1. De Pilaren van Gibra
Van de schildpadschool leerde Slupper hoe hij saai, dom en ongelukkig werd. Nou, ja, zo zag hij het dan. De juf eindigde haar les: “En onthoud allemaal, als je hard je best doet op school, word je later eenzaam en alleen oud!”
Ze drukte op zeewier en een belletje rinkelde. Achter haar hing een sponsdier. Met haar vin duwde ze het huiswerk voor volgende week erin. Eenmaal klaar met schrijven—wat lang duurde, ze bleef een schildpad—keek ze nog eens goed naar haar klas.
Veertig schildpadden zwommen achter elkaar in vier nette rijen. Iedereen gebruikte het schild van de leerling vóór hen als tafel. De voorste schildpadden waren dus de slimsten. Die waarvan de juf dacht ze alles wel onthielden en geen tafel nodig hadden.
Het klaslokaal bestond uit wit gepolijst steen met overal vierkante ramen. Onder water waren deze ramen natuurlijk niet nodig voor een frisse wind. Ze dienden als in- en uitgang. Het lokaal had ook een deur, maar dat was een raadsel, want die kreeg je toch nooit open door de druk van het water.
Alle leerlingen schreven ijverig in hun sponsschrift, behalve Slupper. Hij speelde met het kleurrijke koraal langs de muur. Soms voel ik me een hele andere diersoort, dacht hij.
Hij was even jong als zijn klasgenoten, maar door zijn grote schild kon niemand anders in zijn buurt zitten. Ook had hij bruin bevlekte vinnen zoals zijn klasgenoten, maar ze waren dikker en eindigden niet in een punt. Toch lachte iedereen hem vooral uit vanwege de twee rare rode strepen op zijn hoofd.
“Goed gedaan, iedereen,” zei de juf. “Morgen leren jullie hoe je in alle talen schreeuwt dat iemand je met rust moet laten. Jullie mogen naar huis—behalve jij, Slupper.”
Ze drukte op een ander stuk zeewier en een tweede belletje klonk. De rest zwom in een nette stoet door de ramen; Slupper slofte naar haar toe alsof zijn poten duizend kilo wogen.
“Lieve jongen, waarom maak jij je huiswerk niet?”
“U zegt altijd dat ik dan helemaal alleen oud word. Afgesloten van de rest van de wereld.”
“Ja! Geweldig toch? Dáár doe je het voor.”
“Nou … eh … wat als ik dat niet wil?”
“Oud worden?”
“Nee, in mijn eentje in een grot wonen voor duizend jaar.”
“Oh, maar je blijft ook bij ons. In ons hart. En in onze gedachten. Maar jij zal op een gegeven moment, net als alle schildpadden, je eigen plekje moeten vinden.”
“Is er dan nooit iemand geweest die dat niet deed?”
“Er is natuurlijk wel iemand, maar—”
Sluppers oranje ogen gloeiden. De bruine ogen van de juf werden daarentegen kleiner en ze draaide weg. Hoewel ze even hoog waren, was haar schild veel langer, en hij bukte snel om deze te ontwijken. De juf sloopte de sponsdieren van haar bord.
Hij sloop rond haar stenen bureau. “Wie? Woont hij hier?”
“Ja, maar hij is een uitzondering. Hij ging naar de ontmoeting bij Vensala, als afgevaardigde van de schildpadden.”
“Als wat? Hij is een schildpad, die hoeven toch niet te varen?”
“Nee, dat betekent dat wij hem ernaartoe hebben gestuurd. Een beetje als onze mascotte. Daar is hij lid van de Kompanen geworden. Hij moet dus regelmatig met andere soorten praten.”
“Wat zijn dat, Kompanen?”
Een straal luchtbellen verliet de juffenmond. “Was je al die lessen zeker weer aan het dagdromen?”
Slupper hield zich wijselijk stil tot ze doorpraatte: “Een groep van koningen, één voor elke diersoort. Zij hebben samen afspraken gemaakt totdat het Eerste Conflict eindigde. Daarom leven we nu in vrede.”
“Gaaf! Mag ik hem ontmoeten? Mag ik met hem mee?”
“Het spijt me, kind, maar er is slechts plek voor één van elke soort bij de Kompanen. Daarnaast zit hij liever ongestoord in zijn grot bij de Pilaren van Gibra.”
Slupper schoot van de grond. Terwijl hij wegzwom wierp hij bergen modder omhoog en ontnam zijn juf het zicht.
“Dat had ik niet moeten zeggen,” mompelde ze tegen haarzelf. Maar toen het water weer opklaarde was hij weg.
Niet ver van school lag het plein: het midden van de Schildpadstad. Daarop stond een reusachtige fontein. Dit was net zo’n groot raadsel in een onderwaterstad.
Een paal, versierd met zeewier en symbolen, hield vier houten pijlen. Elke pijl wees naar een breed pad in een andere richting, soms wel honderden kilometers lang, met huizen en kleinere straatjes eromheen.
De jonge schildpadden leefden—samen met kleine visjes—vooral rondom het plein. Oudere schildpadden gingen … ergens heen. Slupper zag ze nooit terug. “En waag het niet om ons op te zoeken,” riepen ze bij het afscheid. Daardoor waren grote delen van de stad nooit ontdekt.
Ik weet niet waar de Pilaren zijn, dacht Slupper. Maar zulke hoge dingen zijn vast makkelijk te vinden. Hij volgde de noordwaartse pijl. Dit was het enige pad dat snel eindigde in een onderzees oerwoud.
Nu al een stad vol raadsels, beste lezer, maar het wordt nog erger. De schildpadden hebben geen idee dat hun schattige, maar vreemde stadje misschien wel de wereld kan veranderen. En als je slim bent, vertrouw me, hoop jij dat ze dit nooit ontdekken.
Hij speelde graag in het woud en kende de bomen als het vlekkenpatroon op zijn vinnen. Ook nu wachtte een vriend op hem, zwaaiend vanaf een boomtop. Slupper maakte een sierlijke spiraal en landde naast hem.
“Moest je nablijven ofzo?”
“Socipi, moet je nou eens horen! Ik heb een nieuw avontuur! Blijkbaar leeft er een bijzondere, wijze, magische schildpad hier in de buurt.”
“Waar?” Socipi rolde met tegenzin op zijn zwemvliezen. Hij schudde de blaadjes van zijn schild en at enkele daarvan op.
“Bij de Pilaren van Gibra, in een grot.”
“Nog nooit van gehoord.”
“Je weet toch wel wat een grot is?”
“Jahaa, maar niet waar die Pilaren van Gibber ofzo zijn.”
“Gibra. Zelfs ik weet dat het de naam van de Slangensuper was.”
“Zeg ik toch.”
Slupper beukte zijn schild tegen dat van zijn vriend. “Wij vinden die Pilaren! En dan vragen we hoe je andere diersoorten ontmoet!”
“Ik denk niet dat een pilaar antwoord geeft.”
“Nee dommerik, we vragen het aan hem, de kompaan!”
“Een kompaan? Hier in de stad?” Socipi’s ogen schoten open. Hij sprong omhoog en draaide snel rondjes, alsof hij verwachtte de kompaan meteen te vinden.
“Nou, ja, dat weet ik dus niet. Misschien staan die pilaren buiten de stad.”
Socipi zwom in noordelijke richting, nog verder weg van het plein en de huizen. Hij knikte zijn hoofd naar voren. “Wie weet, we zijn nog nooit dáár geweest.”
Omdat het niet mag, dacht Slupper. Maar hij wilde de pret niet verpesten. Bovendien luisterde Socipi toch nooit. Hij versnelde zijn flippers en vloog langszij. “Denk je dat we voor de avond weer thuis zijn?”
“Nee, dat is nou juist het leuke.”
Hij knipoogde naar Slupper en zwom hem voorbij. Honderden luchtbubbels stegen op terwijl ze tussen de bomen dreven. Slupper keek achterom, maar hoefde eigenlijk geen seconde langer na te denken. Samen met zijn vriend snelde hij dieper het woud in.
Het brede bladerdek verstopte steeds meer licht en ze moesten uitkijken niet tegen bruine boomstammen te botsen. Ze konden niet eens zien of het al avond was. Dat is een goed smoesje om te gebruiken, als we te laat thuis zijn.
Soms zwom een felgekleurde platte vis langs. Die keek de schildpadvrienden dan met uitpuilende ogen aan en glibberde snel tussen hen door. Maar een van de vissen bleef hangen.
De schildpadvrienden zochten zo gedreven dat ze het niet eens merkten. Regelmatig zagen ze een vervallen huis of gebroken standbeeld op de oceaanvloer. Elke keer als zo’n stuk steen uitstak, of als ze in de verte iets langwerpigs zagen, bloeide hun hoop en zwommen ze nog sneller.
Ze doorkruisten urenlang het woud, totdat het ineens ophield. De bomen stopten om plaats te maken voor ravijn.
“Ah, bedankt voor het ritje! Toedeledokies.”
Slupper en Socipi botsten van schrik met de schilden tegen elkaar. Een oranje vis met rode strepen dook onder hen in het ravijn. “Hé! Wacht eens even! Voor wat hoort wat.”
De vis draaide om en slingerde terug, alsof ze onzichtbare obstakels moest ontwijken. Haar stem was hoog en sloeg regelmatig over in een piepje. “Wat wil je? Ik heb niks.”
“Informatie. Wij zoeken de Pilaren van Gibra.”
“… waarom zoeken jullie die vervloekte dingen?” Ze bleef haar vinnen wiebelen.
“Het is een lang verhaal. Weet je waar ze zijn of niet?”
“Hmm, het is een lang verhaal.”
“Heel grappig.”
“Je bent zelf grappig! Oh, wacht, nee, dat was als belediging bedoeld. Ah, waarom ben ik hier zo slecht in.”
Hij keek fronsend naar de vis die nu met haarzelf praatte. Zijn voorvin landde op haar trillende hoofd. “Weet je wat, we zoeken zelf wel.”
“Nee! Het is gevaarlijk. Soms hoor ik de Pilaren praten in mijn slaap. Ze zeggen allemaal gemene dingen, zoals … zoals … zoals ze mogen ons niet vinden en dit plan moet geheim blijven.”
“Dat zijn geen gemene dingen ofzo. Wat nou als hun geheime plan iets heel liefs is?”
“Vertel ons gewoon waar ze zijn!”
“Kan ik niet. Ik moet het jullie laten zien.”