3. De gevonden stad

Als Solomon zo naar hem keek, vond Slupper hem verdacht veel lijken op zijn juf. Maar voor zijn vertelsels wilde hij wél goed opletten. “Heb jij je nooit afgevraagd hoe al die huizen zijn gebouwd? Hoe een oerwoud onderwater kan bestaan?”

“Zo vaak, mijnheer Solomon. Maar als ik het aan de juf vraag, zegt ze dat niemand het weet. Dat de eerste schildpadden het op een dag gewoon—”

“—vonden, inderdaad. Ik was erbij als baby. Wat ze niet vertellen is hoe we het vonden. Ik was pas net op het strand uit mijn ei gekropen. Als enige van mijn broers en zussen bereikte ik op tijd de zee. Mijn ouders vingen me op, maar we moesten haasten. Iemand zat achter ons aan.”

“Wie?” riepen Slupper en Socipi tegelijk.

“Dat weet ik niet. Ik herinner alleen dat we dagenlang zwommen, zonder een beest te zien, totdat honderden lichtjes ons begroeten. We zwommen behoedzaam dichterbij en zagen mooie verzorgde huizen met lampen aan alle kanten. Het was prachtig, maar ook stil. De vier grote paden die jullie kennen als drukke winkelstraten, waren verlaten. Hier en daar lagen spullen, nog warm en intact, alsof ze net waren gebruikt.”

Slupper en zijn vriend keken met open mond naar de grote kaart op de tafel. Solomon wees verschillende plekken aan, elk bedekt met een rood vraagteken.

“Deze landkaart vond ik in een huis. De hele wereld staat erop—voor zover die bekend was. Maar sommige delen missen, zoals deze stad. Ik denk dat een van de vraagtekens daarnaar wijst.”

“Waarom zouden de originele bewoners niet weten waar hun eigen stad ligt?”

“Precies! Ik vond gelukkig ook een tweede kaart.”

Solomon schoof met veel kracht een lade onder de tafel open en pakte een opgerold waterperkament. Ze herkenden het meteen.

“Onze stad!” Slupper zocht zijn huis, maar vond het niet. De plattegrond leek enorm veel op de stad die hij kende, maar hier en daar zaten lege plekken of liep het gebied net wat anders.

“Inderdaad, maar ook hier is onduidelijkheid. Mijn theorie? Ze hadden geen tijd om het af te maken, want ze moesten ternauwernood vluchten.”

“Misschien waren ze ook bang voor datgene dat achter je ouders aan zat?”

“Dat had gekund, ware het niet dat ik een stapel kleitabletten vond.”

“Dat is vreemd. Klei lost op als het water aanraakt.”

“Exact! Je bent hier goed in.”

Hij liep weer naar de andere kant van de grot en de schildpadden volgden als trouwe hondjes. “Jarenlang dacht ik na. Misschien schreven ze grote geheimen in het klei—niets bleek minder waar. Op de kleitabletten stonden hele alledaagse dingen. Zoals boodschappenlijstjes en hoeveel soldaten in het leger zaten.”

“Maar, als ze een leger hadden, waarom zouden ze dan zijn gevlucht?”

“Je bent een natuurtalent, eerlijk waar. Het kostte mij een groot deel van mijn leven om dat te realiseren. Ze zijn niet gevlucht.”

“Bedoel je dat er nog steeds andere wezens in onze huizen wonen ofzo? Dat is best wel … eng.”

Slupper keek streng naar zijn vriend. Stop eens met dat ge-ofzo van je, we moeten slim overkomen, dacht hij. Solomon vertelde onverstoord verder.

“Nee. Dat is té hoopvol. De échte gebeurtenis werd pijnlijk duidelijk toen ik in de kompaanvergadering zat. In de zaal lagen meerdere geschiedenisboeken en natuurlijk las ik die. Ik zocht naar het jaartal waarin mijn ouders en ik de stad ontdekten. Ik hoefde niet lang te zoeken—in dat jaar barstte de Vreesvulkaan uit, gevolgd door een aardbeving.”

“Maar dat is toch niet erg? Lava dooft wanneer het water aanraakt.”

“Klopt! Dus wat is de enige verklaring?” Hij keek hoopvol naar Slupper, dwars door Socipi heen. Die moest het antwoord schuldig blijven.

“Mijn theorie? Dit was een welvarend eiland, maar de natuurrampen duwden het naar de bodem van de oceaan.”

Slupper en Socipi maakten weer luchtbellen met hun mond. Hun schilden verkleurden: alle donkerblauwe plekjes werden groen. Ze keken met grote ogen naar Solomon, totdat Slupper zijn nek draaide. “Waarom zijn de huizen dan niet allemaal door lava vernietigd?”

“Dat probeer ik uit te zoeken. Er zijn zoveel bijzondere, vreemde elementen in deze stad. Ik begon haast te denken dat de goden hier leefden, maar dat kan natuurlijk niet.”

“Hoezo niet?”

“Men zegt dat goden de natuurrampen veroorzaken. Waarom zouden ze hun eigen woonplaats vernietigen?”

Voor het eerst in lange tijd viel een stilte. “Het is al laat—jullie ouders zullen ongerust zijn. Hierbij moet ik jullie naar huis sturen, ben ik bang. Jullie huiswerk is: op onderzoek gaan. Zoek in je omgeving naar teksten of spullen van de originele bewoners. Derde les: alles kan belangrijke informatie zijn. Vierde les: wees nieuwsgierig.”

“Maar waarom moeten we dan alles geheimhouden? Met meer schildpadden vinden we sneller iets.”

“Ja, waarom mogen er geen vossenkijkers ofzo bij, zoals de haai zei?”

“Pottenkijkers. Omdat,” Solomon aarzelde voor het eerst, “de stad in gevaar is. Ik wil geen paniek veroorzaken, daarom moet het geheim blijven.”

Solomons gerafelde schild bleef voor de zoveelste keer hangen aan scherpe stenen. “Schildpadden leggen hun eieren op het land. Maar onze stad drijft op mysterieuze wijze steeds verder weg … té ver weg. Ga nu.”

Socipi liet teleurgesteld zijn hoofd hangen. Met een druk op de knop opende Solomon de deuren en zwaaide zijn nieuwe schildpadleerlingen uit.

“Bedankt, meneer Solomon!” riep Slupper nog richting de grot, maar de deuren sloten meteen. De oceaan was zwart als roet. Ze moesten hun weg vinden aan de hand van felgekleurd koraal.

“Dit moeten papa en mama horen!” Socipi bewoog zo wild dat hij even leek te veranderen in Vivienne.

“Nee! Dan verpest je alles. Een kompaan geeft ons de kans om van hem te leren. Je kunt op z’n minst zijn eerste bevel opvolgen.”

“Pff, wat ben jij saai zeg. Altijd maar braaf en vriendelijk en wijs overkomen. Maar je vergeet iets.”

“Ik vergeet nooit iets.”

“Jawel. Als je zijn bevel opvolgt, en alles geheim houdt, dan negeer je het bevel van je ouders. Je ouders willen dat je eerlijk bent. Dat je alles alles vertelt, en op tijd thuis bent. Waarom vind jij een schildpad die je net hebt ontmoet belangrijker dan je ouders?”

Slupper probeerde de heuvels te tellen, maar het was te donker. “Hij is een kompaan! Hij heeft vrede gesticht, meegevochten, jarenlang onderzoek gedaan. Mijn ouders zeggen dat ik naar school moet gewoon omdat het moet.”

“Ze weten niet beter. Misschien moeten we hen uitnodigen bij Solomon voor een leuk gesprek ofzo.”

Slupper lachte bij het idee. Hij zag zijn deftige saaie ouders al rondom de ruige Solomon liggen in zijn grot. Ze zouden waarschijnlijk vragen of hij échte originele zeewierthee had, om vervolgens teleurgesteld een afgekauwd blaadje te ontvangen.

“Ik weet niet wat jij doet, maar ik verklap niks over Solomon.”

Ze snelden lange tijd vooruit. De heuvels waren nu klein genoeg om eroverheen te zwemmen, in plaats van eromheen. In de verte was het woud, met daarvoor een vage schim van het ravijn.

Slupper herinnerde het blaadje van Vivienne. Onbewust had hij het al die tijd in zijn vin geklemd, te nieuwsgierig om het weg te gooien. Hij vouwde het open. De symbolen waren gehaast uit het blaadje gegeten en met moeite te ontcijferen.

Vivienne, ergens tussen heuvel één en heuvel vijftig. Wees gewaarschuwd. Z.O.Z.

Socipi las mee over zijn schild. “Wie is Z.O.Z.?”

“Het is geen persoon. Het betekent zie ommezijde. Zie de achterkant.”

Socipi rukte het blaadje uit zijn hand en draaide het om. Hij liet weer een luchtbel ontsnappen—zijn grootste tot nog toe. “Ik zei het toch!”

Solomon is niet wie je denkt dat hij is.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

3. De gevonden stad

Als Solomon zo naar hem keek, vond Slupper hem verdacht veel lijken op zijn juf. Maar voor zijn vertelsels wilde hij wél goed opletten. “Heb jij je nooit afgevraagd hoe al die huizen zijn…