7. Altijd groener
Didrik wist nu zeker dat het een fout was om met de panda’s in zee te gaan. Al dat spelen met tijd, plaats, en beloftes maakte hem duizelig. Het brak inderdaad zijn brein. Hij was niet meer zeker van alles dat hij zag en voelde, want ja, misschien was de tijdlijn wel weer opnieuw veranderd. Maar op diezelfde manier voelde hij zich zo’n vast punt waarover Ismaraldah sprak: het was onvermijdelijk dat hij in hun leven kwam.
“Is dit, honderd procent zeker, jouw zusje Jacintah?”
“Ja, mevrouw Castela.”
De kasteelvrouw Castela knikte en sprong van haar kleine troon. Ze stond vlakbij Ismaraldah en was op vier poten even hoog als zij. Ze fluisterde: “Weet je zeker dat Jacintah zal meewerken?”
“Ze is misschien wat onbezonnen, maar ze is ook slim,” fluisterde Ismaraldah terug. “Ze luistert wel als ik iets verstandigs zeg. Uiteindelijk denken we hetzelfde over alles.”
“Hé! Fluisteren in gezelschap is asociaal!” Jacintah schreeuwde zo hard dat zelfs Didrik ervan schrok. Hij stond nog steeds bevroren tegen de deur. Castela sprong op tafel. Nu pas zag Didrik wat ze was: een zwartvoetkat.
Ze greep tussen het eten op tafel en trok een grote spin ervandaan. Zonder aarzeling at ze hem op. Ze keek eerst naar de stuiterende Jacintah en vervolgens vragend naar Ismaraldah.
“Weet je het heel zeker? Ons plan hangt af van Jacintah en ze heeft nog niks vriendelijks gedaan.”
“Misschien … helpt het als ik alleen met haar praat.”
Castela likte haar zwarte zolen schoon en dacht lang na. “Je vraagt nu wel heel veel vertrouwen. Het moment dat we haar loslaten kan ze zo— poef—teleporteren.”
“Ik weet het. Maar u weet ook: een beetje vertrouwen kan tot grootse dingen leiden.”
Jacintah werd steeds rustiger en spitste haar oren. Ze leek de stem van Ismaraldah eindelijk te herkennen.
“Goed dan. Wachters, serveersters, niet uitgenodigde fretten—allemaal de zaal uit!”
Didriks staart sprong omhoog. Een zwarte vlek van beesten snelde op de halfopen deur af en hij kon vanuit hier niet naar het plafond klimmen. Ik tel er vijftien, dacht hij. Veel te veel om uit te schakelen.
Hij rende naar de spiegel en trok hem van de muur. Met moeite plaatste hij hem schuin tegen de wand, zodat hij erachter kon liggen.
De deuren zwaaiden open. Het geluid van voetstappen was overal. Sommige warmden zich even aan het haardvuur, maar niemand bleef lang hangen.
Behalve Castela. “Stop! Wie heeft de spiegel vernield?”
Ze stampte woedend de vloer en trok de fretten aan hun staarten terug. Jeetje, het is maar een spiegel.
“Heb je enig idee hoe waardevol dit ding is? Nee hè? Zeg op, wie heeft het gedaan?”
Didrik begreep nu hoe zo’n kleine katachtige de baas speelde over een leger wrede beesten. Iemand achterin de kamer stak voorzichtig een poot omhoog. “Ik dacht dat u die spiegel had vernietigd? Ik hoorde namelijk dat het een magisch raam was. Dat de apen daarmee in ons kasteel kunnen kijken.”
“Dat klopt. Maar dat betekent ook dat wij in hun apenrijk kunnen kijken. Ik moest het doen om vertrouwen te winnen. Ze zijn nu honderd procent zeker dat ik aan hun kant sta. Ha, en iedereen noemt apen de meest intelligente wezens van allemaal!”
Haar blik speurde door de kamer, kamde elke centimeter uit. Twee hyena’s stapten vooruit. “Jullie twee? Dat valt me nou tegen.”
“Nee, we komen hem weer ophangen. We hebben betere dingen te doen vandaag.”
Ze drukten hun neuzen links en rechts tegen de spiegel en tilden hem op. De twee pootjes bovenaan de spiegel zagen ze niet. Iedereen liep tevreden weg.
Behalve Castela. Ismaraldah wachtte nog steeds tot iedereen weg was. Ze slenterde weg.
Tot een zwaar lijf op haar rug landde. Ze stortte ter aarde en keek verschrikt in een zwartwit gestreepte gezicht. Castela kwam niet onder zijn greep uit.
“Sorry, mijn … vrienden zitten daar,” zei Didrik. “Waar heb je haar tijdmachine gelaten?”
“Die heeft ze zelf ergens neergezet. Ismaraldah is mijn gevangene niet, ze is een bondgenoot. Laat me los, kameraad.”
“Dat is vreemd, net hielp ze nog de tegenstanders.”
“Weet je dat héél zeker, kameraad?”
Didriks ogen gleden weg. Hij keek moeilijk. Weet ik dat wel zeker? We zijn immers terug in de tijd gegaan.
Castela rukte zich los tijdens de verwarring. Haar ogen waren groot voor haar kleine ronde hoofd. Ze keken Didrik vurig aan. “Praat met Ismaraldah, blijf hier, maar vertel de apen niks. Ik ben helemáál niet blij met veldslagen vlak voor mijn kasteeldeuren. Ik wil hetzelfde als jullie: de oorlog zo snel mogelijk voorbij.”
“Sorry, ik kan niet aan beide kanten staan.”
“Je bent toch een Kameraad zonder Koning? Dan moet je juist onpartijdig blijven. Géén kant kiezen—of allemaal.”
Hij realiseerde nu pas dat ze hem vanaf het begin kameraad noemde. “Ik was vroeger net als jij. Maar dan veel beter.” Castela knipoogde en liep weg. Didrik gleed door de open deur en gooide hem daarna stevig in het slot.
Ismaraldah stond meteen op toen hij binnenkwam. Ze keek hem langdurig aan, liet zelfs een lachje verschijnen, maar zei niets. Jacintah zat niet meer vastgebonden, maar bleef op de stoel zitten.
“Didrik! Ja! Eindelijk! Zeg Ismaraldah hoe verschrikkelijk ze is.”
“Ik—eh—nee. Laten we dit rustig bespreken.”
“Rustig? Over een paar uur begint de volgende dag en dan gaan ze weer urenlang vechten. Het moet stoppen. Nu!”
“Zusje—jij weet net als ik dat we het vechten niet zomaar kunnen stoppen. Het heeft geen zin om tegen iedereen te zeggen dat ze liever moeten zijn. Er is niet genoeg vertrouwen. De eerste die zijn wapens weglegt, wordt aangevallen door de tegenstander en verliest het gevecht.”
“Ja, maar dit, Ismaraldah? Zomaar van kant wisselen? De kant kiezen van de slechteriken?”
“Ik kwam hier omdat ik hoorde dat jij van kant was gewisseld!”
Jacintah ontplofte. “Ik volg juist al jouw regels! Ik help beide kanten. Ik had de apen geholpen, dus ook de andere kant. Ik ben onpartijdig. Maar jij bent alleen verliefd op de apen.”
“Je volgt nóóit mijn regels!”
Jacintah blies rode wolken uit haar neus. Al het eten op tafel teleporteerde in haar schoot. Wederom zat er een spin tussen; ze plaatste hem voorzichtig op de grond.
“Waarom?” snauwde Didrik.
“Waarom wat?”
“Waarom stuurde je mij voor jan joker de heide over? Ik had wel neergeschoten kunnen worden! En uiteindelijk was het helemaal niet nodig. Volgens Jacintah hoefde i jou helemaal niet opnieuw te ontmoeten omdat ik terug in de tijd had gereisd.”
Ismaraldah krabde eindeloos aan haar voorpoot. “Ik was … gewoon … bang dat er iets mis gaan.”
Haar stem werd nauwelijks hoorbaar. “Niet nog meer afscheid nemen.”
Ook hiervoor had Didrik getraind, al dacht hij daar nu niet over na. Ismaraldah zat vol verdriet en onzekerheid. Hij dacht na hoe erg het zou voelen om haar kwijt te raken.
En realiseerde toen dat Ismaraldah haar hele leven alle wezens die ze tegenkwam moest kwijtraken.
Hij liep dichterbij en gaf haar een kusje op de wang. “Waarom vertelde je niet dat je bevriend was met Castela?”
“Ik ben een tijdreizigster. Ik ben bevriend met duizenden wezens, verspreid over alle tijdperken. Ik weet wat ik doe, want ik doe het al héél lang.”
Didrik kon het moeilijk bevatten, maar voor haar wilde hij een poging doen. “Goed dan. Wat is je plan?”
“Dit kasteel staat dichtbij één van de toegangspoorten tot het apenrijk. Morgen vechten we niet. Morgenavond bestormen we stiekem het apenrijk en nemen de Apenheer gevangen. We vertellen dat ze aan onze regels moeten voldoen. Als ze akkoord gaan stopt het vechten.”
Ismaraldah en Didrik hingen tegen elkaar alsof ze zo in slaap konden vallen. “En welke regels zijn dat?”
“Ten eerste: het apenrijk moet toegankelijk zijn voor iedereen. Ze mogen niemand buitensluiten. Ten tweede: hun Apencode geldt alleen daar, niet in andere gebieden daaromheen. En ten derde: alle beesten mogen stemmen over wie de volgende Apenheer wordt.”
Ismaraldah schoof nog dichterbij. Didrik keek weg, in gedachten. Hij boog zijn rug en wreef met zijn korte staart zweet van het voorhoofd. Na een stilte plaatste hij zijn lange snuit tegen de hare. Ik hoor geen kant te kiezen, het zou duivels zijn, herhaalde hij tegen zichzelf. Maar waarom voelt het dan zo goed?
“Waarvoor heb je mij nodig?”
“Jij kan de missie morgenavond leiden. Wij hebben allebei gezien hoe goed je bent.”
“Ik weet niet of—”
“Niet zo verlegen, je zei het zelf!”
Ismaraldah grijnsde en gaf hem heel snel een kusje. Ik ben de gelukkigste das ter wereld, dacht hij.
Jacintah was minder blij met de gang van zaken. “Zoals altijd sta ik er weer alleen voor. Gaan jullie maar lekker samen de apen verraden, ik ga mijn eigen weg.”
“Wacht! Je hebt toch gehoord wat we zeiden? Als je nu weggaat, stopt het vechten niet.”
“Ik kan plaatsvouwen, ja? Ik kan mezelf op elk moment in het apenrijk krijgen. Als ik het met jullie plan eens was, had ik het allang zelf uitgevoerd. Die regels van de apen hebben ons honderden jaren vrede gegeven, eten voor dieren die het zelf niet kunnen regelen.”
“Jij doet ook altijd alleen maar waar je zelf zin in hebt!”
Jacintahs mond viel open. “Zegt de mevrouw die mij achterlaat op het slagveld! Je gaat altijd in je eentje terug in de tijd. Alsof … alsof ik een onnodige aanhangsel ben.”
“Zeg dat nou niet. Ik bescherm je. Ik hou van je stomme grapjes. Je weet niet hoe het is, om telkens opnieuw lieve beesten te ontmoeten en weer achter te moeten laten.”
Ismaraldah barstte in huilen uit. Didrik hield haar stevig vast. Ze probeerde los te komen, een rode wolk al rond haar oren. Nee, blijf nou eens een keer. Stop met rennen.
“Jaja, ga maar weer huilen. Je—”
Iemand bonkte hard op de gesloten deuren. Jacintah rolde geschrokken van tafel. “Je mag die Castela vertellen dat je mij bent kwijtgeraakt. En Didrik—je bent een lafaard.”
Ze verdween in een rode mist.