9. Het lot

Didrik duwde zijn klauwen in de grond en weigerde verder te lopen. Hij was er klaar mee. “Ismaraldah heeft gelijk,” fluisterde Didrik. “Jij trekt altijd je eigen plan.”

“Zij ook. Bewaar je kritiek voor later!”

“Nee. Als ik samen met jou de strijd aanga, moet ik je vertrouwen. Tweede regel van de kameraden: iedereen denkt mee en iedereen is gelijk.”

Jacintah zuchtte lang, hard, diep, en alsof ze elektrische schokken kreeg. “Ik heb de tijdmachine uit het kasteel gehaald. Ismaraldah had hem doodleuk in de eetzaal verstopt. Ik heb hem dáár neergezet.”

Ze wees naar de enige boom op de heide. Een kampvuur verlichtte de plek goed en scheen zwarte gestaltes tegen de boomstam. Ze liepen erheen. “Vertel verder.”

“We gaan terug in de tijd en vertellen de apen alles. Dan kunnen zij Castela stoppen voordat de veldslag begint.”

“Is dat wel onze beslissing om te maken?”

“Hoezo?”

“Ik ben een Kameraad zonder Koning. Ik heb gezworen om nooit kant te kiezen, maar nu gaan we de kant van de apen kiezen. Wie weet— misschien zijn zij wel de slechteriken?”

“Hmpf. Ismaraldah is in je hoofd gaan zitten. Ze blijft maar zeggen dat vechten onvermijdelijk is. Dat het een vast punt is. Dat is toch verdrietig? Dat is toch verschrikkelijk? Ze zit ernaast. Er moet een manier zijn om de oorlog te voorkomen, zonder ergens anders in de tijdlijn een andere oorlog te starten.”

Ze verlieten de bosjes en stonden open en bloot op de heide. Didrik keek druk om zich heen, op zoek naar eventueel gevaar. Jacintah rolde vrolijk door.

“Hé! Daar is de das! En Jacintah!” Enkele wolven stonden op en liepen naar hen toe. Ze maakten een buiging. Jacintah wachtte even en maakte een buiging terug. Didrik stond er verbaasd bij.

“Oh, nee, dat is helemaal niet nodig joh. Wij zijn geen helden.”

De wolven reageerden niet totdat ook Didrik een lichte buiging maakte.

“Jullie hebben vele levens gered—dan ben je een held,” antwoordde wolvin Zeze. “Jullie hadden weg kunnen rennen, het hele Tweede Conflict kunnen negeren. Maar jullie bleven en jullie hielpen ons. Kom, kom bij het warme vuur zitten.”

Het hele grondleger van de apen zat in een kring. Sommige sliepen al, anderen speelden boter-kaas-en-eieren met de modderige grond.

“Waarom zitten jullie hier? Het is levensgevaarlijk.”

“Tja, we zijn er ook niet blij mee, maar wij zijn de eerste verdedigingslinie. Als gevaar komt, moeten wij het als eerste zien en de rest waarschuwen.”

“De rest?”

“Niet doorvertellen, maar—”

“Arap … denk goed na wat je nu zegt … " waarschuwde een hert aan de overkant van het kampvuur.

“De apen hebben een gigantisch leger binnenin het apenrijk. Ze kunnen de vijand zonder moeite verpletteren. Maar ze doen het niet, want het is tegen de Apencode. Het leger mag alleen gebruikt worden om te verdedigen. Oeh ah, de apen hebben zelfs nette regels over hoe je oorlog voert.”

“Waarom? Als ze nou eens één keer hun regels breken, zouden ze het hele Tweede Conflict beëindigen.”

“De Apenheer vindt het erg belangrijk dat iedereen blijft leven, zelfs de slechtste en gemeenste wezens op deze planeet. Geweld leidt tot meer geweld, zegt hij steeds.”

“Als hij jullie zo belangrijk vindt, waarom komt hij niet bij jullie zitten?”

Alle beesten rond het kampvuur keken op. “Inderdaad. Hij kent onze namen niet eens!” riep een vos. De grote wolvin bracht haar tot bedaren.

“Ik had naar mijn grootvader moeten luisteren,” zei een jakhals. “Jaco zei altijd dat ik in Floria moest blijven. Daar was het veilig, daar was het goed.”

“Waarom ben je weggegaan?”

“De apen lokten ons met mooie praatjes. Vechten voor vrijheid, de hele wereld helpen, vrede stichten, laten zien hoe sterk je bent. Eerlijk is eerlijk, ik heb meer beleefd afgelopen tijd dan al die jaren daarvoor. Maar ik smacht naar het moment dat ik weer naar huis mag.”

“Och, thuis … het voelt als een droom inmiddels,” zei een leeuw met koninklijk mooie manen. “Ik heb een plekje, op een heuvel, vlakbij de zee. Ik had mijn vrouw beloofd snel terug te keren. We kregen bijna een kindje—ze zal inmiddels al bijna één jaar oud zijn en ik heb haar nog niet gezien.”

“Maar vriend,” riep een chimpansee. “Ik verwacht dat wij allemaal een uitnodiging krijgen om bij jou thuis feest te vieren? Als dit allemaal voorbij is, natuurlijk. Hoe heet ze, je kind?”

“Amowe, ofwel liefdesleeuw.”

“Mooie naam, mooie naam. Mijn ouders hadden het minder goed met mij voor. Ze noemden mij Schobbejak. Mijn achternaam is ook nog eens Grootgat.”

Iedereen rond het kampvuur lachte.

“Ik wil dit niet,” zei een van de kleinere wolven. “Ik wil mijn geliefde knuffelen. Ik wil mijn goede vrienden weerzien. Onbezorgd door de bossen rennen, niet bang dat elk moment een pijlenregen van boven komt en ons vermoord. Het maakt me niet eens uit dat de helft van Traferia de wolven haat—ik kom er vandaan en ik wil ernaar terug.”

Zeze duwde moederlijk haar grijze snuit tegen de zijne. “Roge had dit verschrikkelijk gevonden. Diep, diep verschrikkelijk.”

Het bleef stil. De Chimpansee kroop naar het kampvuur. “Achja, uiteindelijk maakt het niet uit hoe je heet. Of waar je vandaan komt. Het belangrijkste is nu—samen, hier, vechten voor wat we waard zijn.”

“Maar hoe lang nog? Hoe lang duurt het voordat de apen inzien dat alleen maar verdedigen niet werkt?”

“Zeg, kun jij die Jaco niet vragen om versterking te sturen vanuit Floria?”

De jakhals lachte luidruchtig—niemand begreep waarom. “Niet verder vertellen, maar Floria heeft geen enkel leger, niet één soldaat. Ze hebben alleen een gigantische vloot die het gebied omringt. Als je eenmaal op het land bent, is het bijzonder als je ergens een levend wezen tegenkomt.”

“Aha! Fijn! Dan weet ik waarnaartoe ik ga als dit is afgelopen.”

“Je mag best bij ons verblijven, als je wilt. Het koninklijk paleis is gigantisch. En het weer is stukken beter dan deze druilerige drab.”

“Het is mij inderdaad een raadsel waarom jij bent weggegaan,” zei Zeze. Ze wandelde terug naar de boom. Nu pas zag Didrik dat de tijdmachine ertegenaan leunde. De lucht was niet meer zwart, maar lichtgrijs. De sterren verdwenen.

“Hmm. De zon moet allang opkomen. Chimp, ga eens kijken.”

De Chimpansee sprong over zijn rug de boom in. Nog voordat hij boven was, slingerde hij alweer omlaag. “Pijlen! Heel veel pijlen!”

Iedereen stond op en doofde het vuur. Jacintah rende op de tijdmachine af. Didrik bleef staan.

“Kom je mee of niet?”

De vier apenbewakers kwamen aanrennen. Woedend. “Zie het zo. Je bent onpartijdig gebleven—je hebt allebei de partijen even boos gemaakt!”

Voor Ismaraldah. Hij sloeg een poot op haar schouder. “Laten we een veldslag eindigen voordat hij begint.”

Jacintah gooide de deur al open en sprong naar binnen. Didrik keerde tot Zeze. “Als wij terug in de tijd gaan, is dit allemaal nooit gebeurd.”

“Hoe bedoel je?”

“Nah, het zou je brein breken als ik het—”

“Probeer het,” zei Zeze.

“Er is geen veldslag. Jullie ontmoeten elkaar nooit. Jullie kletsen nooit rond een kampvuur. Zou je dat erg vinden?”

Ze hoefde niet na te denken. “Nee. Liever dat iedereen overleeft. Je bent een held, zei ik toch?”

Didrik knikte, maakte een buiging, en sprong naast Jacintah. Zij draaide een aantal knoppen, hij hield de handrem stevig vast.


Schokkerig landde het klokhuis. Jacintah trapte de deur open en spiekte over de rand. Didrik moest echt een keer dat raam in de tijdmachine zetten. Jacintah gilde en gooide de deur dicht. Iets bonkte tegen de deur.

“Nee, we zitten verkeerd.”

“En ik dacht dat jullie de beste waren.”

“Ja, samen wel. Maar zonder Ismaraldah is het altijd lastig om de juiste tijd te vinden.”

“Dan halen we haar toch?”

Jacintah keek nors, maar ze weigerde niet. Didrik gebruikte weer een geleerde tactiek. “Fijn dat je meewerkt. Dit is het plan: ik vind haar in het kasteel van Castela, grijpen haar, en we verdwijnen meteen.”

“Prima.” Ze draaide naar zijn idee alle klokken. Een korte knal later landden ze weer. Didrik kon steeds beter overeind blijven en sprong meteen naar buiten.

Sneeuwvlokken vlogen langs zijn gezicht. Zijn snuit bevroor al. “Nee, dit is de verkeerde plek.”

Hij rolde bibberend naar binnen en ze vertrokken weer. “Ik ga ook zo snel mogelijk een verwarming inbouwen.”

Jacintah lachte. Een onhandige landing later trapte Didrik de deur open. Hij zag Ismaraldah meteen staan. Hij zag ook de tientallen beesten voor haar die een speer in haar richting duwden.

“Snel! Stap in!”

Ismaraldah had het geluid allang herkend. Ze sprong met een salto achterover precies de tijdmachine in en sloot de deur. Alle speren knalden tegen het hout, maar geen enkele kwam erdoorheen. Magisch hout. Hij begin het te begrijpen.

“Poeh, dat was net op tijd zusje.” Ismaraldah sloeg haar armen om Jacintah en ze draaiden samen aan de klokken.

“Wat is het plan?”

“Terug in de tijd, de apen vertellen wat er staat te gebeuren.”

“Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Het is—”

“Een vast punt, ja. Maar waarom?”

“Dat begrijpen jullie toch niet. Het is mijn last om te dragen.”

Jacintah zuchtte. “We zijn een team. Vertrouw mij en ik vertrouw jou. We kunnen de last samen dragen.”

Didrik glimlachte. “Oh, en ik ben heel nieuwsgierig, telt dat ook?”

Ismaraldah nam plaats op het bankje naast hem. “Jullie denken dat tijd een lijn is. Maar tijd is een kracht die overal inzit. Jij beweegt omdat tijd zich met jou bemoeit. Maar als té veel dingen dezelfde richting in bewegen, is het niet meer te stoppen. Eén soldaat die rent kan je tegenhouden. Maar als honderden rennen, bereiken een paar daarvan sowieso de overkant.”

Didrik voelde het hout weer trillen en trok in reflex aan de handrem. Ismaraldah stond op en keek treurig. “Deze oorlog heeft een geschiedenis van duizenden jaren en duizenden redenen. We kunnen niks doen om al het vechten tegen te houden.”

“En toch,” zei Didrik. “Kunnen we het proberen.”

Ze stapten tegelijk uit. Ze stonden middenin een grote zaal met beige muren en een hoog plafond. Een rode loper liep vanuit de deur naar een trapje dat uitkwam bij een troon.

De troon was breed, gemaakt van mooi bruinoranje hout, maar verder niet versierd. Eromheen stonden vele bomen met hangmatten ertussen, waarin de apen sliepen.

De grote Apenheer zat klaarwakker op de troon. “Wie zijt gij in vredesnaam?”

“Wij zijn tijdreizigers,” zei Didrik, die zich flinker voordeed dan hij zich inmiddels voelde. “We komen u waarschuwen. Mevrouw Castela, die u als een bondgenoot ziet, is een verraadster. Zij is de leider van een groot leger dat binnenkort Baroke aanvalt.”

“En waarom zou ik dat geloven? Ik heb u nog nooit gezien en Castela is altijd trouw geweest.”

“Maar—jullie—eh—de apen hebben mij zelf op deze missie gestuurd! Om jullie van tevoren te waarschuwen!”

“Ik geloof er geen snars van. Bewakers!”

Ismaraldah tikte hem aan en liep alweer naar de tijdmachine. “Nee, dit moet je niet zo doen. Ik zal het voordoen.”

Ze draaide behendig enkele klokjes en stapte meteen weer uit. Ze stond niet in de zaal, maar in de gang die ernaartoe liep. “Ik loop dadelijk de zaal binnen. Het enige dat jullie hoeven te doen is over een minuut dáár verschijnen.”

Ze sloot de deur en liep vrolijk fluitend door de opening. “Wie zijt gij in—”

“Ik ben een tijdreizigster. Ik kom mijn diensten aanbieden, en u waarschuwen voor groot gevaar.”

“Een tijdreizigster? Die bestaan slechts in fabels en legendes.”

“Neen neen, ik zal het bewijzen. Over enkele ogenblikken zal in deze zaal mijn tijdmachine verschijnen. Mijn twee vrienden zullen uitstappen en u vertellen wat er aan de hand is.”

“Dat zullen we nog weleens zien.”

Ze wachtte, en wachtte, en staarde een minuut naar de Apenheer. Hij stond op van zijn troon, toen rood licht verscheen en een houten klok voor zijn voeten lag. Jacintah en Didrik sprongen eruit.

“U heeft mijn oor. Welk gevaar dreigt?”

Didrik legde met tegenzin opnieuw de situatie uit, en voegde nog iets toe. “Als u naar het kasteel gaat, zult u een klein leger aantreffen, niet sterk genoeg om u te verslaan. Neem ze gevangen en het apenrijk is veilig.”

“Mocht u toevallig twee hilarische fretten aantreffen die elkaar met gast aanspreken, wilt u ze aan mij geven?”

Didrik en Ismaraldah keken fronsend naar Jacintah. “Wat? Als jij een ei hebt, mag ik ook iets leuks.”

“Nee, dat ei moet terug.”

Jacintah stampte naar het Klokhuis en was in een halve seconde heen en weer gegaan. “Het goede nieuws? Het ei is ergens afgeleverd. Maar wáár precies …”

Hoofdschuddend gaven ze Jacintah allebei een kusje, alsof ze haar liefkozende ouders waren. “Misschien is het toch handiger als we samen reizen,” fluisterde ze.

Terwijl de Apenheer de instructies gaf aan zijn troepen, liepen de tijdreizigers naar buiten. Ze wilden niet meehelpen met de missie. Dat was hun taak: alles van een afstand subtiel beïnvloeden. Want je zag wat er gebeurde als ze er middenin kwamen. Hadden de originele kindergoden daar geen woord voor? Zyme of zoiets?

Didriks hoofd zwom van alles dat was gebeurd. Hij was nog steeds niet blij met de onzekerheid, maar wist zeker dat bij de panda’s wilde blijven. “Wat is ons volgende avontuur?”

Ismaraldah keek hem aan voor wat voelde als uren. “Het spijt me zo Didrik, maar je kunt niet mee. Het zou je brein breken.”

“Voor jou, Ismaraldah, wil ik best—”

“Het kan niet, Didrik. Als jij reist naar een moment voordat je geboren bent, ga je dood. Als jij reist naar een moment als je al gestorven bent, ga je dood. Natuurlijk, de veranderde tijdlijn tovert misschien een nieuwe das tevoorschijn met de naam Didrik—maar het is niet JIJ.”

Ze greep zijn schouders. “Ik zie het aan je ogen: je voelt je nu al verschrikkelijk ziek.”

Hij had het geprobeerd te verbergen, maar de pijn was onhoudbaar. Zijn lichaam was in de war, heen en weer gesleept tussen tijd en ruimte, en wilde haast uit elkaar barsten.

“Is … is er echt geen manier omheen? Kun je mij geen eeuwig leven geven? Of een uitzondering maken? Iets magisch doen? Je bent een halfgodin, toch?”

Ismaraldah barstte weer in huilen uit. Jacintah trooste haar.

“Ik kan het gewoon niet. Ik kan niet … ik kan nooit … ik kan mezelf niet toestaan om van iemand te houden.” Ze was haast onverstaanbaar door het snikken heen. “Ik moet iedereen achterlaten. Ik ben niet een tijdreizigster, ik ben de tijdreizigster.”

“Ik begrijp het. Maar ik wil het niet begrijpen.” Didrik lag kwetsbaar voor haar. “Wat ben ik voor jou dan? Een puntje op de tijdlijn? Een van de duizenden vrienden die je hebt? Je weet al precies wat ik ga doen en wanneer ik sterf?”

“Nee—je bent zoveel meer. Zo enorm veel meer. Ik hou van jou … in alle tijdlijnen … in al mijn vormen.” Ze huilde nog harder. “Zie je wel! Jij kan het niet eens weten! Hoe vaak we elkaar al hebben ontmoet, hoe vaak we elkaar gaan ontmoeten—”

Ismaraldah draaide om en wilde wegrennen. Jacintah en Didrik hielden haar vast.

“Doe jezelf dit niet aan,” zei hij. “Ik blijf hier achter, wat het ook kost. Ik sta altijd voor je klaar, en je mag altijd langskomen, om mijn brein keer op keer te breken, en dingen uit te leggen die ik ben vergeten door de veranderde tijdlijn.”

Haar stem piepte. “Echt?”

“Als jij dat wil ben je mijn vriendin en daar komt niks of niemand tussen.”

Jacintah liet los. “Hmpf. En ik dan?”

Ismaraldah viel tegen Didriks zachte vacht, alsof het onvermijdelijk was, haar lichaam niet langer kon overleven zonder zijn aanraking. “Jij mag erbij zijn om dit soort mooie momenten te verpesten.”

Jacintah grijnsde. Ze viel ook bovenop Didrik.

Ze stonden pas op toen de apen terugkwamen met het goede nieuws.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

9. Het lot

Didrik duwde zijn klauwen in de grond en weigerde verder te lopen. Hij was er klaar mee. “Ismaraldah heeft gelijk,” fluisterde Didrik. “Jij trekt altijd je eigen plan.” “…