6. Een valse herinnering
Zijn ogen moesten wennen aan het duister, nog meer dan zijn oren aan de stilte. Het gebrek aan lichtgevend koraal en felgekleurde vissen gaf het ravijn een doods uiterlijk. De doorgang vernauwde, totdat het een tunnel werd.
Solomon leek de plek te kennen en zwom meteen erin. De tunnel was gigantisch, veel breder dan de straten van de stad. Links en rechts lagen oude wrakstukken. Schepen waren platgestampt, zwaarden en speren bruut verbogen.
Solomon zag zijn leerling bij elk wrak even stilstaan. “Tja, zo’n groot volk als de Alasti moest zichzelf verdedigen tegen indringers. Deze tunnels waren voor het vervoer van spullen. Ik snap wel dat vijandelijke legers hier aanvallen.”
Iets tikte tegen de tunnelmuur. Het kon niet het water zijn—daarvoor was het te regelmatig. Het klonk alsof iemand aanklopte. Slupper draaide rond, waarbij hij een wervelwind van kapotte spullen meenam, maar er was geen vis te bekennen.
Solomon zwom onwetend door tot de volgende bocht. Hij spiekte voorzichtig over de rand. In zijn vinnen hield hij de vele tekeningen die Slupper had verzameld en mompelde hun vertalingen. Hij knikte en zweefde door.
Iets tikte tegen Sluppers schild. Hij draaide zijn nek, maar een zachte vin duwde hem terug. Zijn zwemvliezen vlogen in wilde stromen, maar hij raakte niets. De oranje vin lag nu over zijn mond—schreeuwen was onmogelijk. Hij bereidde een kopstoot voor, totdat hij zag bij wie de vin hoorde.
“Doe eens rustig,” siste Vivienne. Haar vin zakte traag van zijn mond. “Ik wil met je praten, zonder Solomon erbij.”
“Rustig? Jij praat over rustig zijn?” fluisterde Slupper. “Wat doe je hier?”
“Ik leef hier, weet je nog?”
Ja, je leeft nog steeds, dacht Slupper. Dat is niet normaal. Hoe oud is ze nu? Hij zei het niet hardop, wetende hoe gemeen het klonk. En vooral omdat hij eigenlijk heel blij was om haar te zien.
Vivienne ratelde door: “Nee, natuurlijk niet. Je bent nooit thuis langs geweest. Je zei niet eens hoi als ik langszwom. Jammer, we hadden iets heel moois samen.”
“Ga dan mee met ons. We zijn een team. Op zoek naar De Waarheid!”
“Team? Dat is het probleem! Hoe vaak moet ik je nog waarschuwen?”
“Ik ben nu twintig jaar leerling en Solomon is harstikke goed voor me geweest.”
“Omdat hij jou nodig heeft! Hij gebruikt je alleen voor zijn plannetje.”
“Ik ben sterker dan hij. Ga mee met ons en waarschuw me als Solomon écht iets verkeerds doet.”
“Hij is niet wie je denkt—”
Slupper vergat te fluisteren. “En jij dan? Geen enkele vis leeft zo lang. Je had allang moeten sterven.”
Viviennes mond viel open. Een stroom luchtbubbels verhulde haar alsof het een verdwijntruc was. Slupper mompelde alle excuses die hij kon bedenken en probeerde haar te troosten. Waarom doe ik dit de hele tijd? dacht hij.
Solomon snelde door de bocht terug. “Waarom heb je nooit verteld dat je een vriendin hebt?”
“Ze is mijn vriendin niet, ze is—”
Vivienne tikte Slupper hard opzij. Ze was nu véél kleiner dan hij, maar nog even snel en actief als vroeger. “Ach, zo bescheiden. Ja, we hebben al heel lang een relatie. Ik was dan ook verheugd toen hij me uitnodigde voor dit avontuur.”
Solomon keek zuur. “Weet waaraan je begint. Het is gevaarlijk.”
“Ik weet het, mijnheer. Ik heb hier mijn hele leven gewoond. Zo kan ik u vertellen dat deze ingang niet veilig is. U kunt veel beter de volgende afslag naar de Buitenring pakken. Daar zijn écht geen zeemonsters of vleesetende planten.”
Bij de laatste zin probeerde Vivienne te knipogen, tot ze realiseerde dat ze geen oogleden had. Uiteindelijk keek ze vooral heel moeilijk naar Solomon. Slupper zuchtte. Nee Vivienne, ik ga Solomon niet naar zijn dood sturen, dacht hij. “We nemen deze afslag. Ik heb vertrouwen in deze afslag.”
“Wat een dilemma. De een zegt dit, de ander zegt dat, hoe kan ik ooit een keuze maken?” Solomon trapte tegen de muur. Een doffe dreun later echode een piepend geluid door de tunnel. Slupper bedekte zijn oren tegen het schurende kabaal, terwijl Vivienne haarzelf plat tegen de muur duwde. Solomon daarentegen legde zijn oor tegen de wand, sloot zijn ogen, en keek tien seconden later vrolijk op.
“Na deze bocht zit een ingang en ik voel geen beesten in de buurt. Volg mij.”
Slupper kon slechts verbaasd volgen. Aan het einde van de bocht vonden ze inderdaad witte pilaren die een koepel omhooghielden. Het was een fijne afwisseling na uren van grijze muren. Perfect geslepen stenen, nog groter dan hem, vulden de ruimtes tussen de pilaren. Het pad liep dood, maar Solomons trap zorgde opnieuw voor een opening.
“Het is … helemaal niet zo angstaanjagend hier, eigenlijk,” mompelde Slupper. “Het ziet er hetzelfde uit als de stad, maar dan met meer planten en dieren.”
“De Buitenring was de beste verdediging van Alasti. De enige reden dat grote enge beesten niet in onze stad komen, is omdat wapens in dit gebied hen tegenhouden. Wapens die ons ook tegenhouden, als we niet opletten.”
Vivienne lachte. “Joh, niet zo negatief, padje! Hoe sneller we hierdoorheen zwemmen, hoe veiliger we zijn. Misschien moet u voorop, heer Solomon. Rechtdoor, alleen maar rechtdoor.”
Ze zwommen uit de tunnels. De avond was inmiddels gevallen, dus Solomons haast lichtgevende schild volgen was een goed idee. Ze waren pas net door de opening, toen Vivienne afremde.
“Weet je wat? Ik ken een tussendoorweggetje voor hele kleine vissen. Ik ga denk ik terug in de tunnel, neem die route, en ontmoet jullie bij de grot. Toedels!”
Slupper greep ternauwernood haar staart. “Maar je zei dat deze ingang veilig was.”
“Oh ja? Jullie horen wat jullie willen horen. Luister nou eens naar me, slome Slupper, ik ben goed en hij is slecht. Zie dat nou.”
Ze zwiepte terug naar de opening, maar wiebelde steeds minder toen een grote schaduw over haar heen viel.
“Kijk uit!” Slupper sprong voor haar, maar de schaduw groeide zelfs groter dan hij en Solomon samen. “Nieuw plan: zwemmen!”
Vivienne greep zijn schild. Samen raceten ze langs Solomon. Hij keek verbaasd achterom en begreep meteen hun angst.
Een grijsblauw zeewezen, met rode vurige ogen en meterslange tanden, reikte naar hen. Zijn rug droeg honderden scherpe stekels en zijn vinnen sneden moeiteloos koraal doormidden. Modder spoot omhoog als uit een vulkaan.
Ze zwommen door de mist, terwijl links en rechts de schaduw opdook. Een zoevend geluid klonk. Een pijl raaste richtig Slupper. Vivienne gooide haarzelf vol overgave naar rechts, Slupper moest wel meedraaien en ontweek de pijlpunt ternauwernood.
“We hebben hun automatische pijl en boog geactiveerd,” schreeuwde Vivienne. Automatisch, dacht Slupper. Alles bij die Alasti gaat automatisch, terwijl wij alles zelf moeten doen.
Iets zwaars schuurde over zand. Rechts dook een opengesperde bek met hongerige tanden op.
Weer zoefde een pijl door het water. Slupper maakte gebruik van de verwarring en dook achter een heuvel. Solomon kon slechts hijgen en puffen. Hij zag Sluppers rode strepen onder zich en verstopte ook achter de heuvel. Het logge lijf van hun zoekende aanvaller zwom over hen heen.
“Het zal niet lang duren voor hij ons weer opmerkt. Wat is het plan?”
“Als we wisten waar de pijl en boog stond, konden we het zeebeest ernaartoe lokken.”
“Goh, nou, dat is toevallig. Hebben jullie net een vis bij je die dat weet. Wat ben ik toch waardevol.”
“Minder praten, meer doen!” Slupper herstelde zich. “Ik bedoel, lieve Vivienne, je bent een schat, we hebben je hulp nodig.”
“De pijl en boog zit boven de opening waar we uitkwamen. Als we op het juiste moment terugzwemmen … kunnen we heel misschien, eventueel, met een beetje geluk, het monster uitschakelen.”
“Je overtuigende toespraken kunnen wat werk gebruiken. Solomon, akkoord?”
“Akkoord, maar ik blijf hier. Ik ben niet snel genoeg.”
Vivienne pakte Sluppers schild. Samen zwommen ze tussen het felle koraal, als muizen vluchtend door een doolhof voor een gigantische kat. “Hé! Zeewezen! We hebben ons bedacht. We vinden je heel lief en willen vrienden worden. Kom dan!”
Door de modder zagen ze weinig, maar zijn schaduw was onmisbaar. Binnen een hartslag dook het op, links van hen. Een derde pijl landde voor hun voeten en liet een spoor van luchtbellen achter.
“Nu! Volg dat spoor!”
Slupper tolde rond als een propeller, waardoor hij nóg sneller door het water schoot. Het zeewezen was op afstand, maar bewoog sneller dan hij. Vivienne telde zachtjes.
“… achttien … negentien … nu, aan de kant!”
Slupper stopte met draaien en dook omlaag. Een vierde pijl stond al klaar—hij zag nu pas hoe gigantisch ze waren. Een tel later vuurde een ratelende katapult de pijl af.
Ze durfden niet te kijken, maar hoorden genoeg. De pijl sneed ergens doorheen. Een hoge schreeuw vulde de hele zee en niet veel later sidderde de grond van een luide klap.
Aarzelend openden ze de ogen en zagen slechts een schim in de diepte. De oceaan was weer stil, het water weer helder. Ze zwommen opzij om de pijl en boog te ontwijken en kwamen terug bij het felle koraal.
Lachend doken ze achter de heuvel—maar Solomon was nergens te bekennen.