9. Wereldvriend
De stem kaatste tegen de muren van de kamer. Iedereen zocht waarvandaan het kwam. Slupper zwom snel door de opening, maar ook de kamer ernaast was leeg. Hij hoorde stenen verschuiven en het viertal lichtjes brandde weer.
Hij draaide om en zag nog net hoe een schildpad bovenop Solomon sprong en hem probeerde vast te binden. “Socipi?”
“Ha, Slupper, ik kom zo bij jou. Ik moet even—”
Luid schreeuwend sprong Solomon omhoog en gooide Socipi tegen de muur achter hem. “Laat hem met rust!”
“Wie? Solomon of Socipi?”
“… allebei!”
“Wat zei ik nou,” zei Vivienne, “je kunt niet allebei doen.”
Slupper luisterde al niet meer en zwom haastig naar Socipi. Hij krabbelde op, al leek zijn schild door de klap beschadigd. Tussen al het groen op zijn schild zat een kleine rode plek. Solomon stormde op hen af en hield zijn vin dreigend voor Socipi’s hoofd.
“Je hebt hem verwisseld, hè? Je hebt het heilige boek van de waarheid weggegooid, puur om mij te dwarsbomen!”
“Waarom denk jij dat ik de duivel ben ofzo? Ik zou zo’n waardevolle schat nooit vernietigen. Ik woon hier, in de buitenringen. Al sinds de dag dat iedereen mij uitlachte en als leugenaar bestempelde. Mijn moeder nam mij mee. Ze zei: kom, zij verdienen ons niet, we hadden al veel eerder moeten vertrekken.”
De ruimte werd doodstil. Slupper stond vlakbij Socipi, maar hij durfde hem ineens niet meer aan te raken, bang voor zijn eigen vriend. “Mijn mam had gelijk, als ik zie wat er van jou is geworden.”
Slupper wist niet of hij het tegen Solomon had of tegen hem. Waarschijnlijk allebei.
Socipi duwde de vin opzij alsof het een wesp was en lag weer op zijn buik. “Nee Solomon, ik heb je wel door. Eerst wil je de Oerschildpadden terug. Dan wil je dat ze wapens voor je maken. En vervolgens wil je dat ze de hele wereld veroveren, wat hen toentertijd niet lukte.”
“Is dat waar?” Slupper schoof langzaam weg van Solomon.
Socipi fluisterde in zijn oor. “Je weet het, Slupper. Je weet in je hart wie je kunt vertrouwen. Als we tegelijkertijd aanvallen, kunnen we hem pakken. Trouwens, wat ben jij groot geworden zeg! De laatste keer dat ik je zag was je nog maar—”
“Oh houd toch op, je klinkt als mijn oma.” De vrienden grijnsden naar elkaar.
Solomon stampte weg en stond al in de opening. “En nu dan? Jullie hebben alles weggegooid, alle kansen die we hadden. Hoe willen jullie de stad redden? Over een paar maanden zijn we zó ver van het land dat niemand meer eieren kan leggen.”
“Ja, dat wil jij ook graag, hé? Zoveel mogelijk eieren, zodat je er zoveel mogelijk kan omtoveren tot Oerschildpadden ofzo.”
“Onzin! Luister naar me, Slupper, je vriend heeft geen idee waarover hij praat. Herinner je lessen. Laat onze soort niet eindigen!”
“Slupper, luister niet naar hem. We kunnen weggaan. Mijn ouders bouwen mee aan de Schelpenstad, dichterbij de kust.” Hij deed een stap dichterbij. “Samen. Met de rest van de stad. En met die hyperactieve vis van je. Serieus, hoe zijn jullie ooit samengekomen? Waarom leeft ze nog?”
“Ze is niet mijn vriendin.”
“Hij blijft zichzelf maar voor de gek houden,” fluisterde Vivienne.
Slupper bleef stil. Hij verroerde geen vin. Zijn ogen schoten heen en weer tussen zijn vrienden—hij durfde het weer te denken—en Solomon. Vivienne zuchtte en Socipi tikte onrustig op de stenen, totdat Slupper angstaanjagend hard schreeuwde.
Hij stormde op Solomon af en gaf hem een kopstoot.
“Oh, blijkbaar doen we mijn plan. Aaaaaaaah!”
Socipi volgde Sluppers aanval en zelfs Vivienne deed haar best. Samen kregen ze de kompaan met gemak tegen de grond. Socipi trok klauwen zeewier tussen de stenen uit en verbond ze tot stevig touw. Ze bonden Solomons voor- en achtervinnen vast en voor de zekerheid een blinddoek om.
“Ik ben een kompaan! Hoe halen jullie het in je hoofd? Als het Kompaanschap hier woord van krijgt … dan zijn jullie nog niet jarig.”
“Gelukkig horen ze nooit een woord. Wij leveren jou af en jij staat je kompaanschap af aan Slupper.”
“Jullie verzorgen je eigen ondergang. Je bent alleen maar bezig met wraak. Je denkt niet eens aan de stad, aan het voortbestaan van de kolonie.”
“Oh jawel, ik heb een oplossing. Ik wilde hem pas zeggen als u was uitgeschakeld. Ik heb twintig jaar—twintig jaar—gehad om alles uit te zoeken. En ik ben enorm goed in onnodige regels breken.”
Het viertal zwom door de kamers terug naar de ingang en duwde Solomon voor zich uit.
“Heb je echt een plan? Of was dat bluf?” vroeg Slupper.
“In mijn huis staan de laatste tekens die je nodig hebt om de waarheid te onthullen.”
“Maar … hoe wist je dat ik alle tekeningen verzamelde?”
Socipi sloeg zijn vin om Sluppers schild. Het ging moeizaam nu hij zoveel kleiner was, toch voelde het vertrouwt. “Ik was de schaduw die je in je rug voelde, maar nooit kon zien. En toen ik hoorde hoe je over mij praatte met Solomon …”
Socipi kende vele tussendoorwegen. In een mum van tijd zwommen ze door tunnels en kwamen middenin het woud weer bovengronds.
“Ben je niet boos dan?” vroeg Slupper toen ze de stad naderden. “Ik heb toegekeken terwijl de juf al jouw vrijheid afnam en Solomon jou gemeen afweerde.”
“Boos? Waarom zou ik boos zijn?” Hij glimlachte. “Vrienden zijn er juist om de klappen op te vangen. En opgroeien was véél leuker zonder school!”
Ze zwommen over de wegwijzers op het grote plein. Alle schildpadden stopten wat ze deden en keerden hun hoofd richting de gigantische schaduw. “Maar vertel je ouders de waarheid.”
Socipi snelde weg, Solomon nog steeds voor zich. Sluppers ouders wachtten al op het plein, kletsend met de andere schildpadden. Hij kon hun gezichten niet lezen, dus hij trok Vivienne bij zich en zwom met borst vooruit naar hen toe.
“Mam. Pap. Ik moet iets vertellen. Ik heb de afgelopen jaren niet in het woud gespeeld met vrienden. Ik had geen vrienden. Ik kreeg lessen van die oude kompaan, Solomon. Het spijt me, ik had het moeten—”
“Maar, mijn jongen, dat wisten we toch allang.” Zijn vader en moeder trokken een scheve lach. Vivienne bulderde er overheen. “We waren zo blij je gelukkig te zien, we wilden het niet verpesten. Als je niet volwassen was, had je nu wel huisarrest. En moest je twee weken alleen maar zeewier eten. Maar we zijn blij dat je het uiteindelijk hebt geezgd.”
Vandaag was een goede dag, dacht hij. Er viel zoveel last van zijn schouders dat zijn schild ineens een stuk lager lag. Totdat hij herinnerde waarmee dit allemaal begon. “We zijn in groot gevaar! We drijven steeds verder van het land.”
“Schat, dat had je wel véél eerder mogen zeggen.”
Slupper leidde een paniekerige massa schildpadden naar de plek die alles moest oplossen.
Ze sloegen linksaf op het plein, over de brede trappen, rechtsaf door het nauwe straatje, en rechtstreeks in het enige huis waar nog licht brandde, zonder deur.
Socipi keek naar de muur. Hij ondersteunde zijn hoofd met zijn vinnen. Solomon murmelde en trappelde, maar de touwen bleven strak.
“Al iets wijzer?”
“Het is niet logisch. Elk teken betekent een ander woord, er is geen enkel verband ofzo. Hier, dit rondje met twee torentjes in het midden betekent stad. Maar, even verderop, staat hetzelfde teken met een kruis erdoorheen—geen stad.”
Socipi wees met alle poten verschillende symbolen aan. “En dan staat hier een pijl omhoog, samen met een raar uitgerekt rondje, en een pijl er doorheen gekrast. Een pijl naar rechts betekent beweging, maar deze pijl staat naar links, en de rest snap ik niet.”
“Hmm. Stad geen stad beweging.”
Solomon kreunde nog harder dan eerst. “Volgens mij wil hij wat zeggen.”
Iedereen keek naar Slupper, alsof hij Solomons oppasser was. Hij zwom naar zijn mentor en deed langzaam de grote blinddoek af.
“Les 462: alles heeft een reden. Les 463: soms ligt het antwoord recht voor je neus, je moet het alleen anders zien.”
Slupper sprong terug naar de muur. Anders zien. Hij zwom een half rondje, tot hij op de kop hing.
“Daar! Het rondje is een schild, en als je op de kop kijkt staat de pijl de goede kant op. En hier, tussen stad en geen stad staat een spiraal, oftewel—de stad is geen stad! Wacht, dat is niet logisch.”
Alle wezens in de kamer lagen nu ook ondersteboven. Voorbijgangers dachten dat ze een nieuwe sport deden. Het duurde niet lang voordat Socipi vrolijk van de muur sprong. “Jawel! De stad is geen stad, het is een schildpad in beweging! Wacht, dat is ook niet logisch.”
Solomon zuchtte, lang en diep, tot luchtbellen de hele ruimte vulden en hij ieders aandacht had. “Dat is wél logisch. Ik … hoop dat jullie onthouden dat ik jullie waardevolle informatie heb gegeven. Wanneer jullie me uitleveren aan het Kompaanschap.”
Slupper knikte voorzichtig. Het bleef zijn mentor, al die jaren zijn enige vriend.
“Deze stad is gebouwd op de rug van de allereerste Oerschildpad. Daarom is het in beweging. Ik heb het in beweging gezet om jou, Slupper, een reden te geven mij te helpen. Als hij terugloopt, laten jullie mij gaan?”
“Ik weet iets beters. Vraag hem om naar boven te komen en deze prachtige stad weer een eiland te maken.”
Solomon knikte en viel plat op de grond. Fluisterend, met woorden als Abrahon en Midterra, terwijl zijn vinnen cirkelden en sloegen, leek hij de stad te masseren. Minutenlang gebeurde er niks, totdat ze een hels kabaal hoorden en de hele kamer scheef stond.
De vloer duwde tegen hun schild. In rap tempo werden zij, samen met de hele stad, opgetild, alsof ze in een sterke stroom stonden die alleen maar omhoog ging. Ze stonden stokstijf stil, en toch draaide hun wereld en deinsden ze mee alsof ze op een schip stonden.
Luttele seconden later voelden ze de frisse buitenlucht. Het water kolkte en vloeide weg uit de huizen, uit de straten, zelfs van het altijd volle plein, om als watervallen van de Oerschildpad af te druipen, terug in de zee.
Zelfs dinosaurussen zouden buigen voor dit wezen. Met de laag zeewier weggespoeld, herkende Slupper duidelijk dat hij op de scheve groene schubben stond van een héél oud schild. Aan de randen was zwarte versteende lava vastgekoekt, waardoor het hoofd van Abrahon nooit meer naar buiten kon.
De inwoners begrepen niet wat er gebeurde, maar genoten van de zon. De halve stad verzamelde op het plein om op hun buik te zonnebaden. De andere helft moest vaak terug naar het water.
Socipi zag nu dat hij uitzonderlijk was, maar niet alleen. Er waren genoeg andere schildpadden met zijn rare poten die beter op het land waren dan in het water. En nu hun stad weer een eiland was, zou die soort alleen maar groeien. Zij op het eiland, de zeeschildpadden eromheen.
Zelfs de strenge juf gaf haar klas vrij voor de middag. Vivienne moest natuurlijk nat blijven en werd door hem regelmatig terug in het water gegooid. Vanuit dat water was de Oerschildpad, en hun stad op diens rug, alleen maar indrukwekkender. Als een levende grot waar de magie vanaf straalde, of je nou erop stond of eronderdoor zwom.
Het was al avond toen Slupper eindelijk met Vivienne sprak.
“Dus … wat nu? Je hebt je taak volbracht. Je hebt Solomon gestopt. Morgen reizen we met hem naar de Raad van Kame.”
“Ik zou graag blijven. Echt. Maar jij moet een geweldige kolonie bouwen, hier, boven water.”
“Maar … wat heb ik aan een geweldige kolonie, als ik jou niet heb? Om me te beschermen tegen nare kompanen? Ik blijf onderwater, als jij dat wilt.”
“Nee nee nee. Ik heb mijn eigen avonturen, we komen elkaar nog wel tegen.” Vivienne genoot met de ogen gesloten van de rode avondzon. Ze lag tegen Slupper aan en was voor het eerst niet aan het wiebelen.
“Avonturen zoals?”
“Een panda vroeg of ik meehielp met de grot vernielen. Ze wilde zeker zijn dat het geheim van Elektro nog wat langer een geheim bleef. Een ongeduldige panda, gek genoeg, zeker als je haar krachten kent.”
“Dus dit is vaarwel?”
“Voor nu. Maar wie weet word ik net zo oud als jij. Toedeledokies!” Ze sprong terug in het water en hij zwaaide haar schim onder het wateroppervlak na.
Lang staarde hij in gedachten naar de rimpelingen, totdat een vin op zijn schouder hem deed schrikken. “Poeh, ik was bang dat je aan het mediteren was ofzo.”
Socipi ging naast hem liggen en zuchtte diep, die glimlach in zijn ogen. Slupper schudde zijn hoofd in ongeloof. Zijn vriend was een idioot—en het was de persoon waarmee hij de rest van zijn leven wilde doorbrengen. “Je hebt wél het boek verwisseld, hè? Geef maar toe, je hebt ergens het échte boek van De Waarheid verstopt.”
“Nee joh! Toen ik voor het eerst in die grot kwam stond er wel een boek, met iets van Betekenis in de titel, maar die bevatte niks magisch. Toch is het jammer dat ik hem ben kwijtgeraakt. Er stond wel een grappig verhaal in over een groen ei, gerafeld en bedekt met zeewier. Het allereerste schildpaddenei. Het was de Eerste IJstijd en Feria zag dat het ei het niet ging redden.
De goden toverden het ei supersterk. Een reusachtige halfgod kwam eruit, in de vorm van een schildpad. Groter dan duizend olifanten opgestapeld. Deze halfgod stichtte een stad en werd steeds sterker en machtiger, totdat de goden bang werden. Dierlijke wezens konden niet worden vertrouwd met goddelijke krachten. Zelfs de krachtige apen van Apra konden niks betekenen tegen Oerschildpadden.
De wereld was niet meer in balans. Dus toen gooiden de goden een vulkaanuitbarsting en een stel aardbevingen over het eiland heen, en voilà—weg was hij.
Geen idee waar die schrijver inspiratie vandaan haalde voor zo’n gek verhaal.”