4. Dubbelleven

Een kleine aap hield Ismaraldahs klok op zijn rug, alsof het een pietluttige rugtas was in plaats van haar huis. Hij wankelde onder het gewicht. Wat een watje, dacht ze. Zo zwaar is dat ding helemaal niet. Zelfs Jacintah kan hem inmiddels optillen!

“Dat is mijn huis! Ik ben geen spionne. Vraag de Apenheer.”

“Jouw zusje is anders overgelopen naar de andere kant.”

“Wat? Onzin” Argh, dacht ze. Ik maak haar áf als ik haar weer zie!

“Daarnaast zegt de Apencode duidelijk dat het verboden is om je eigen wapens te bouwen.”

“Het is geen wapen. Het is een zéér geavanceerd voertuig. Technologie die jullie nooit zullen begrijpen!”

“Dan mag het zeker niet.”

“Laat me vrij en ik help jullie net zo sterke wapens bouwen.”

De apen lachten alweer. “Velen proberen Apra te misleiden. Velen falen. We zoeken geen sterkere wapens. Weet je wat dan gebeurd?”

Oh geloof me, dacht ze. Ik weet wat er dan gebeurd. De apen begrepen niet wat het betekende om tijdsgodin te zijn.

“Met sterkere wapens winnen we misschien deze oorlog. Maar dan komt er over tien jaar wéér een oorlog, en deze keer sterven er nóg meer. En nu je mond houden.”

Ze stonden vlak voor de glazen poort. De schaduw van omringende bomen zorgde dat je nauwelijks door het glas kon kijken. De wachters aan de andere kant verschenen dan ook uit het niets.

Hun vingers tikten ritmisch tegen het glas tot ook deze poort de grond inzakte. De apen stampten een donkere grot in. Overal stonden gevangeniscellen, allemaal leeg. Aan de overkant zat een gat waardoorheen fel zonlicht kwam. Zo ver kwam Ismaraldah jammer genoeg niet.

Een stalen deur opende en ze werd ruw een cel ingeduwd. De kleine aap legde kreunend en zwetend haar huis op een stenen tafel. De andere apen draaiden drie verschillende sloten dicht en stampten door het lichtgevende gat naar buiten. De kleine aap bleef achter als bewaker.

Ismaraldah wachtte urenlang. Ze maakte geen geluid, ze bewoog niet eens, totdat de aap in slaap viel. Ze wilde al veel eerder een tijdbubbel maken, maar ze moest zich aan haar eigen regels houden. Niemand mocht haar zien als ze de bubbelbezwering startte. Iemand moest de regels hanteren—haar zusje ging het zéker niet doen!

Ze sloot haar ogen en het rode licht verscheen. Halverwege het proces werd ze echter gestoord. Het geluid van iemand die een deur intrapte zoemde in haar oren, evenals het kabaal van iets dat van grote hoogte op stenen valt.

Haar ogen schoten open en haar huis lag op de grond. Op de tafel stond een das. Hij hield zijn staart tegen de oren van de aap. “Jeetje mina,” fluisterde hij, “dat verrekte ding is niet open te krijgen.”

Ismaraldah knorde van het lachen. “Weet ik, het is gemaakt van magisch hout. Niet kapot te krijgen. Hoe denk je anders dat het door de ruimte zweeft zonder kapot te gaan?”

“Dit ding kan ook door de ruimte zweven? Dát breekt mijn brein. Waar heb je deze houten klok vandaan gehaald?”

“Een plek waarvan alleen de goden het bestaan kennen. Kom op, ik heb lang genoeg in deze cel gezeten.”

Didrik trok voorzichtig een armband van een bewaker. Drie sleutels met bizarre vormen bungelden onderaan. Het kletteren van het metaal maakte veel lawaai, té veel.

Voetstappen. Ismaraldah danste zenuwachtig door haar cel. Maar Didrik bleef ijzig kalm. “Wist jij trouwens dat de hele onderkant van jouw klok onder water staat? En hoe kom jij aan een drakenei?”

“Probleempjes bij mijn vorige tijdreis.”

Drakenei? Dat was het eerst niet, toch? Ze keek naar het ei dat nu plotseling oranje was met een zigzaggend patroon eromheen. Ze sloeg een poot tegen haar voorhoofd toen ze de waarschuwing van haar moeder herinnerde: nooit een ei meenemen door de tijd, je verandert het leven dat eruit komt.

“Hm. En mij vertelden ze dat je de beste was.”

“Hé! Probeer jij maar eens in de hele geschiedenis van de wereld precies het moment te vinden waarop iemand buskruit ontdekt. Het zou je brein breken!”

Didrik plaatste alle sleutels geruisloos op de juiste plek en trok de zware deur open. Ismaraldah nam een aanloop en beukte de deur verder open. Samen rolden ze naar de klok, terwijl vier apenbewakers de grot betraden.

“Blijf hier! Blijf bij die klok vandaan!”

Ismaraldah bleef staan, bevroren, onzeker. Nee, het kon niet, het was te gevaarlijk, en ze wilde lieve Didrik niet—

Hij was niet zo onzeker en trok haar mee de klok in. Met zijn achterpoot tikte hij de deur dicht. “Kunnen ze ons tegenhouden?”

Hij haalde het voertuig van de handrem af, vlak voordat zij het wilde doen. Eindelijk iemand die verstand heeft van dingen. Maar hoe?

“Als de deur eenmaal dicht zit, krijgen alleen wij hem open.”

“Nee, als zij ons optillen, nemen we hen dan mee?”

“Ik hoop van niet. Voor hen kan dat nog weleens … onplezierig worden. De helft van hun lichaam tijdreist, de andere helft niet. Het zou—”

“—mijn brein breken, zeker?”

Ismaraldah moest zich strekken om een klokje linksboven te bereiken. Na twee keer draaien schudde de tijdmachine wild en viel Didrik misselijk op het bankje.

“Zo, we zijn er al. Opstaan!”

“Nu al? Ik had gehoopt even uit te kunnen rusten.”

“Tijd wacht op niemand.” Ismaraldah opende voorzichtig de deur en spiekte over de rand. Ze juichte. “In één keer goed!”

“Weet je wat jij moet doen? Een raam installeren. Dan kun je zien waar je bent zonder de deur open te hoeven doen.”

“Nee! Dat … is best een goed idee. Als we weer in veiligheid zijn mag jij een raam in de klok bouwen. Maar wel een mooie, niet zo’n lelijke blauwe vierkante. Het oog wil ook wat.”

“Mijn oog wil nu vooral zien wat daarbuiten gebeurt.”

Hij duwde Ismaraldah opzij en stak zijn hoofd uit de deur. Een groep fretten en marters rende langs, omringd door wasbeerhonden, elk uitgerust met een boog en bergen pijlen.

“Ik had laatst zó een rare droom,” begon een fret met een dikke snuit. “Ik droomde dat ik een piraat was. En dat ik niet met pijlen schoot maar … maar … met superkleine kogels? Ik denk dat het een vorig leven was. Ik ga uitvinden hoe je kogels afschiet, het moet kunnen!”

“Gast, jij hebt elke week een rare droom. De vorige keer beweerde je dat schildpadden een onderwaterstad hadden gebouwd. Die keer daarvoor had je het over …”

De stemmen vervaagden en stilte keerde terug. Didrik sloop als eerste naar buiten. Hij verkende enkele seconden de omgeving en wenkte Ismaraldah ook te komen. “Deze omgeving is veilig. We hoeven alleen nog hun pijlen te jatten.”

“Wacht eens even. Als zij alle pijlen nog hebben … en ze zijn in beweging … verdorie, ben ik weer terug in de tijd gegaan.”

“Terug in de tijd? Je bedoelt … dat ik nu ook heb getijdreisd? Tijdgereisd? Gereistijd?”

“Je hebt in de tijd gereisd, ja! Heb je enig idee wat dat betekent? Het is verschrikkelijk!”

“Ik voel me een beetje misselijk, en duizelig, maar verschrikkelijk is een groot woord.”

“Stop. Met. Praten. Waar was jij rond deze tijd?”

“Ik zat tussen de bosjes, te wachten tot jij stopte met duiven lastigvallen en naar beneden kwam.”

“Je moet terug. Meteen. Als je daar niet snel bent, verander jij de tijdlijn. Dan ontmoeten we elkaar nooit. Waardoor we niet terug in de tijd gaan, waardoor we dit gesprek nooit hebben, bla bla. Er ontstaat een paradox! Een onmogelijke situatie zonder oplossing!”

“En dan?”

“Dan ga jij dood! Ga nu, voordat ze je beschieten.”

Didriks kleine ogen werden even groot als die van Ismaraldah. Hij rende de heide op. Boogschutters stonden klaar en zagen hem als een makkelijk doelwit.

Ze spanden hun boog. Regels zijn er om gebroken te worden. Ismaraldah sloot haar ogen, toverde de rode gloed tevoorschijn, en de wereld stond weer stil. Ze rende naar de fretten en trok de boog uit hun handen. Even dacht ze eraan om de pijlen op henzelf te richten. Het zou hen goed recht zijn. Maar moeder was hier heel duidelijk over.

Ze schudde haar hoofd en brak de pijlen slechts doormidden.

Achter haar doemde een schaduw op. Zelfs in vertraagde tijd bewoog het snel. Ismaraldah kon niks anders dan de tijdbubbel opgeven en in de bosjes duiken.

In haar ooghoeken zag ze drie pijlen over de heide scheren. Didrik was gelukkig al lang een grijs puntje aan de horizon. Het beest met de grote schaduw—een hyena—stond precies voor haar.

“Boogschutters klaar! En zie je een panda? Grijp haar meteen. Met hun krachten winnen we sowieso.”

“Aye aye kapitein!”

“Gast, je bent geen echte piraat.”

Een slang sloop over de grond naar de hyena. Zijn lichaam was zo lang dat alle boogschutters wegliepen om niet te struikelen.

“Generaal, onze grondtroepen ssstaan in positie,” zei hij slissend. “Ze hebben niksss door. Ik hoorde het hert zeggen dat ze niemand had gezzzien.”

“Mooi, vertel de slangen te wachten op mijn signaal.”

“En de panda’s? Hoe weet u zo zzzeker dat ze komen?”

“Enkele maanden geleden zag ik ze overnachten in het woud. Ik deed alsof ik een reiziger was en vertelde dat vandaag een veldslag plaatsvond. Ze komen.”

Een maand? Voor Ismaraldah, die ondertussen veel door tijd had gereisd en veel beleefd, was dit gesprek duizend jaar geleden en dus compleet vergeten. Dat het gesprek ook in deze tijdlijn was gebeurd, suggereerde dat het ook zo’n vast punt was.

De slang siste hard en Ismaraldah rolde uit reflex naar achter.

Ik weet het, Didrik, dacht ze. Wij moeten werken aan onze verstopvaardigheden. Oh, als hij maar veilig is. Ik had hem niet met een smoesje moeten wegsturen. Ik had Jacintah ook niet achter moeten laten. Is ze écht overgelopen? Niet nog meer afscheid.

Een groenrood slangenlijf glibberde vlak voor haar poten. “Hmmsss,” siste hij nog luider, “ik hoorde anders dat die zwarte panda meedogenloosss kon zijn.”

“Ze zullen altijd proberen om levens te redden. Vertrouw mij. Sterker nog,” de hyena snoof zijn neus, “ik ruik dat een malse panda héél dicht in de buurt is.”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

4. Dubbelleven

Een kleine aap hield Ismaraldahs klok op zijn rug, alsof het een pietluttige rugtas was in plaats van haar huis. Hij wankelde onder het gewicht. Wat een watje, dacht ze. Zo zwaar is dat ding helemaal…