1. De slag bij Baroke
Een neushoorn en een olifant renden dreigend op elkaar af. En nee, dat was niet het begin van een mop.
Duizenden pijlen vulden de lucht en verborgen de zon. Door hun snelheid leken ze wel tien koppen te hebben. De olifant en neushoorn stormden onverminderd door, maar tientallen vossen draaiden om en vluchtten richting de bosjes. Een gigantische aap hing van een boom en riep commando’s.
“Schilden omhoog!”
Honderden wolven stonden op een rij, vlak voor de bosjes. Ze tilden hun schild op en lieten de vossen schuilen. Tussen de wolven door renden leeuwen, tijgers, herten met angstaanjagend gewei, en zelfs een jakhals.
De pijlen belandden in de schilden, alsof het hagelde en onweerde. Ze beukten en thunkten tegen het hout, maar kwamen er gelukkig niet doorheen. Wolven zakten door hun knieën door de inslag.
Vóór hen strekte de heide zich uit, kilometers lang. Er groeide niks dan onkruid, platgestampt door neushoornpoten. In de verte zagen ze zwarte puntjes—hun tegenstanders. Ze stonden er al uren, maar kwamen geen stap dichterbij.
De neushoorn en de olifant hadden elkaar bijna bereikt. De neushoorn liet zijn hoofd vallen en richtte zijn hoorn vooruit. De olifant deed hetzelfde en maakte zijn slagtanden vrij.
De apengeneraal slingerde naar de voorste boom voor beter zicht. Een hert dook tussen boomstammen door en stopte naast hem. “Minstens honderd boogschutters. De neushoorn is afleiding, ik voel het. Ze moeten meer grondtroepen hebben.”
“Waar zijn ze dan? We hebben deze hele omgeving doorzocht—er is niemand.”
De neushoorn botste schreeuwend tegen de olifant. Het grijze beest viel achterover, maar draaide zijn slagtanden als een tang en ving de neushoorn. Samen stortten ze grondwaarts. De leeuwen wilden ernaartoe, maar de aap hield hen tegen. Een hoorn stootte opnieuw naar de olifant. Maar die had de neushoorn nu stevig vast en gooide hem meters verderop. Hij bleef roerloos liggen, een dodelijke wond in de zij.
De wolvenlinie haalde opgelucht adem. Ze trokken de pijlen uit hun schilden. De vossen renden naar de overkant—tot iets hen tegenhield.
Een rood licht verblindde en bevroor iedereen op de heide, alsof de wereld op pauze stond. Middenin het rode licht ontstond uit het niets een klein voorwerp, dat snel uitgroeide tot een grote houten cirkel. Met het geluid van een stoelpoot die afbrak, keer op keer, groeide de cirkel in dikte. Het voorwerp tolde rond. Het rode licht doofde langzaam, tot het helemaal verdween. Twee wijzers ontsprongen uit het midden, als grassprieten uit de grond.
Een gigantische houten klok viel middenin de heide. De tijd die hij aangaf klopte van geen kant. De pauze was voorbij en vossen renden over het voorwerp alsof het er altijd al lag.
De voorkant draaide open. Aan de binnenkant zat een klink, vastgehouden door een zwarte poot. Enkele seconden later stak een panda haar hoofd naar buiten. Ze was helemaal zwart, met uitzondering van stralend witte ogen met rode pupillen. Ze was klein, niet groter dan een baby, maar haar zachte oren waren bijna even groot als haar hoofd.
Een vogeltje scheerde langs haar uit de klok. Ze schrok zich een hoedje en rolde naar buiten.
“Koekoek!”
“Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Een koekoeksklok is een slecht idee. Niemand vindt het handig om elk geheel uur te schrikken van—”
Een grote leeuwenpoot duwde haar opzij, terug in de klok. Ze botste tegen haar medereizigster—een compleet witte panda, met uitzondering van glimmend zwarte ogen. Samen staken ze meteen de hoofdjes naar buiten, maar de stoet leeuwen en wolven was al voorbijgeraasd. Ze zagen slechts omgespitte modder en uit de grond getrokken varens.
“Zus van me, weet je zeker dat we in de juiste tijd zijn terechtgekomen? Wacht, ik kijk zelf wel.” De witte panda dook terug in hun klok om de datum te bekijken.
“Ja, dat weet ik zeker. Weet jij zeker dat we op de juiste plek zijn?” Pijlen vlogen over de zwarte panda. Ze sloot snel de deur.
Samen zaten ze op een zachte bank—de enige zitplaats in hun voertuig. Ze keken naar de grote verzameling klokjes die de hele wand bedekten. De witte panda liet haar fluffige poot op eentje vallen. “Oh, haha, grapje. We zijn in Baroke, vlakbij het apenrijk. Dat hoort niet. We moeten naar Floria!”
“Doe maar snel, volgens mij zijn we middenin een veldslag beland.”
“Moeten we niet helpen dan?”
“Dat ons steeds naar de verkeerde plek brengt is al erg genoeg. We gaan niet ook nog meevechten met—”
“Vechten? Nee joh. We gaan terug in de tijd en voorkomen dat de oorlog begint.”
“Nee. Het is een vast punt. Wat we ook doen, deze oorlog zal gebeuren, we veranderen alleen hoe het gebeurt. Jij …”
De zwarte panda aarzelde. “Jij begrijpt dat niet, want jij bent niet de godin van de tijd. Dat is niet erg, jij hebt ook goede kanten, maar vertrouw me—”
Er werd op de klok geklopt. De witte panda deed meteen open en keek recht in de ogen van een oranje hert.
“Het is hier gevaarlijk. We zijn aan de verliezende hand. Of je vertrekt, of je helpt ons.” Een grote stenen bal vloog door de lucht en suisde rakelings langs zijn oren.
“Zie je wel! We moeten helpen!” De witte panda greep een hertenpoot en liet zich uit de klok trekken.
Een explosie klonk. De struiken achter het hert vatten vlam en tientallen kogels zoefden door het luchtruim.
De zwarte panda vloog van het bankje. “Explosies? Nee, nee, ik wil helemaal niet dat ze al buskruit te hebben! Ik ben zo terug.”
De witte panda zat nog niet bij het hert op de rug, of de klok sloot zichzelf en verdween in hetzelfde rode licht. “Hé! Ismaraldah! Kom terug!”
Ze hoorde het niet meer—ze zat allang in een andere tijd.