7. De stroom der waarheid
Vivienne beukte hard tegen Sluppers schild. Hij voelde er natuurlijk niks van, zij was te boos voor pijn. “Zei ik toch! We hadden hem niet alleen moeten laten! Hij is in zijn eentje verder gegaan!”
“Hoe durf je?” schreeuwde Slupper. “Misschien is hij opgegeten! Ontvoerd! Door de sterke stroming meegesleurd!”
“Hoe vaak geef je hem nog het voordeel van de twijfel, slappe Slupper? Keer op keer doet Solomon rare stiekeme dingen—en jij verdedigt hem. Altijd. Ik heb zojuist ons leven gered en ik krijg niks.”
“Dat komt omdat … omdat … " Hij pakte haar vin en keek diep in haar ogen. “Omdat ik dat van jou verwacht.”
Vivienne keek weg. “Je moet kiezen. Je kunt niet zeggen dat je mij vertrouwt, en tegelijkertijd alles dat ik zeg negeren. Of wij gaan nu samen naar die grot, of ik laat je hier alleen achter. En ik hoef je nooit meer te zien.”
Bij de laatste zin kleurde Sluppers schild groen, toen weer oranje, toen geel, en uiteindelijk alle kleuren van de regenboog. Ik wil niet dat je weggaat. Het was een gedachte die al lang in zijn hoofd zat, maar nu pas naar voren mocht komen. Hij bleef echter al tien seconden stil.
Ze draaide om en zwom weg. Hij hoorde haar snikken, maar de tranen verdwenen meteen in de zee. Zelfs als we De Waarheid vinden, dacht hij. Wat maakt dat in schildensnaam uit? Als ik dan alsnog eenzaam oud word?
Hij dook onder haar, totdat ze niet anders kon dan op zijn schild rusten. “Als jij mij uitlegt waarom Solomon niet te vertrouwen is, sta ik helemaal achter jou.”
Ze lachte weer en drukte zich tegen hem aan. Maar net zo snel stoof ze weer weg. “Geen tijd te verliezen! Ik leg het onderweg uit.”
“Waarom heb je het toen niet uitgelegd, toen ik je ontmoette?”
“Solomon kan alles rondom hem horen, voelen, zien. Als ik het had gezegd, had hij mij meteen iets aangedaan.”
Haar vin wees naar een grijze bult in de verte. Geen enkele plant durfde erop te groeien, wat dit deel van de zee pikkedonker maakte. “Ik woonde met mijn ouders vredig in de tunnels, totdat een gigantische schildpad binnenstampte. Mijn ouders probeerden zich te verdedigen, maar werden hard weggeslagen.”
“Weet je zeker dat het Solomon was?” vroeg hij met trillende stem.
“Ja, honderd procent en nog meer. Luister. Die kompaan doorzocht ons huis en stal onze boeken. Ik volgde hem stiekem en vond zijn grot onder de Pilaren van Gibra.”
“Hoe heeft hij jou nooit opgemerkt?”
“Geen idee.” Vivienne werd eindelijk rustiger. “Ik weet alleen dat ik ook bijna stierf. Maar iets raakte me aan, en ik voelde me weer sterk. Zo sterk dat ik niet meer ouder lijk te worden. Sindsdien zwerf ik door deze gebieden op zoek naar een manier om wraak te nemen. En nu heb ik jou!”
“Oh—dus dat was de enige reden dat je zo lief deed? Omdat jij mij nodig had voor iets?” Slupper voelde zich bedrogen. “Vriend” leek wel een duur woord voor “ik doe alleen maar aardig omdat ik je nodig heb”. Maar had hij niet precies hetzelfde gedaan?
“Ja,” zei Vivienne serieus. “Zoals vrienden elkaar nodig hebben.”
“Vrienden? Of—”
“Vrienden, niets meer. Anders was ik wel eerder teruggekomen. Had ik elke dag in je tuin verstopt gezeten en gewacht op een moment om jou te spreken. Wat ik—eh—dus echt niet heb gedaan.”
Ze bereikten de heuvel. Hoewel ze minder moeite deden, gingen ze steeds sneller. De stroming was goed te merken, en warm water trok hen mee, of ze nou wilden of niet. Ze botsten op elkaar en bleven plakken. Als een zacht balletje tolden ze door de luchtbellen en slingerden om heuvels heen.
Een stenen muur eindigde abrupt hun tocht. Niet schreeuwen. Niet schreeuwen. Niet schreeuwen. Slupper wreef over een wondje op zijn voorhoofd, terwijl Vivienne kreunend door de opening zwom. Ze vonden een doodlopende gang, met aan beide kanten een hardwerkende lamp—dezelfde als in Solomons grot.
“Hij is hier niet. Het is een zinloze grot.”
“Hé, waar is dat vertrouwen in mij? Die lampen zitten hier niet voor niets. Zie je waarnaar ze schijnen?”
“Een grijze muur?”
Vivienne zwom dichterbij en hield haar vin onder een verborgen inkeping. “Waarop lijkt dit symbool?”
“Al die andere symbolen die ik heb verzameld de afgelopen twintig jaar.”
Ze zwom naar een lamp en tikte drie keer ertegenaan. Een klepje verschoof en stootte een eindeloze stroom luchtbellen naar buiten.
“De gang gaat hierachter door. Je hoeft alleen deze rots opzij te schuiven—hij rolt vanzelf weer terug. Maar verder ben ik nooit gekomen, want de kamer hierachter staat niet onder water. Op de een of andere manier is hij al die jaren met lucht gevuld gebleven. Ik kan niet verder.”
“Natuurlijk wel! Dan til ik je gewoon!”
“Ik moet altijd in het water blijven, slome schildpad. Ik ben een vis.”
“Ik laat je niet achter. Dat doen vrienden niet. Ik breek de muur af en laat water in de kamer stromen!”
“Ik weet niet hoor. De Alasti hadden vast een reden om die kamer af te sluiten.”
“Dan moeten we gewoon heel snel zijn.”
Hij trapte tegen de opening onder de lamp. Gekraak, maar de muur bleef intact. Hij trapte een tweede keer. De lamp verzakte. Een derde trap liet een scheur ontstaan en de luchtstroom versnellen.
Maar bij de vierde trap gebeurde weer niets. Hij trapte nog tien keer, zonder resultaat.
“Misschien is dit een goed moment om je te herinneren aan dat je een schildpad bent,” fluisterde Vivienne in zijn oor.
Hij draaide meteen een halve slag en beukte op volle kracht zijn schild in de muur. De stenen explodeerden en de muur brokkelde af. De lamp ketste op de grond en ging uit. Glasscherven vlogen alle richtingen op—gelukkig remde het water ze meteen af.
Lucht probeerde te ontsnappen, maar werd teruggeduwd door al het water. Een laagje golven vormde in de grot. De stroming droeg hen de nieuwe ruimte in.
De kamer was perfect rond. Een diepe lijn kraste door de muur en werd op sommige plekken onderbroken door een lamp. Andere lijnen, dikker en van slijm, liepen kriskras over de grond, alsof een groot uitgevallen slak hier woonde. Links, rechts, en voor hen leidden hoge openingen naar andere kamers.
“Welke moeten we nemen?”
“Ik weet niet. Misschien staat er wel tekst bij—”
Uit de linkerkamer klonken voetstappen. Hij dook plat tegen de muur en trok Vivienne mee. Ze wachtten tot het geluid stopte. Na een korte stilte keken ze de hoek om, maar zagen geen kamer meer. “Wat raar, het is ineens helemaal donker.”
“Eh—dat is niet de kamer.”