had het gevoel dat niks meer klopte. Alles was niet zoals hem werd verteld. De haat van zijn vader jegens de goden was terecht. Maar naar de troon lopen om ze op te vreten was onzin. Hij schudde zijn schouderbladen. Ik moet stoppen met proberen goed te praten wat de dino’s doen. Ik vlucht en ik leef ergens mijn droom.

“De goden liegen! Ze houden de asteroïde niet tegen!” schreeuwden de hagedissen. Dat trok de aandacht. Zwermen Kleindieren sloten zich aan bij de groep en renden mee, vooral om te vragen wat hij in hemelsnaam bedoelde. Steeds meer wezens klommen op Donte’s rug en grepen hem stevig vast, want zijn bolle dinolichaam kon nog steeds niet sierlijk sprinten.

De andere dieren schreeuwden hun eigen zinnen. “asteroïde gaat inslaan! Goden houden ons voor de gek! Vlucht met ons mee!”

Pas toen Donte de Wijze Zee weer had bereikt, met de prachtige Levensboom die straalde in de zon alsof er niks aan de hand was, durfde hij om te kijken. Hun kleine groep was gegroeid tot wel honderd Kleindieren, sommige op zijn rug, sommige op die van Nisah.

“Wat dacht je?” sneerde Feria vanuit een tak. “Als je me niet omver kunt rollen, stamp je me plat met honderd dieren?”

“Wij eisen dat jullie de asteroïde tegenhouden,” zei Donte, flinker dan hij zich voelde.

“Dat proberen we toch? Maar we zijn geen alleskunners.” Feria’s spiedende ogen vielen op Nisah. Ze liet haar hoofd hangen en slingerde omlaag.

“Het is niet aan ons om de natuur te controleren en besturen,” zei ze. “Die asteroïde komt nou eenmaal. Wat gebeurt … gebeurt. De natuur balanceert zichzelf, we hebben dit al veel vaker meegemaakt de afgelopen millenia.”

“Feria,” Donte probeerde een lieve stem op te zetten, maar iedereen hoorde vooral angst. “Ik weet hoeveel je geeft om de dieren. Er zitten goede dino’s tussen de slechte. Zo erg is het toch niet om de natuur wat bij te sturen?”

“Oh? En wat als de goden duizend jaar geleden hadden besloten om de eerste dino’s te doden, omdat ze te groot werden en te goed konden jagen? Vond je het dan nog steeds een goed idee om de natuur bij te sturen?”

Feria wees met haar staart naar een punt achter de kudde, aan de horizon. Silhouetten van gigantische dinosaurussen, zwartgrijs in de ondergaande zon, stampten richting de Troon van de Toekomst. “Als jullie het niet erg vinden, wij hebben een troon om te verdedigen tegen jouw bloeddorstige soort.”

Feria rende weg. Donte schreeuwde haar na. “Welke leider laat zijn kudde nou uitsterven?”

“Ik ben geen leider en jullie zijn niet mijn kudde.” Feria liep over het water zonder te verdrinken, maar deze keer was er geen zeesterrenpad die het kon verklaren. “Ik ben een natuurkracht in diervorm, zodat jullie het begrijpen. Ik ben bang dat jullie het nooit begrijpen.”

Ze keek over de groep, haar stem helder als een lied. “Ga naar het Noorden. Gulvi bewaakt de Dolfijnenpas, Darus zijn bergen, daarachter zijn jullie veilig. Althans, zo veilig als je kunt zijn.”

En daarmee vertrok de prachtige vos richting haar familie.

“Je hoorde het chagrijnige rode hondenbeest,” riep een hagedis. “Naar Noord!”

De rest juichte en marcheerde rondom de Wijze Zee, richting vrijheid en veiligheid. Donte zag alleen maar het hele continent achter hen dat verre van leeg was.

“Ja, ga daarheen,” zei Donte. “Maar ik ga hier helpen. Er zijn nog meer dieren die op mijn rug passen. De goden zijn in gevaar door dingen die mijn soort doet.”

Hij verwachtte een boze of teleurgestelde blik van Nisah, maar ze glimlachte. “Mijn moeder had gelijk over jou.”

“Wat? Wat zei ze over mij? Hoe kent ze mij?”

“Ze kent iedereen. En ze zei dat men nog lang zou praten over wat jij hier vandaag gaat doen.”

Donte hoopte dat ze over hem praatten omdat hij iets geweldigs ging doen en daarin ging slagen. Niet omdat hij zou sterven tijdens zijn daad. Echt weer iets dat ik zou doen. Ik ren naar de goden om te helpen, ik struikel over iets, en ik val in een ravijn ofzo. “Domme Donte,” zeggen ze dan. “Hij was altijd al een rare snuiter. Laten we zijn fouten onthouden voor de toekomst zodat niemand ze nog een keer maakt.”

“Donte, je bent weer aan het dagdromen,” zei Nisah. Hij schudde wakker en sprintte samen met haar terug het woud in. Al toen hij de eerste boom passeerde viel een Kleindier op zijn hoofd. Huh, waar kwam die vandaan?

8. De vallende sterren

Mami sloeg haar voorpoten rond Donte’s dikke nek, voor zover dat ging, en glimlachte breed. “Donte! Lieve Donte!”

“Gosti? Sorry, je hebt nooit naam verteld.”

“Het spijt me. Het spijt me zo. Ik ben Mami.” Ze pakte hem nog steviger vast.

“Nou, zo erg is het ook niet.”

Mami had urenlang haarzelf overgehaald dat ze het tegen Donte zou zeggen. Niet twijfelen, gewoon doen. Die zin keer op keer. Maar nu ze op zijn warme rug lag, was het moeilijker dan ooit. “Ik heb iets stoms gedaan.”

Donte stopte met lopen. “Nee, ik heb iets stoms gedaan. Mami, ga bij Nisah achterop. Ik draag je niet weer op mijn rug naar dinogevaarlijke plek.”

“Wat ben je van plan?”

“Goden helpen met troon verdedigen.”

“Maar … maar … zij zijn juist de slechterik!”

“Geen slechterik. Heb je liever de goden als baas of die dino’s?”

Mami huilde en pakte zijn schubben nog steviger vast. “Het is mijn schuld. Ik heb de goden verteld dat ze de asteroïde moeten doorlaten. Dat het is wat de Kleindieren willen. Het is allemaal mijn schuld. We moeten omdraaien, rennen, en dan zeg ik de goden dat het een fout was en dat ze het toch moeten tegenhouden.”

Donte glimlachte alleen maar. “Je denkt dat ze daarnaar luisteren?”

“Ze vinden de Gosti blijkbaar pure wijsheid. Niet boos zijn, oké?”

“Geen tijd voor boos.”

Toch twijfelde Donte. In de verte klonken angstaanjagend luide grommen. Het silhouet van een dino viel langzaam om en plette bomen met net zoveel krakend lawaai. Het gevecht was begonnen. De asteroïde was een vallende ster aan de hemel, heter en heter, sneller en sneller.

“Ja, het is gevaarlijk. Maar deze keer kies ik ervoor om op jouw rug mee te gaan. Net zoals zij.”

Tijdens het gesprek waren alweer tien nieuwe Kleindieren op Nisahs rug gekropen. Een paar jonge Gosti probeerden de bladeren uit haar mond te stelen, zonder enige idee waarom ze door hun moeder op haar nek waren geplaatst.

“Oké. Ik wilde stoers schreeuwen, maar dino’s geen woord.”

Mami lachte. “Een held. We noemen dat een held. De helden komen eraan!

Donte sprintte langs de langnek, van een woud vol groene bomen en hoge heuvels, naar witte stammen en roze bladeren, tot hij de kruising vond waar het Groene Pad en het Troonpad elkaar ontmoetten.

De plek waar de goden vonden dat het genoeg was.

Rexes beet richting Eeris, elke tand zo groot als haar hoofd. Ze krulde haar nek weg en stampte vijf bomen uit de grond, die Rexes onderin de kaak raakten en zijn nek bijna achterover klapten. Hij was nauwelijks bijgekomen of hoge vloedgolven spoelden hem en Donte’s broers naar een plek vijftig meter verderop. Een dolfijn sprong uit de rivier en bevroor al het water dat de velden overspoelden, waardoor de dinosaurussen moesten schaatsen, en dat konden ze zeker niet.

“Hé!” schreeuwde Mami, maar natuurlijk kwam ze niet boven het lawaai uit.

“Luister naar mijn kleine Gosti!” probeerde Donte. Hij kreeg de aandacht van een paar kleinere dinosaurussen vlakbij, die met de voorpoten aan de zijkant en een berg veren, maar die lachten hem een paar seconden later uit.

De goden zijn goddelijk, dacht Mami. Voor haar ogen toverden ze bossen uit de grond, stampten water weg of juist tot grote ijsblokken, vervormde het hele landschap om dinosaurussen op te sluiten in grotten. Elke duikvlucht van Cosmo zorgde voor een wervelwind die een groep dinosaurussen in een boom verderop blies.

En toch leken ze nooit te winnen. De dinosaurussen konden overal tegen. Ze waren met te veel. Ze waren te hongerig, te agressief, onbegrijpelijk wild. Bella stuurde de goden aan vanaf de rug van Eeris. Ze schreeuwde vast hele verstandige strategieën, maar voor haar klonk het als een wasbeer krijsend in paniek.

Feria gleed over de ijslaag tot ze vlak voor Rexes stond. Een piepkleine vos in de schaduw van een reus. Rexes lachte haar uit. Maar sommige dingen zijn zo klein dat je niet eens weet dat ze er zijn.

Duizenden wespen pakten de dinosaurussen in. Feria sloeg het ijs kapot met haar staart, en precies op dat moment staken alle wespen hun angels tussen de leerachtige schubben.

De dinosaurussen krijsten van pijn, sloegen hun staart zo wild dat ze hun eigen gezicht raakten, of elkaar. Maar met elke slag van poot of staart, met elke hap, stierven honderden wespen in één klap.

Donte probeerde om het slagveld heen te rennen. Genoeg afstand om niet te worden geraakt, maar niet zoveel dat de goden hen niet meer konden horen. De geverderde dinosaurussen jaagden op hem, maar hij was sneller.

“De goden willen geen dodelijk geweld gebruiken,” fluisterde Mami. “Daardoor komen ze niet verder.”

“Wat dan?” Donte keek met verstrakte blik over zijn schouder. De asteroïde was heel dichtbij. Cosmo had het al opgegeven en vocht hier mee. Alleen Darus stond nog ergens te zwaaien met zijn staart.

“Ik heb me bedacht!” schreeuwde Mami. Alleen Cosmo keek haar aan, verbaasd, of misschien geïrriteerd. Twee seconden later werd hij uit de lucht geslagen door een dinopoot.

“Kijk dan omhoog!” riep Donte naar zijn soortgenoten. De geverderde dinosaurussen remden af. Ze keken omhoog. Ze zagen de asteroïde, een vuurbal die niet meer te missen was. Het was geen klein steentje, het was groot genoeg om Darus’ gebergte te evenaren. Het was op weg naar de andere kant van het continent. De goden deden alsof dat een veilige afstand was, alsof daar niets leefde en alles goed kwam, maar Mami voelde het anders.

“Feria! Eeris! Darus! Houd het tegen!” Mami’s geroep bereikte alleen dinosaurusoren. Steeds meer van hen keken omhoog. Totdat ze allemaal naar de asteroïde staarden. Allemaal behalve Rexes. Zijn pupillen gingen omhoog, maar hij trok ze terug. Zijn nek draaide, maar hij dwong zichzelf omlaag te kijken.

Het slagveld verstilde. Feria keek Donte aan. De asteroïde was nergens meer te bekennen. Mami wilde juichen, maar herinnerde de verdwijning van gisteren, die toch geen verdwijning bleek. Hij is niet weg, hij is aan de andere kant van de wereld, daarom zien we hem niet meer.

Mami sprak luid: “De Kleindieren zijn van gedachten—”

Het hele veld vloog in brand. Door de vlammen sprong een sabeltandtijger die lavaspoken afstuurde op elke dino die te dichtbij kwam. Ardex was de vuurgod, en Ardex was kwaad.

Rexes moest achteruit lopen. De vlammen likten zijn poten, vervaagden zijn zicht. De dinosaurussen draaiden om en vluchtten, terug naar de Mond van Din, terug naar het nest waar ze sterk stonden.

Ardex hield niet in. Hij zette alle bomen in de fik en schoot lavarivieren uit zijn poten. Vlammende bladeren dwarrelden als vallende sterren op dinolichamen. Kleindieren renden piepend weg van het vuur. Ze klommen in de vacht van de goden, ze klommen op Donte’s rug.

De gevederde dinosaurussen keken hem aan. Met hun veren, met hun zwakke voorpoten, konden ze niet zo snel vluchten als Rexes.

Toen bogen ze hun nek en lieten Kleindieren op hun rug lopen. De dinosaurussen voegden zich bij de goden. Een verwilderd publiek voor een ongelofelijk schouwspel: de asteroïde sloeg in.

9. De vuurvlucht

Het licht kwam eerst, toen het geluid. Een felle witte cirkel groeide boven de horizon uit, en even later hoorden ze oorverdovende knallen in de verte.

“Niet kijken! Rennen!” Eeris was de enige godin die niet stond vastgenageld aan de grond. De rest keek met dezelfde angst en verbazing als de dieren om hen heen. Verslagen door de natuur die ze beweerden de baas te zijn.

“Waarheen?!”

De andere dinosaurussen waren inmiddels een uiteengespatte regen van stipjes aan de horizon. De witte cirkel groeide snel. Mami deed een hand voor haar ogen tegen de felle stralen. Cosmo steeg op en probeerde dichterbij te komen.

“Waar je altijd heengaat bij gevaar,” riep Mami. “Een grot.”

“Wat is grot?”

De Kleindieren trokken aan Donte’s nek en wezen in allerlei richtingen. De groep dinosaurussen liet zich leiden door hun aanwijzingen en probeerde zoveel mogelijk op hun rug te krijgen.

Mami keek achterom. Rond de inslag waren plots twee hoge bergen, omringd door hoge golven, alsof een reusachtige hamer op de zeebodem had geslagen. Het ondoordringbare Donderwoud aan de horizon stond volledig in brand en was op sommige plekken al verschroeide aarde.

“Alles in de buurt is al dood,” riep Cosmo met tranen in de ogen, sneller vliegend dan Mami mogelijk dacht, “duurt niet lang voordat het hier is.”

De grond trilde. De bergen rondom de inslag slonken, het weggeduwde water terugvloeiend naar het midden, waar nu één nog hogere berg ontstond. Maar daardoor had het water geen ruimte meer en zag maar één uitweg: hoge golven richting het land sturen.

Donte en Nisah renden en renden. De gevederde dinosaurussen wapperden in paniek hun voorpoten, waardoor ze soms een stukje van de grond kwamen.

De nieuwe berg spuugde de asteroïde weer uit, maar in miljoenen stukken. Steen, gruis, gas, bomen, alles rondom de inslag werd agressief richting de wolken geblazen.

Maar tussen alle vliegende stenen zag Mami iets in tegenovergestelde richting bewegen. Iets levends, met reusachtige vleugels. Niet één wezen, maar een hele rij. Haar ogen volgden hen terug naar een bekende plek: het Spookden. De gevleugelden kozen het luchtruim, het vuur van de explosie op hun staart, en Mami hoopte dat ze op tijd schone lucht vonden.

“Aaah!” De grond scheurde open en zakte weg. Een paar dino’s stonden een boomlengte lager dan hun vrienden die net nog naast hen stonden. De witte cirkel groeide genadeloos door met de snelheid van het licht. Al het leven dat het tegenkwam, werd in stukken gescheurd of de ruimte in geslingerd.

“Kuddesmelten!” riep Donte. Nisah waagde de sprong. Haar landing maakte nieuwe scheuren in de aarde. De andere dino’s wapperden hun voorpoten en konden zo hun landing verzachten.

Ze renden door. Het werd heet, heter, en nog heter. Mami hoorde het gerommel van alles dat de cirkel opvrat. Ze hoorde het klotsen van de golven, hoger zelfs dan de Troon van de Toekomst, die over het land spoelden. Bosbranden werden meteen gedoofd, maar de beloning voor de bomen was dat ze nu wegspoelden in een orkaan van water.

De Horizonreus, een vulkaan aan de andere kant van de Dolfijnenpas, werd spontaan actief en deed mee met het spugen van lava en gesteente.

De lucht werd grijzer en grijzer, totdat het puur zwart was, gevuld met zoveel steen en rommel dat er geen zonnestraal meer doorheen kwam. Maar wat er wél doorheen kwam, waren brandende meteorieten die de planeet net nog had uitgespuugd.

“Pas op!” Donte sprong net op tijd weg voor een hemelraket.

“Blijf omhoog kijken!” riep hij naar de dieren op zijn rug. “Stuur mij.”

De Kleindieren zochten de lucht af voor meteorieten. Als er eentje kwam stuurden ze de dino’s eromheen. De grond was nu ruw, gescheurd, en ook steeds heter. Donte durfde zijn poten er niet lang op te plaatsen. De gevederde dinosaurussen waren bijna constant aan het wapperen zodat ze stukjes konden vliegen.

Ardex sprong met een machtige sprong over hun hoofden. Zelfs van afstand kon hij de Horizonreus kalmeren, diens lava terugduwen in de aarde. Achter hem rende Darus die de gaten in de grond dichtte en extra bergen uit de grond stampte in de hoop iets tegen te houden. De hongerige golven braken meestal met gemak door zijn creaties heen, maar dan was daar nog Gulvi die golf na golf streng toesprak en naar huis stuurde.

De temperatuur steeg verder. Het was heet genoeg om spontaan bomen te laten ontbranden. De dino’s hielden het niet meer vol. De Kleindieren vielen flauw op hun rug. Sommige gleden ervan af maar konden net op tijd worden gered door uitgestoken poten.

En toen vonden ze de grotten.

De dino’s vuurden de Kleindieren van hun rug af. Het verschil in temperatuur was zo groot dat Mami’s lichaam compleet schrok. Ze kreeg kippenvel, rilde overal, en werd duizelig. Toen ze allemaal veilig binnen waren, volgende de kleinere dinosaurussen met veren.

Donte en Nisah stonden nog buiten. Hun gezichten werden slechts verlicht door de vele vuurtjes in de omgeving. De lucht zelf was diepzwart. Iedereen zag dat er maar ruimte was voor één van hen. Niemand durfde het te zeggen.

Maar er was geen tijd om te wachten. Donte slikte. “Ga maar, Nisah. Ik sluit … grot van buiten af.” Hij duwde zachtjes zijn neus tegen de hare. “Ik … held.”

Meteorieten dwarrelden als vallende sterren om hen heen, tikten als een drummer op de stenige bovenkant van de grot, terwijl ze elkaar aankeken.

Nisah glimlachte en duwde zijn hoofd zachtjes terug. “Nee, jij droom vervullen.”

In een flits krulde haar nek om zijn poten en trok Donte hard richting de grot. Hij viel door de opening en rolde omlaag. De Kleindieren sprongen aan de kant om hem door te laten rollen tot de achterste muur. Nisah greep alle bomen die ze kon vinden en smeet die tegen de opening. Ze pakte hete stenen van de grond en vulde de gaten.

Mami zag nog net hoe Eeris naast Nisah kwam staan. Nisah lijkt eerder op een giraffe dan een dino. Dankjewel, Nisah. Met een zwier van Eeris’ staart groeiden de bomen tien keer zo dik, de bladeren hard als steen, en werd de grot definitief afgesloten.

Ze wachtten. In het duister klonk elke inslag nog harder, hoorden ze precies het moment dat de waterstroom de opening van de grot probeerde te overwinnen, voelden ze de stampende poten van dieren die nog hun eigen grot zochten.

Totdat het stil werd. Geen klotsend water of druppels op hun dak. Geen getik van inslaande stenen. Geen teken meer van leven.

Ze hielden het twee dagen vol. Toen trapte Donte tegen de opening, keer op keer, met hulp van de rest, totdat ze hem afbraken.

“Nisah!”

De schreeuw stierf in het donkere winterlandschap dat de hele wereld had overgenomen.

10. Epiloog

Donte zakte door de knieën bij het zien van de standbeelden. Zijn broer stond daar, nog steeds groter dan hij, maar gehuld in steen. Het magma van de explosie had zich rondom zijn broer gewikkeld en was niet veel later afgekoeld en verhard.

De rest van het Dinonest vond hetzelfde lot. Zelfs eieren waren bewaard gebleven in stenen. En daar stond zijn vader. Rexes, de grootste van allemaal, nog steeds met scherpe tanden en woeste blik. Gehuld in dikke lagen steen, met diepe lijnen waardoorheen lava zal hebben gestroomd, een levensecht standbeeld dat handen nooit konden maken. En hij keek omhoog.

De wolken die met de dino’s in hetzelfde schuitje zaten kwamen er niet veel beter vanaf. De eindeloze gruis in de lucht verstikte hen. Wolken konden niet sterven, maar blij met deze situatie konden ze niet zijn.

De samengesmolten kudde stapte verder door de dikke laag sneeuw. Hier kwam tenminste nog iets van zonlicht door de grijze lucht, maar dat was niet genoeg voor het handjevol planten dat nog durfde te groeien.

De eerste paar weken moest Donte in de grot blijven. De Gosti gingen eropuit, klommen in de bomen, probeerden eten te verzamelen. Als hij ging bewegen, had hij te veel eten nodig. Ze zorgden voor hem, ook al begreep hij niet waarom, want het kostte hen bijna alles. Mami bleef maar zeggen hoeveel spijt ze had van haar keuze. Misschien daarom.

Hij was kleiner, dunner en zwakker dan ooit. Hetzelfde gold voor de andere dino’s. Maar voor hen was het juist een voordeel. Zij konden steeds beter vliegen. De nieuwe kinderen waren steeds kleiner, met dunnere botten en voorpoten die meer op vleugels leken.

De dino die voor zijn snuit in de sneeuw stortte bewees wel dat hun vluchten nog niet zo lang duurden. Ze waren nog niet sterk genoeg. Poten waren nog geen vleugels. Maar als Donte ernaar keek moest hij steeds aan het woord vogelvrij denken, waarna Cosmo deze groep al trots Oervogels genoemd.

Dat was dan ook de enige trots die de goden lieten zien. Darus rende rondom de Stenen Dinosaurussen en voelde aan het steen. Zijn staart zakte.

“Nee, ze zijn niet meer in leven daarbinnen.”

Mami gleed van Donte’s rug en klom over de standbeelden naar hem toe. “Het spijt me zo. Nogmaals. Jij zei dat de inslag erger zou zijn dan we dachten.”

Darus schudde zijn vacht. “Het is gebeurd. De goden hebben uiteindelijk gestemd om het door te laten gaan, dus het is onze schuld. We wisten niet hoe ernstig het was.”

“Er is maar één keer eerder iets neergestort,” zei Feria. “Toen deed het niet zoveel. Darus maakte zijn gebergte, we kregen een maan, dat was het. We dachten dat deze keer hetzelfde zou zijn.”

“Maar we vergaten,” zei Eeris die nog altijd chagrijnig was en niet bij de groep wilde lopen, “dat we nu een wereld vol leven hadden. Met water, met planten, met dieren die eten en een schone lucht nodig hebben. Het is niet jouw of mijn schuld, Mami, het is de schuld van mijn familie.”

Eeris huilde weer en stampte bij de standbeelden vandaan. Gulvi gleed naar haar toe door de sneeuw. De paden die hij steeds achterliet werden nu al gebruikt door Kleindieren om doorheen te lopen.

Ook hij had weinig goeds te melden. Door het gebrek aan zonlicht stierf bijna al het plankton in de zee. Daardoor hadden alle zeewezens ook nauwelijks meer eten. Ze overleefden misschien de asteroïde, maar niet de gevolgen.

“We moeten meer beschermend zijn,” zei Bella, die op het laatste moment toch meeging op deze tocht. “We hebben inderdaad een wereld vol leven. We kunnen best de regels wat aanpassen, wat meer onze aanwezigheid laten merken, als dat zulke … rampen voorkomt.”

Donte zou niet ophouden met zoeken totdat hij Nisah had gevonden.

Mami voelde alsof ze haar hele leven voor de dino’s moest zorgen om haar fout goed te maken. Nee, niet alleen de dinosaurussen. De Gosti voelden zich verantwoordelijk voor de schade aan de hele wereld, een schuldgevoel dat ze misschien nooit meer vergaten.

De Derde IJstijd was aangebroken. En driekwart van de wereld was uitgestorven.

 

En zo ging het leven door …