6. Kastelenbevelen

Didrik stond op een stapel van gebroken pijlen. Jacintah rende chagrijnig rondjes. “Zo, we zijn aan de overkant. Zie jij Ismaraldah hier? Want ik zie haar niet. Zie jij haar? Nee hè?”

“Je kent haar toch? Waarschijnlijk volgde ze de tegenstanders naar hun geheime schuilplaats.”

Didrik moest moeite doen niet over te geven. Hij was duizelig. Zijn lichaam voelde raar aan, anders, alsof het niet meer van hem was. De bosjes leken groene watervallen. Jacintah zag het en gaf hem een kusje op de wang; hij voelde zich meteen helemaal beter.

“Maak je geen zorgen. Plaatsvouwen is altijd vervelend de eerste keer. Ik doe het elke dag. Het went.”

Didrik moest bijkomen van het onverwachte kusje. Wat was het toch met die panda’s? Ze deed alsof hij al jarenlang met haar getrouwd was. Hij moest zijn hoofd erbij houden.

Hij raapte de rommel op. “Waarom zouden ze hun eigen pijlen doormidden breken? Misschien wilden ze er speren van maken?”

“Heb jij ooit een slang een speer zien vasthouden?” vroeg Jacintah lachend.

“Ja, twee keer.”

“Serieus?”

“Het zag er inderdaad niet heel intelligent uit. Misschien binden ze de pijlpunten aan zichzelf, als een soort slagtanden?”

“Breng ze niet op ideeën. Hé, kijk eens.” Ze dook omlaag en wierp pijlpunten opzij. Ze duwde haar hoofd in de modder. “Dacht ik al! Ismaraldah tekent altijd een klokje in het zand, zodat ik weet dat ze ergens iets heeft gedaan. Ik denk dat zij deze pijlen heeft gebroken. Maar was is ze nu?”

“Waar heb jij al die tijd uitgehangen? Ismaraldah maakte zich zorgen.”

Ze kroop verder naar twee grote voetstappen, diep in de aarde gedrukt. “Zei ze dat?”

“… nee. Maar ik zag het in haar—eh—gezicht.”

Ze tijgerde verder over de grond en volgde de voetstappen nauwgezet. “Dacht ik al. Ze is een goede meid, en een sterke halfgodin, maar zorgen voor haar zusje ho maar.”

“Waarom blijven jullie samen? Als er zoveel gedoe is?”

“We zijn een magische tweeling. We moeten altijd samen zijn, want dan zijn we het sterkst. Ik heb haar nodig om foutloos naar elke tijd te reizen; zij heeft mij nodig om foutloos naar elke plek te reizen. Ik voel me met haar verbonden, ongeacht wat voor rare fratsen ze uithaalt. Vast weer een cadeautje van moeder.”

Jacintah rende weg. Didrik moest snelwandelen. “Kun je dan niet voelen waar ze is?”

“Nee. Dat slaat nergens op.”

“Oh, maar ik dacht, je weet wel, als je verbonden bent, dat je dan zo’n connectie hebt, en dat je elkaars gedachten kan raden, en—”

“We zijn zusjes, geen helderzienden.”

Didrik durfde de rest van de reis niets meer te vragen. Ook was het moeilijk door Jacintahs gezang en geneurie heen te komen. Lange tijd volgden ze het bruine, modderige pad, totdat de voetstappen ophielden. Ze draaiden niet, ze namen geen afslag, ze verdwenen.

“Nou. Daar staan we dan. Midden in de nacht, in het bos, en overal kunnen wezens zitten die ons opvreten. Geweldig.” Didrik had altijd een plan. Een missie. Zeventien oplossingen om elk probleem ongezien op te lossen. Maar sinds die twee rare panda’s erbij kwamen, leek het alsof hij constant bijna verdronk. Hadden ze zijn brein al gebroken?

“Ik kan teleporteren, weet je nog? Daarnaast, die beesten slapen toch allang.”

“Heb je jezelf net horen krijsen—eh—zingen?”

“Dat waren slaapliedjes.” Didrik fronste. “Magische slaapliedjes. Jij zou het niet begrijpen. Legers beseffen steeds meer dat ze nachtdieren kunnen inzetten om ook in de nacht door te vechten. Ik wilde dat stoppen.”

Haar poot tikte driemaal op de grond. Didrik deed hetzelfde. Snel vonden ze een stuk grond dat verrassend hol klonk. Alsof je niet op een grasveld stampte maar op een deur klopte.

Didrik dacht geen twee keer na. Hij sprong zo hoog mogelijk de lucht in en liet zichzelf als een bommetje vallen. De grond barstte open. Stronken hout vlogen in het rond.

Enkele meters ondergrond landde hij op natte stenen. Jacintah volgde even later een stuk voorzichtiger. “Ik was op zoek naar de klink, maar dit werkt ook.”

“Sorry, mijn geduld is op. Ik heb, in tegenstelling tot jullie, niet alle tijd. Sterker nog, klim op mijn rug, dan zijn we sneller.”

Jacintah gaf graag gehoor. Eenmaal op zijn rug sloeg ze haar armen om zijn korte, brede hals en sloot haar ogen.

Didrik rende zo hard hij kon door de tunnel. Regelmatig stapte hij in een plas water en spetterde onder galmend geluid de muren nat. De gang liet hier en daar maanlicht binnen, maar was verder zo donker als Ismaraldahs vacht.

Ze bereikten een steile helling die leidde tot een splitsing met twee verschillende openingen. “Heb jij enig idee?”

Ze sprong van hem af en legde haar voorpoot tegen de grond. Toen haar ogen sloten, verscheen een rood licht.

“Dus je kunt wél voelen waar ze is?”

“Goden voelen al het leven in de buurt. Aan de trillingen in de grond en de lucht. Het is … het is een soort verbonden web voor ons, waarin wezens met veel levenskracht veel groter eruitzien dan ze eigenlijk zijn. Zo voel ik nu dat er twintig beesten achter de linkergang zitten, maar slechts twee achter de andere gang.”

“Makkelijke keuze.” Ze slopen door de rechtergang. Versierde kandelaars hielden de vertrekken goed verlicht en op de grond lag een zacht fluwelen tapijt. Het was koud en tochtig. De muren waren van grijs gesteente en dikwijls afgebrokkeld. Verder in het kasteel hoorden ze iemand iets doormidden snijden en vervolgens tegen een pan slaan.

Voetstappen naderden. Jacintah hield een poot voor haar mond. Ze rolden door en verstopten zich onder een tafeltje tegen de muur. Ze zaten zo dicht op elkaar dat ze leken op één enorm wit kussen.

Een groep fretten liep langs. “Wat een saaie vechtdag zeg. Ik viel gewoon in slaap halverwege. En toen had ik zó een rare droom!”

“Gast, als het weer dat verhaal over de bewegende zandmannetjes is, ga ik op een andere slaapkamer liggen.”

De stemmen vervaagden snel en leken niks te hebben gezien. Didrik fluisterde. “Vind jij het ook niet bijzonder … netjes en verzorgd in deze schuilplaats?”

“Ja. Ik bedenk nu pas dat ik hier eerder ben geweest. Best wel vaak, zelfs.”

Een deur vlak naast de tafel zwaaide open en dezelfde fretten als net kwamen eruit. Ze bleven stilstaan en kletsen. Jacintah hield haar adem in. Ze bleven nog langer stilstaan. Didrik aaide haar over de bol om haar rustig te krijgen.

Ze hield het niet meer. Ze was de Plaatsvouwer: die moesten gewoon zeer regelmatig van plaats veranderen.

“Aaaah!”

Ze stormde onder de tafel vandaan en sloeg de voorste fret hard in het gezicht.

Ah, dacht Didrik. Verrassend. Nog meer improviseren.

Didrik joeg zijn achterpoten tegen de fretten. De ene viel plat op zijn gezicht, maar de ander werd gemist. Didrik schoof dichterbij. Zijn staart krulde op, klaar om een stoot uit te delen, maar op het laatste moment besloot hij toch in zijn verstopplek te blijven.

De fret hield de spartelende Jacintah stevig vast. “Gast, had de baas geen beloning uitgeloofd voor een witte panda vangen?”

De andere fret reageerde niet. “Natuurlijk, die gast is allang weer in dromenland. Ik doe het zelf wel.”

Jacintah probeerde los te komen, maar zag snel dat het niet ging lukken. Ze keek de fret boos aan. “Ik eis dat je me naar de kasteelheer brengt. Hij is mijn vriend.”

“Dat lijkt me sterk, we hebben namelijk een kasteelvrouw.”

“Verdorie Ismaraldah,” mopperde ze. De fret nam haar mee. Didrik gleed als een slang onder de tafel vandaan en klom via de muur op het plafond. Ondersteboven volgde hij de fret.

Ze liepen door vele kleine kamers. In elke kamer brandde een behaaglijk warm haardvuur. Het geluid van klinkende messen en vorken werd luider.

De fret liet Jacintah geen moment los. Hij wandelde te snel om aan te vallen en bovendien was Didrik benieuwd naar de mysterieuze kasteelvrouw. Hij bleef op veilige afstand, totdat ze een grotere kamer betraden met een gigantische deur.

“Je praat alleen als ze jou aanspreekt. Je zit stil en luistert. Begrepen?”

“Hmpf. Ik vond die kasteelheer leuker.”

“Wie geeft er om leuk? De apen hebben onze wereld vernield, met hun Apencode, hun regels, hun macht. De kasteelvrouw is slim en sterk en de enige die durft te vechten tegen Apra. Onze enige hoop.”

“Onzin. Het was nog veel oneerlijker voordat de apen—”

De fret beukte de deur open. Onder geknars en gepiep ontstond een smalle opening waardoor fel licht kwam. Ze liepen naar binnen. Die andere kamer was veel hoger, dus Didrik kon niet verder over het plafond.

Hij kroop—nog steeds ondersteboven—naar een grote spiegel aan de wand. Hij gebruikte het als verstopplek, tot hij landde en naar de deur kon rollen. Plat ertegenaan, keek hij met zijn linkeroog door de nauwe opening.

Jacintah was inmiddels met touw vastgebonden en geblinddoekt. Ze zat wel op een stoel, maar daar hield het gemak op. Vier hyena’s stonden om haar heen en hielden haar strak vast. Didriks ogen gleden naar de andere kant van de tafel.

Ismaraldah?! Daar zat ze. Niet vastgebonden, niet geblinddoekt, niet bedreigd—helemaal vrij. Ze zat er alsof ze de baas was van dit kasteel, alsof ze al jaren met de kasteelvrouw samenwerkte.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

6. Kastelenbevelen

Didrik stond op een stapel van gebroken pijlen. Jacintah rende chagrijnig rondjes. “Zo, we zijn aan de overkant. Zie jij Ismaraldah hier? Want ik zie haar niet. Zie jij haar? Nee hè?&rdquo…