2. Solomon de Oude

Slupper keek naar zijn enige vriend. Die gaapte en stak zijn vinnen half omhoog. De vis schoot wiebelend voor de schildpadden uit. Ik hoop dat andere diersoorten minder vermoeiend zijn, dacht hij. Na minutenlang boven het ravijn kwamen ze bij een heuvel. “Hierachter zitten de Pilaren.”

Slupper vloog eromheen, maar zag slechts een nog grotere heuvel.

Ze giechelde luidruchtig. “Werkt altijd! De Pilaren liggen achter deze heuvel, maar je moet eerst nog langs tweeënzestig andere heuvels.”

“Heel grappig. Hoezo werkt altijd? Zoeken er vaak dieren naar de pilaren?”

“Ja, nou, tja, niet heel vaak, maar vanochtend kwam toevallig iemand langs. Diegene droeg een zwarte cape—wat ik erg raar vond onderwater—dus ik heb geen idee wat voor dier het was. Hij vond mijn grapjes wél leuk.”

Socipi en Slupper botsten weer en lieten twintig luchtbellen ontsnappen. “Hij is in gevaar! Een kompaan is in gevaar!”

“Ho, je hoeft niet zo te schreeuwen. Ik ben niet doof.”

“Ben je niet goed bij je hoofd ofzo? Iedereen die zichzelf verbergt is slechte dingen van plan! Leid ons naar hem toe. Geen grapjes meer!”

Ze zuchtte en zwom verder. Heuvel na heuvel schoot langs, groeiend in grootte. De schildpadden raakten snel de tel kwijt en hoopten dat de vrolijke vis de weg wist.

Het werd donkerder. De heuvels verschenen steeds ruwer, stekeliger en zwarter, wat eromheen zwemmen lastig maakte. Ze kregen het idee dat de grond schuin omhoogliep.

“Dus … ik heet Vivienne. En jullie?”

“Niet het moment!”

“Goh, dat is een lange naam. Bijzonder, ook. Ik merk dat je wat gestrest bent.”

“Vind je het gek?” Slupper praatte steeds luider.

“Wel een beetje, ja, het zwarte wezen zag er vriendelijk uit. We kunnen ook later iets afspreken als je erover wilt praten. Ah, we zijn er.”

Slupper draaide zijn brede nek omhoog en zag een berg waarvan de top het wateroppervlak raakte. Bovenop de berg stonden vier witte pilaren die half boven het water uitstaken.

Hij wilde verder, maar Vivienne duikelde op zijn pad. Zijn vin duwde haar voorzichtig opzij, maar ze zwom wild tegen hem in. “Wat heb je mooie ogen. En zo’n sterk schild. Weet je zeker dat je jouw tijd wil verdoen met een gemaskerde man? We kunnen ook iets anders—”

“Ja. Honderd procent zeker. Ik zoek alleen een grot.”

“Hmm. In dat geval zit de grot hier links om de hoek. Toedels!”

Bij het voorbijzwemmen drukte ze een blaadje in zijn zwemvlies. Hoe ik haar kan vinden zeker, dacht hij. Hij gaf het geen aandacht en draaide de hoek om, achter Socipi aan.

Een wijde opening verscheen, alsof een groot beest een hap uit de berg had genomen. Zonder aarzeling stormden ze binnen. Grijze rotsen schoten voorbij en een lichtpuntje aan het einde groeide.

Slupper remde plotseling af en duwde zijn vriend plat tegen de grotwand. “Stop! We kunnen niet zomaar binnenstormen. Zo’n slim iemand heeft vast beveiliging. En we zijn niet sterk genoeg om een groot beest gevangen te nemen.”

“Ben je nou ineens bang ofzo? Als hij in gevaar is, kunnen we beter zo snel mogelijk helpen!”

Socipi racete naar een tweede opening, honderden meters verder in de grot. Slupper volgde voorzichtig en inspecteerde elke uitstekende steen. Beide schildpadden verstijfden toen een laag gebrom golfjes door de gang stuurde.

“We kunnen zeggen dat het voor onderzoek is en dat we daarom niet moeten worden gestoord.”

De staart van een gigantische schildpad verscheen in de opening. Slupper en Socipi schoten plat tegen de grond.

“Maar dan komen er alsnog pottenkijkers. Ik denk dat we het beste de operatie geheim kunnen houden en vangnetten in de omgeving plaatsen.”

“Nee, ik ga niet mijn eigen soort pijn doen. Schildpadden zijn nou eenmaal nieuwsgierige beesten.”

“Goed. Akkoord. Maar als iemand anders het eerder vindt is het jouw schuld!”

Een harde krak. Kiezen die dof op elkaar klapten. De schildpad moest nog luider praten om boven het gesmak uit te komen. “Weet je zeker dat niemand je heeft gezien? Onze beveiliging pikt een jonge schildpad op.”

Slupper hield zijn adem in. Socipi trok zijn zwemvliezen en hoofd terug in zijn schild.

“Ik ontmoette slechts een drukke oranje vis. Maar ze wist niet wie ik was, ik had mijn vermomming om. Solomon, je hebt geen idee of de beveiliging wel werkt. Of hoe het werkt.”

“Curieus. In dat geval zal het wel vals alarm zijn.”

Slupper haalde opgelucht adem. Totdat een schildpadpoot door de opening vloog, groter dan hij ooit had gezien, en Socipi’s schild meetrok. Hij greep naar zijn vriend en kukelde ook door de opening.

“Ah, twee voor de prijs van één.”

Slupper draaide snel rond en zag een reusachtige grijze haai aan de andere kant van de grot. Een blinddoek ging om. De reuzenschildpad tilde hem op, samen met zijn vriend, en zette hen op een houten tafel in de hoek.

“Voor wie spioneren jullie?”

“Wij zijn geen spionnen! We dachten dat u in gevaar was!”

“Een bijzondere keuze. Om een reuzenschildpad te komen helpen die groter is dan vier volgroeide haaien bij elkaar.”

“Dat wisten we niet! We weten pas sinds vanmiddag dat u bestaat, oh, hooggeëerde kompaan.”

Slupper voelde een vin over zijn schild wrijven. Niet veel later gleed dezelfde vin over de rode strepen op zijn voorhoofd. De reuzenschildpad streek er vijf keer overheen en deed toen de blinddoeken af.

“Wat doe je? Het zijn spionnen, ze liegen.” De haai had zijn eten verorberd en keek met vurige ogen naar Slupper.

“Geen zorgen. Ik voel dat zij goede intenties hebben.” Hij begeleidde de haai uit de grot, terwijl ze fluisterend iets bespraken. Bij de uitgang hielden ze hun voorvinnen tegen elkaar en bewogen drie keer op en neer. De haai snelde het duister in.

De avond viel, maar de grot baadde in fel licht. Vier glazen vierkanten aan de muur schenen geel. Hoe heeft hij ooit vuurvliegjes onder water gekregen?

Slupper sloop ernaartoe. Hij legde zijn poot erop, maar trok hem meteen terug. Waarom is het glas zo heet?

Socipi had zich allang op het eten geworpen—een grote stapel algen met daaromheen blaadjes als aankleding. De reuzenschildpad keerde terug en drukte direct op een donkere cirkel in de muur. Achter hem klapten twee houten deuren dicht.

“Mijn naam is Solomon. Het feit dat jullie mijn grot hebben gevonden en gezien, betekent dat jullie geheimhoudingsplicht hebben.”

“Wat?”

“Niemand mag ooit weten wie ik ben, dat ik hier zit, en wat hier wordt besproken. Dat blijft voor altijd geheim. Alleen dan kan ik jullie hier levend weg laten gaan.”

De laatste zin waste Socipi’s grijns van het gezicht. Slupper had het wel gehoord, maar was te geïnteresseerd in de grot om te reageren.

“Ik dacht dat kompanen altijd vriendelijke wezens waren,” fluisterde Socipi, “maar deze valt vies tegen.”

“Daar bovenop hoor, zie en voel ik alles,” vervolgde Solomon, terwijl hij Socipi uit het eten plukte. “Het werk van Kompanen is té belangrijk en moet vaak streng geheim blijven. Ik kan jullie hulp goed gebruiken bij mijn missie. Ik kan jullie mentor zijn en de bijzondere eigenschappen van deze wereld leren.”

Dit trok Sluppers aandacht. Hij draaide zich om en zag Solomons gigantische rug. De randen waren gerafeld en hier en daar kapot. In plaats van een mooi vlekkenpatroon zaten er vooral diepe krassen in zijn schild. Ik ben blij dat ik niet tijdens het Eerste Conflict ben geboren, dacht hij.

Moeizaam trok hij zijn aandacht weg en herinnerde wat Solomon zei. “Bedoel je dat we weggaan uit deze stad? De wereld ontdekken? Samen op avontuur?”

“Rustig. Als de tijd daar is, mijn jongen, neem ik jullie wel mee naar Vensala. Maar, zoals gezegd, moeten jullie beloven alles geheim te houden. Zelfs, ik weet dat het moeilijk is, tegenover je ouders.”

Ze knikten wild en de lach kwam terug op hun gezicht. Solomon grijnsde ook tevreden.

“Zijn er nog vragen?” Hij liep naar een tweede tafel aan de andere kant van de grot. Een kaart van zeewier lag uitgerold, met op vele punten een scherpe pin erin gedrukt, nagels van wat ooit grote vissen waren.

“Ja! Wat zijn dit voor lampen? Ik hoor geen gezoem van vuurvliegjes.”

“Als ik dat wist, mijn kind, dan zaten we hier nu niet. Ik hoef slechts op een knop te drukken en de lampen gaan allemaal aan. Ze blijven voor altijd aan, tenzij ik ze met dezelfde knop weer uit zet. Maak je er niet druk om. Je zal hier raardere dingen tegenkomen.”

“Ik hoorde ooit dat een van de goden als dolfijn tussen de vissen zwom. En als je hem aanraakte genas hij al je wonden. Bedoel je dat soort dingen ofzo?”

“Eerste les: nooit zinnen eindigen met ofzo. Tweede les: ik weet niks van de goden, maar ik leer steeds meer over deze stad waarin we leven.”

“Zoals?”

“Onze schildpadstad is niet wat je denkt dat het is.”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

2. Solomon de Oude

Slupper keek naar zijn enige vriend. Die gaapte en stak zijn vinnen half omhoog. De vis schoot wiebelend voor de schildpadden uit. Ik hoop dat andere diersoorten minder vermoeiend zijn, dacht hij. Na…