1. De Pilaren van Gibra

Van de schildpadschool leerde Slupper hoe hij saai, dom en ongelukkig werd. Nou, ja, zo zag hij het dan. De juf eindigde haar les: “En onthoud allemaal, als je hard je best doet op school, word je later eenzaam en alleen oud!”

Ze drukte op zeewier en een belletje rinkelde. Achter haar hing een sponsdier. Met haar vin duwde ze het huiswerk voor volgende week erin. Eenmaal klaar met schrijven—wat lang duurde, ze bleef een schildpad—keek ze nog eens goed naar haar klas.

Veertig schildpadden zwommen achter elkaar in vier nette rijen. Iedereen gebruikte het schild van de leerling vóór hen als tafel. De voorste schildpadden waren dus de slimsten. Die waarvan de juf dacht ze alles wel onthielden en geen tafel nodig hadden.

Het klaslokaal bestond uit wit gepolijst steen met overal vierkante ramen. Onder water waren deze ramen natuurlijk niet nodig voor een frisse wind. Ze dienden als in- en uitgang. Het lokaal had ook een deur, maar dat was een raadsel, want die kreeg je toch nooit open door de druk van het water.

Alle leerlingen schreven ijverig in hun sponsschrift, behalve Slupper. Hij speelde met het kleurrijke koraal langs de muur. Soms voel ik me een hele andere diersoort, dacht hij.

Hij was even jong als zijn klasgenoten, maar door zijn grote schild kon niemand anders in zijn buurt zitten. Ook had hij bruin bevlekte vinnen zoals zijn klasgenoten, maar ze waren dikker en eindigden niet in een punt. Toch lachte iedereen hem vooral uit vanwege de twee rare rode strepen op zijn hoofd.

“Goed gedaan, iedereen,” zei de juf. “Morgen leren jullie hoe je in alle talen schreeuwt dat iemand je met rust moet laten. Jullie mogen naar huis—behalve jij, Slupper.”

Ze drukte op een ander stuk zeewier en een tweede belletje klonk. De rest zwom in een nette stoet door de ramen; Slupper slofte naar haar toe alsof zijn poten duizend kilo wogen.

“Lieve jongen, waarom maak jij je huiswerk niet?”

“U zegt altijd dat ik dan helemaal alleen oud word. Afgesloten van de rest van de wereld.”

“Ja! Geweldig toch? Dáár doe je het voor.”

“Nou … eh … wat als ik dat niet wil?”

“Oud worden?”

“Nee, in mijn eentje in een grot wonen voor duizend jaar.”

“Oh, maar je blijft ook bij ons. In ons hart. En in onze gedachten. Maar jij zal op een gegeven moment, net als alle schildpadden, je eigen plekje moeten vinden.”

“Is er dan nooit iemand geweest die dat niet deed?”

“Er is natuurlijk wel iemand, maar—”

Sluppers oranje ogen gloeiden. De bruine ogen van de juf werden daarentegen kleiner en ze draaide weg. Hoewel ze even hoog waren, was haar schild veel langer, en hij bukte snel om deze te ontwijken. De juf sloopte de sponsdieren van haar bord.

Hij sloop rond haar stenen bureau. “Wie? Woont hij hier?”

“Ja, maar hij is een uitzondering. Hij ging naar de ontmoeting bij Vensala, als afgevaardigde van de schildpadden.”

“Als wat? Hij is een schildpad, die hoeven toch niet te varen?”

“Nee, dat betekent dat wij hem ernaartoe hebben gestuurd. Een beetje als onze mascotte. Daar is hij lid van de Kompanen geworden. Hij moet dus regelmatig met andere soorten praten.”

“Wat zijn dat, Kompanen?”

Een straal luchtbellen verliet de juffenmond. “Was je al die lessen zeker weer aan het dagdromen?”

Slupper hield zich wijselijk stil tot ze doorpraatte: “Een groep van koningen, één voor elke diersoort. Zij hebben samen afspraken gemaakt totdat het Eerste Conflict eindigde. Daarom leven we nu in vrede.”

“Gaaf! Mag ik hem ontmoeten? Mag ik met hem mee?”

“Het spijt me, kind, maar er is slechts plek voor één van elke soort bij de Kompanen. Daarnaast zit hij liever ongestoord in zijn grot bij de Pilaren van Gibra.”

Slupper schoot van de grond. Terwijl hij wegzwom wierp hij bergen modder omhoog en ontnam zijn juf het zicht.

“Dat had ik niet moeten zeggen,” mompelde ze tegen haarzelf. Maar toen het water weer opklaarde was hij weg.

Niet ver van school lag het plein: het midden van de Schildpadstad. Daarop stond een reusachtige fontein. Dit was net zo’n groot raadsel in een onderwaterstad.

Een paal, versierd met zeewier en symbolen, hield vier houten pijlen. Elke pijl wees naar een breed pad in een andere richting, soms wel honderden kilometers lang, met huizen en kleinere straatjes eromheen.

De jonge schildpadden leefden—samen met kleine visjes—vooral rondom het plein. Oudere schildpadden gingen … ergens heen. Slupper zag ze nooit terug. “En waag het niet om ons op te zoeken,” riepen ze bij het afscheid. Daardoor waren grote delen van de stad nooit ontdekt.

Ik weet niet waar de Pilaren zijn, dacht Slupper. Maar zulke hoge dingen zijn vast makkelijk te vinden. Hij volgde de noordwaartse pijl. Dit was het enige pad dat snel eindigde in een onderzees oerwoud.

Nu al een stad vol raadsels, beste lezer, maar het wordt nog erger. De schildpadden hebben geen idee dat hun schattige, maar vreemde stadje misschien wel de wereld kan veranderen. En als je slim bent, vertrouw me, hoop jij dat ze dit nooit ontdekken.

Hij speelde graag in het woud en kende de bomen als het vlekkenpatroon op zijn vinnen. Ook nu wachtte een vriend op hem, zwaaiend vanaf een boomtop. Slupper maakte een sierlijke spiraal en landde naast hem.

“Moest je nablijven ofzo?”

“Socipi, moet je nou eens horen! Ik heb een nieuw avontuur! Blijkbaar leeft er een bijzondere, wijze, magische schildpad hier in de buurt.”

“Waar?” Socipi rolde met tegenzin op zijn zwemvliezen. Hij schudde de blaadjes van zijn schild en at enkele daarvan op.

“Bij de Pilaren van Gibra, in een grot.”

“Nog nooit van gehoord.”

“Je weet toch wel wat een grot is?”

“Jahaa, maar niet waar die Pilaren van Gibber ofzo zijn.”

“Gibra. Zelfs ik weet dat het de naam van de Slangensuper was.”

“Zeg ik toch.”

Slupper beukte zijn schild tegen dat van zijn vriend. “Wij vinden die Pilaren! En dan vragen we hoe je andere diersoorten ontmoet!”

“Ik denk niet dat een pilaar antwoord geeft.”

“Nee dommerik, we vragen het aan hem, de kompaan!”

“Een kompaan? Hier in de stad?” Socipi’s ogen schoten open. Hij sprong omhoog en draaide snel rondjes, alsof hij verwachtte de kompaan meteen te vinden.

“Nou, ja, dat weet ik dus niet. Misschien staan die pilaren buiten de stad.”

Socipi zwom in noordelijke richting, nog verder weg van het plein en de huizen. Hij knikte zijn hoofd naar voren. “Wie weet, we zijn nog nooit dáár geweest.”

Omdat het niet mag, dacht Slupper. Maar hij wilde de pret niet verpesten. Bovendien luisterde Socipi toch nooit. Hij versnelde zijn flippers en vloog langszij. “Denk je dat we voor de avond weer thuis zijn?”

“Nee, dat is nou juist het leuke.”

Hij knipoogde naar Slupper en zwom hem voorbij. Honderden luchtbubbels stegen op terwijl ze tussen de bomen dreven. Slupper keek achterom, maar hoefde eigenlijk geen seconde langer na te denken. Samen met zijn vriend snelde hij dieper het woud in.

Het brede bladerdek verstopte steeds meer licht en ze moesten uitkijken niet tegen bruine boomstammen te botsen. Ze konden niet eens zien of het al avond was. Dat is een goed smoesje om te gebruiken, als we te laat thuis zijn.

Soms zwom een felgekleurde platte vis langs. Die keek de schildpadvrienden dan met uitpuilende ogen aan en glibberde snel tussen hen door. Maar een van de vissen bleef hangen.

De schildpadvrienden zochten zo gedreven dat ze het niet eens merkten. Regelmatig zagen ze een vervallen huis of gebroken standbeeld op de oceaanvloer. Elke keer als zo’n stuk steen uitstak, of als ze in de verte iets langwerpigs zagen, bloeide hun hoop en zwommen ze nog sneller.

Ze doorkruisten urenlang het woud, totdat het ineens ophield. De bomen stopten om plaats te maken voor ravijn.

“Ah, bedankt voor het ritje! Toedeledokies.”

Slupper en Socipi botsten van schrik met de schilden tegen elkaar. Een oranje vis met rode strepen dook onder hen in het ravijn. “Hé! Wacht eens even! Voor wat hoort wat.”

De vis draaide om en slingerde terug, alsof ze onzichtbare obstakels moest ontwijken. Haar stem was hoog en sloeg regelmatig over in een piepje. “Wat wil je? Ik heb niks.”

“Informatie. Wij zoeken de Pilaren van Gibra.”

“… waarom zoeken jullie die vervloekte dingen?” Ze bleef haar vinnen wiebelen.

“Het is een lang verhaal. Weet je waar ze zijn of niet?”

“Hmm, het is een lang verhaal.”

“Heel grappig.”

“Je bent zelf grappig! Oh, wacht, nee, dat was als belediging bedoeld. Ah, waarom ben ik hier zo slecht in.”

Hij keek fronsend naar de vis die nu met haarzelf praatte. Zijn voorvin landde op haar trillende hoofd. “Weet je wat, we zoeken zelf wel.”

“Nee! Het is gevaarlijk. Soms hoor ik de Pilaren praten in mijn slaap. Ze zeggen allemaal gemene dingen, zoals … zoals … zoals ze mogen ons niet vinden en dit plan moet geheim blijven.”

“Dat zijn geen gemene dingen ofzo. Wat nou als hun geheime plan iets heel liefs is?”

“Vertel ons gewoon waar ze zijn!”

“Kan ik niet. Ik moet het jullie laten zien.”

2. Solomon de Oude

Slupper keek naar zijn enige vriend. Die gaapte en stak zijn vinnen half omhoog. De vis schoot wiebelend voor de schildpadden uit. Ik hoop dat andere diersoorten minder vermoeiend zijn, dacht hij. Na minutenlang boven het ravijn kwamen ze bij een heuvel. “Hierachter zitten de Pilaren.”

Slupper vloog eromheen, maar zag slechts een nog grotere heuvel.

Ze giechelde luidruchtig. “Werkt altijd! De Pilaren liggen achter deze heuvel, maar je moet eerst nog langs tweeënzestig andere heuvels.”

“Heel grappig. Hoezo werkt altijd? Zoeken er vaak dieren naar de pilaren?”

“Ja, nou, tja, niet heel vaak, maar vanochtend kwam toevallig iemand langs. Diegene droeg een zwarte cape—wat ik erg raar vond onderwater—dus ik heb geen idee wat voor dier het was. Hij vond mijn grapjes wél leuk.”

Socipi en Slupper botsten weer en lieten twintig luchtbellen ontsnappen. “Hij is in gevaar! Een kompaan is in gevaar!”

“Ho, je hoeft niet zo te schreeuwen. Ik ben niet doof.”

“Ben je niet goed bij je hoofd ofzo? Iedereen die zichzelf verbergt is slechte dingen van plan! Leid ons naar hem toe. Geen grapjes meer!”

Ze zuchtte en zwom verder. Heuvel na heuvel schoot langs, groeiend in grootte. De schildpadden raakten snel de tel kwijt en hoopten dat de vrolijke vis de weg wist.

Het werd donkerder. De heuvels verschenen steeds ruwer, stekeliger en zwarter, wat eromheen zwemmen lastig maakte. Ze kregen het idee dat de grond schuin omhoogliep.

“Dus … ik heet Vivienne. En jullie?”

“Niet het moment!”

“Goh, dat is een lange naam. Bijzonder, ook. Ik merk dat je wat gestrest bent.”

“Vind je het gek?” Slupper praatte steeds luider.

“Wel een beetje, ja, het zwarte wezen zag er vriendelijk uit. We kunnen ook later iets afspreken als je erover wilt praten. Ah, we zijn er.”

Slupper draaide zijn brede nek omhoog en zag een berg waarvan de top het wateroppervlak raakte. Bovenop de berg stonden vier witte pilaren die half boven het water uitstaken.

Hij wilde verder, maar Vivienne duikelde op zijn pad. Zijn vin duwde haar voorzichtig opzij, maar ze zwom wild tegen hem in. “Wat heb je mooie ogen. En zo’n sterk schild. Weet je zeker dat je jouw tijd wil verdoen met een gemaskerde man? We kunnen ook iets anders—”

“Ja. Honderd procent zeker. Ik zoek alleen een grot.”

“Hmm. In dat geval zit de grot hier links om de hoek. Toedels!”

Bij het voorbijzwemmen drukte ze een blaadje in zijn zwemvlies. Hoe ik haar kan vinden zeker, dacht hij. Hij gaf het geen aandacht en draaide de hoek om, achter Socipi aan.

Een wijde opening verscheen, alsof een groot beest een hap uit de berg had genomen. Zonder aarzeling stormden ze binnen. Grijze rotsen schoten voorbij en een lichtpuntje aan het einde groeide.

Slupper remde plotseling af en duwde zijn vriend plat tegen de grotwand. “Stop! We kunnen niet zomaar binnenstormen. Zo’n slim iemand heeft vast beveiliging. En we zijn niet sterk genoeg om een groot beest gevangen te nemen.”

“Ben je nou ineens bang ofzo? Als hij in gevaar is, kunnen we beter zo snel mogelijk helpen!”

Socipi racete naar een tweede opening, honderden meters verder in de grot. Slupper volgde voorzichtig en inspecteerde elke uitstekende steen. Beide schildpadden verstijfden toen een laag gebrom golfjes door de gang stuurde.

“We kunnen zeggen dat het voor onderzoek is en dat we daarom niet moeten worden gestoord.”

De staart van een gigantische schildpad verscheen in de opening. Slupper en Socipi schoten plat tegen de grond.

“Maar dan komen er alsnog pottenkijkers. Ik denk dat we het beste de operatie geheim kunnen houden en vangnetten in de omgeving plaatsen.”

“Nee, ik ga niet mijn eigen soort pijn doen. Schildpadden zijn nou eenmaal nieuwsgierige beesten.”

“Goed. Akkoord. Maar als iemand anders het eerder vindt is het jouw schuld!”

Een harde krak. Kiezen die dof op elkaar klapten. De schildpad moest nog luider praten om boven het gesmak uit te komen. “Weet je zeker dat niemand je heeft gezien? Onze beveiliging pikt een jonge schildpad op.”

Slupper hield zijn adem in. Socipi trok zijn zwemvliezen en hoofd terug in zijn schild.

“Ik ontmoette slechts een drukke oranje vis. Maar ze wist niet wie ik was, ik had mijn vermomming om. Solomon, je hebt geen idee of de beveiliging wel werkt. Of hoe het werkt.”

“Curieus. In dat geval zal het wel vals alarm zijn.”

Slupper haalde opgelucht adem. Totdat een schildpadpoot door de opening vloog, groter dan hij ooit had gezien, en Socipi’s schild meetrok. Hij greep naar zijn vriend en kukelde ook door de opening.

“Ah, twee voor de prijs van één.”

Slupper draaide snel rond en zag een reusachtige grijze haai aan de andere kant van de grot. Een blinddoek ging om. De reuzenschildpad tilde hem op, samen met zijn vriend, en zette hen op een houten tafel in de hoek.

“Voor wie spioneren jullie?”

“Wij zijn geen spionnen! We dachten dat u in gevaar was!”

“Een bijzondere keuze. Om een reuzenschildpad te komen helpen die groter is dan vier volgroeide haaien bij elkaar.”

“Dat wisten we niet! We weten pas sinds vanmiddag dat u bestaat, oh, hooggeëerde kompaan.”

Slupper voelde een vin over zijn schild wrijven. Niet veel later gleed dezelfde vin over de rode strepen op zijn voorhoofd. De reuzenschildpad streek er vijf keer overheen en deed toen de blinddoeken af.

“Wat doe je? Het zijn spionnen, ze liegen.” De haai had zijn eten verorberd en keek met vurige ogen naar Slupper.

“Geen zorgen. Ik voel dat zij goede intenties hebben.” Hij begeleidde de haai uit de grot, terwijl ze fluisterend iets bespraken. Bij de uitgang hielden ze hun voorvinnen tegen elkaar en bewogen drie keer op en neer. De haai snelde het duister in.

De avond viel, maar de grot baadde in fel licht. Vier glazen vierkanten aan de muur schenen geel. Hoe heeft hij ooit vuurvliegjes onder water gekregen?

Slupper sloop ernaartoe. Hij legde zijn poot erop, maar trok hem meteen terug. Waarom is het glas zo heet?

Socipi had zich allang op het eten geworpen—een grote stapel algen met daaromheen blaadjes als aankleding. De reuzenschildpad keerde terug en drukte direct op een donkere cirkel in de muur. Achter hem klapten twee houten deuren dicht.

“Mijn naam is Solomon. Het feit dat jullie mijn grot hebben gevonden en gezien, betekent dat jullie geheimhoudingsplicht hebben.”

“Wat?”

“Niemand mag ooit weten wie ik ben, dat ik hier zit, en wat hier wordt besproken. Dat blijft voor altijd geheim. Alleen dan kan ik jullie hier levend weg laten gaan.”

De laatste zin waste Socipi’s grijns van het gezicht. Slupper had het wel gehoord, maar was te geïnteresseerd in de grot om te reageren.

“Ik dacht dat kompanen altijd vriendelijke wezens waren,” fluisterde Socipi, “maar deze valt vies tegen.”

“Daar bovenop hoor, zie en voel ik alles,” vervolgde Solomon, terwijl hij Socipi uit het eten plukte. “Het werk van Kompanen is té belangrijk en moet vaak streng geheim blijven. Ik kan jullie hulp goed gebruiken bij mijn missie. Ik kan jullie mentor zijn en de bijzondere eigenschappen van deze wereld leren.”

Dit trok Sluppers aandacht. Hij draaide zich om en zag Solomons gigantische rug. De randen waren gerafeld en hier en daar kapot. In plaats van een mooi vlekkenpatroon zaten er vooral diepe krassen in zijn schild. Ik ben blij dat ik niet tijdens het Eerste Conflict ben geboren, dacht hij.

Moeizaam trok hij zijn aandacht weg en herinnerde wat Solomon zei. “Bedoel je dat we weggaan uit deze stad? De wereld ontdekken? Samen op avontuur?”

“Rustig. Als de tijd daar is, mijn jongen, neem ik jullie wel mee naar Vensala. Maar, zoals gezegd, moeten jullie beloven alles geheim te houden. Zelfs, ik weet dat het moeilijk is, tegenover je ouders.”

Ze knikten wild en de lach kwam terug op hun gezicht. Solomon grijnsde ook tevreden.

“Zijn er nog vragen?” Hij liep naar een tweede tafel aan de andere kant van de grot. Een kaart van zeewier lag uitgerold, met op vele punten een scherpe pin erin gedrukt, nagels van wat ooit grote vissen waren.

“Ja! Wat zijn dit voor lampen? Ik hoor geen gezoem van vuurvliegjes.”

“Als ik dat wist, mijn kind, dan zaten we hier nu niet. Ik hoef slechts op een knop te drukken en de lampen gaan allemaal aan. Ze blijven voor altijd aan, tenzij ik ze met dezelfde knop weer uit zet. Maak je er niet druk om. Je zal hier raardere dingen tegenkomen.”

“Ik hoorde ooit dat een van de goden als dolfijn tussen de vissen zwom. En als je hem aanraakte genas hij al je wonden. Bedoel je dat soort dingen ofzo?”

“Eerste les: nooit zinnen eindigen met ofzo. Tweede les: ik weet niks van de goden, maar ik leer steeds meer over deze stad waarin we leven.”

“Zoals?”

“Onze schildpadstad is niet wat je denkt dat het is.”

3. De gevonden stad

Als Solomon zo naar hem keek, vond Slupper hem verdacht veel lijken op zijn juf. Maar voor zijn vertelsels wilde hij wél goed opletten. “Heb jij je nooit afgevraagd hoe al die huizen zijn gebouwd? Hoe een oerwoud onderwater kan bestaan?”

“Zo vaak, mijnheer Solomon. Maar als ik het aan de juf vraag, zegt ze dat niemand het weet. Dat de eerste schildpadden het op een dag gewoon—”

“—vonden, inderdaad. Ik was erbij als baby. Wat ze niet vertellen is hoe we het vonden. Ik was pas net op het strand uit mijn ei gekropen. Als enige van mijn broers en zussen bereikte ik op tijd de zee. Mijn ouders vingen me op, maar we moesten haasten. Iemand zat achter ons aan.”

“Wie?” riepen Slupper en Socipi tegelijk.

“Dat weet ik niet. Ik herinner alleen dat we dagenlang zwommen, zonder een beest te zien, totdat honderden lichtjes ons begroeten. We zwommen behoedzaam dichterbij en zagen mooie verzorgde huizen met lampen aan alle kanten. Het was prachtig, maar ook stil. De vier grote paden die jullie kennen als drukke winkelstraten, waren verlaten. Hier en daar lagen spullen, nog warm en intact, alsof ze net waren gebruikt.”

Slupper en zijn vriend keken met open mond naar de grote kaart op de tafel. Solomon wees verschillende plekken aan, elk bedekt met een rood vraagteken.

“Deze landkaart vond ik in een huis. De hele wereld staat erop—voor zover die bekend was. Maar sommige delen missen, zoals deze stad. Ik denk dat een van de vraagtekens daarnaar wijst.”

“Waarom zouden de originele bewoners niet weten waar hun eigen stad ligt?”

“Precies! Ik vond gelukkig ook een tweede kaart.”

Solomon schoof met veel kracht een lade onder de tafel open en pakte een opgerold waterperkament. Ze herkenden het meteen.

“Onze stad!” Slupper zocht zijn huis, maar vond het niet. De plattegrond leek enorm veel op de stad die hij kende, maar hier en daar zaten lege plekken of liep het gebied net wat anders.

“Inderdaad, maar ook hier is onduidelijkheid. Mijn theorie? Ze hadden geen tijd om het af te maken, want ze moesten ternauwernood vluchten.”

“Misschien waren ze ook bang voor datgene dat achter je ouders aan zat?”

“Dat had gekund, ware het niet dat ik een stapel kleitabletten vond.”

“Dat is vreemd. Klei lost op als het water aanraakt.”

“Exact! Je bent hier goed in.”

Hij liep weer naar de andere kant van de grot en de schildpadden volgden als trouwe hondjes. “Jarenlang dacht ik na. Misschien schreven ze grote geheimen in het klei—niets bleek minder waar. Op de kleitabletten stonden hele alledaagse dingen. Zoals boodschappenlijstjes en hoeveel soldaten in het leger zaten.”

“Maar, als ze een leger hadden, waarom zouden ze dan zijn gevlucht?”

“Je bent een natuurtalent, eerlijk waar. Het kostte mij een groot deel van mijn leven om dat te realiseren. Ze zijn niet gevlucht.”

“Bedoel je dat er nog steeds andere wezens in onze huizen wonen ofzo? Dat is best wel … eng.”

Slupper keek streng naar zijn vriend. Stop eens met dat ge-ofzo van je, we moeten slim overkomen, dacht hij. Solomon vertelde onverstoord verder.

“Nee. Dat is té hoopvol. De échte gebeurtenis werd pijnlijk duidelijk toen ik in de kompaanvergadering zat. In de zaal lagen meerdere geschiedenisboeken en natuurlijk las ik die. Ik zocht naar het jaartal waarin mijn ouders en ik de stad ontdekten. Ik hoefde niet lang te zoeken—in dat jaar barstte de Vreesvulkaan uit, gevolgd door een aardbeving.”

“Maar dat is toch niet erg? Lava dooft wanneer het water aanraakt.”

“Klopt! Dus wat is de enige verklaring?” Hij keek hoopvol naar Slupper, dwars door Socipi heen. Die moest het antwoord schuldig blijven.

“Mijn theorie? Dit was een welvarend eiland, maar de natuurrampen duwden het naar de bodem van de oceaan.”

Slupper en Socipi maakten weer luchtbellen met hun mond. Hun schilden verkleurden: alle donkerblauwe plekjes werden groen. Ze keken met grote ogen naar Solomon, totdat Slupper zijn nek draaide. “Waarom zijn de huizen dan niet allemaal door lava vernietigd?”

“Dat probeer ik uit te zoeken. Er zijn zoveel bijzondere, vreemde elementen in deze stad. Ik begon haast te denken dat de goden hier leefden, maar dat kan natuurlijk niet.”

“Hoezo niet?”

“Men zegt dat goden de natuurrampen veroorzaken. Waarom zouden ze hun eigen woonplaats vernietigen?”

Voor het eerst in lange tijd viel een stilte. “Het is al laat—jullie ouders zullen ongerust zijn. Hierbij moet ik jullie naar huis sturen, ben ik bang. Jullie huiswerk is: op onderzoek gaan. Zoek in je omgeving naar teksten of spullen van de originele bewoners. Derde les: alles kan belangrijke informatie zijn. Vierde les: wees nieuwsgierig.”

“Maar waarom moeten we dan alles geheimhouden? Met meer schildpadden vinden we sneller iets.”

“Ja, waarom mogen er geen vossenkijkers ofzo bij, zoals de haai zei?”

“Pottenkijkers. Omdat,” Solomon aarzelde voor het eerst, “de stad in gevaar is. Ik wil geen paniek veroorzaken, daarom moet het geheim blijven.”

Solomons gerafelde schild bleef voor de zoveelste keer hangen aan scherpe stenen. “Schildpadden leggen hun eieren op het land. Maar onze stad drijft op mysterieuze wijze steeds verder weg … té ver weg. Ga nu.”

Socipi liet teleurgesteld zijn hoofd hangen. Met een druk op de knop opende Solomon de deuren en zwaaide zijn nieuwe schildpadleerlingen uit.

“Bedankt, meneer Solomon!” riep Slupper nog richting de grot, maar de deuren sloten meteen. De oceaan was zwart als roet. Ze moesten hun weg vinden aan de hand van felgekleurd koraal.

“Dit moeten papa en mama horen!” Socipi bewoog zo wild dat hij even leek te veranderen in Vivienne.

“Nee! Dan verpest je alles. Een kompaan geeft ons de kans om van hem te leren. Je kunt op z’n minst zijn eerste bevel opvolgen.”

“Pff, wat ben jij saai zeg. Altijd maar braaf en vriendelijk en wijs overkomen. Maar je vergeet iets.”

“Ik vergeet nooit iets.”

“Jawel. Als je zijn bevel opvolgt, en alles geheim houdt, dan negeer je het bevel van je ouders. Je ouders willen dat je eerlijk bent. Dat je alles alles vertelt, en op tijd thuis bent. Waarom vind jij een schildpad die je net hebt ontmoet belangrijker dan je ouders?”

Slupper probeerde de heuvels te tellen, maar het was te donker. “Hij is een kompaan! Hij heeft vrede gesticht, meegevochten, jarenlang onderzoek gedaan. Mijn ouders zeggen dat ik naar school moet gewoon omdat het moet.”

“Ze weten niet beter. Misschien moeten we hen uitnodigen bij Solomon voor een leuk gesprek ofzo.”

Slupper lachte bij het idee. Hij zag zijn deftige saaie ouders al rondom de ruige Solomon liggen in zijn grot. Ze zouden waarschijnlijk vragen of hij échte originele zeewierthee had, om vervolgens teleurgesteld een afgekauwd blaadje te ontvangen.

“Ik weet niet wat jij doet, maar ik verklap niks over Solomon.”

Ze snelden lange tijd vooruit. De heuvels waren nu klein genoeg om eroverheen te zwemmen, in plaats van eromheen. In de verte was het woud, met daarvoor een vage schim van het ravijn.

Slupper herinnerde het blaadje van Vivienne. Onbewust had hij het al die tijd in zijn vin geklemd, te nieuwsgierig om het weg te gooien. Hij vouwde het open. De symbolen waren gehaast uit het blaadje gegeten en met moeite te ontcijferen.

Vivienne, ergens tussen heuvel één en heuvel vijftig. Wees gewaarschuwd. Z.O.Z.

Socipi las mee over zijn schild. “Wie is Z.O.Z.?”

“Het is geen persoon. Het betekent zie ommezijde. Zie de achterkant.”

Socipi rukte het blaadje uit zijn hand en draaide het om. Hij liet weer een luchtbel ontsnappen—zijn grootste tot nog toe. “Ik zei het toch!”

Solomon is niet wie je denkt dat hij is.

4. De verbroken belofte

Slupper schudde zijn hoofd. Hij wilde het blaadje verscheuren en weggooien. Toch hield hij hem stevig vast. “Nee joh. Dit bericht is weer een trucje om een afspraakje met mij te krijgen.”

“Het wordt nooit wat tussen jou en een hyperactieve vis. Ze deed alsof ze je leuk vond ofzo om deze informatie aan ons te geven. Jij leeft duizend jaar, zij is over twee jaar dood.”

“Ze is geen hyperactieve vis! Ik maak kans bij haar.” Over het sneller sterven van andere diersoorten wilde hij niks zeggen. Vooral omdat hij niet erover wilde nadenken.

Socipi draaide zijn blik van het blaadje en lachte luid. “Meen je dat? Je vindt haar leuk? Ik kon niet wachten tot ze weg was. Ze leek wel een leeglopende ballon met oneindig veel inhoud. Een scheet die—”

“Het is duidelijk, Socipi. We stellen het niet langer uit. Ik ben ook bang, maar we moeten toch echt door het woud. Samen.”

Slupper ging voorop het woud in. Overdag zagen ze nog wat langs hen zwom, nu voelden ze het alleen. Sterker nog, het nachtelijke verkeer door het woud leek drukker dan overdag.

Water stroomde snel langs hun vinnen en ze durfden niet hard te zwemmen. Van alle kanten hoorden ze garnalen over takken trippelen, vissen knapperig koraal kraken, en baarzen door bergen bladeren rossen. Lange tijd waren dat de enige geluiden—totdat iets rinkelde.

Het geluid kwam van voren en zwol aan. Ze wisten niet hoe dichtbij het gevaar was, omdat geluid zich veel sneller verplaatste door water dan door lucht. Ze grepen elkaars vin. Op de tast zochten ze een boom voor beschutting, maar voelden juist op dit moment niks.

Naast het gerinkel ontstond nog een geluid. “Slupper! Waar ben je? Slupper? Kom tevoorschijn?”

“Mam! Hier ben ik!”

“Wat doe jij in vredesnaam,” fluisterde Socipi, “ik wilde langssluipen en in bed liggen alsof er niks is gebeurd.”

“Dat kan nog steeds,” fluisterde hij terug, “jouw ouders zijn er niet bij geloof ik.”

Socipi probeerde de duisternis in te duiken, maar werd gevangen door een fel licht. Naast Sluppers moeder zwom zijn vader met een lantaarn. Ook zijn juf deelde in de zoektocht—maar daar bleef het niet bij. De halve stad was uitgerukt om hem te zoeken. Tot aan het einde van het woud staarden schildpadden hem aan.

Zijn ouders zweefden met één sterke vinnenslag voor hun neus. “Socipi? Jij ook hier? Jongens toch, wat doen jullie soms rare dingen.”

“Oh, nee nee, ik ben Socipi’s tweelingbroer. De verwarring is te begrijpen. Ik moet er vandoor!”

“Jij gaat helemaal nergens heen! Je ouders zijn doodongerust. We gaan naar hen toe. En dan mogen jullie uitleggen wat jullie hier ’s nachts uitspoken!”

Slupper drukte zich tegen de warme vin van zijn moeder, maar Socipi bleef terughoudend. “Ik ga niet met jullie mee. Ik ken jullie helemaal niet!”

“Kom op nou, je hoeft geen toneelstukje op te voeren.”

“Ik voer helemaal geen toneelstuk op ofzo.”

“Zie je wel, jij bent het.”

Sluppers vader was ondertussen stiekem rond de bomen geslopen. Vanuit het duister greep hij Socipi stevig vast.

De schildpaddenstoet vertrok huiswaarts. Eenmaal bij het grote plein spatte het uiteen. Sluppers ouders, en zijn juf, droegen hem en Socipi door de linkerstraat. Ze zwommen langs een eindeloze rij blauwgroene huizen met oranje daken. Totdat ze abrupt linksaf sloegen. Ze vervolgden hun weg door een identieke straat, langs glimmende stoeptegels versleten door koraal en brede marmeren trappen met tekeningen erin gebeiteld.

Zijn het wel tekeningen? Slupper wilde blijven kijken. Maar de groep zwom snel over de trappen en sloeg rechtsaf een nauw straatje in.

Alle lichten waren uit, behalve van één huis. Alle deuren en ramen zaten dicht, behalve van dat ene huis. Daarvan was de deur lang geleden al gesloopt.

De groep zwom zonder te kloppen naar binnen.

“Asjemenou! Kunnen jullie de volgende keer niet—wacht—Socipi! Je bent terug!”

Socipi’s moeder schoot naar hem toe en knuffelde hem stevig. “We waren zo bezorgd. Wat ben ik blij jou ongedeerd terug te zien.”

“Als u zo bezorgd was, waarom bent u dan niet komen zoeken? U wist niet eens dat hij verdwaald was in het woud!”

“Och, hij is wel vaker laat thuis. Het is een avontuurlijke jongen. We vertrouwen erop dat hij niks geks doet.”

“Belachelijk! Hij is pas vijfentwintig jaar oud. Hij mag pas ’s avonds alleen over straat als hij vijfendertig is en aan de middelbare school begint.”

De juf ging voor Socipi’s moeder staan alsof ze een van haar leerlingen was. Daar was ze niet van gediend. “Straks zeg je nog dat hij zestig ofzo moet zijn voordat hij echt volwassen is.”

Dus dáár heeft hij het van. Slupper zwom inmiddels met iedereen om een ronde steen die een platte tafel moest voorstellen. De juf zwom ongeduldig op en neer, terwijl Socipi’s moeder rustig sprak. “Kinderen zijn slimmer dan je denkt. Je moet hen vertrouwen, in plaats van vastbinden. Vroeg of laat schieten ze toch los—en hoe harder je vastbindt, hoe wilder hun bevrijding.”

“Dus jij hebt die rare ideeën in Sluppers hoofd gepraat?”

“Welke rare ideeën? Spelen met vrienden?”

“Hij wil voor eeuwig bij de kolonie blijven. Hij wil andere dieren ontmoeten op het land. Hij wil die rare Solomon achterna!

Socipi’s moeder lachte en legde twee lekkere stukken zeewier voor de kinderen op tafel. Socipi smakte er meteen op los, maar Slupper had tekeningen op de muur ontdekt die hij herkende.

“Kijk dan! Hij reageert niet eens meer. Hij is vast enorm geschrokken van alle narigheid daarbuiten.”

“Heb je het al aan hém gevraagd?”

“… nee, maar dat was ik van plan.”

“We speelden verstoppertje in het woud,” zei Slupper. “Alleen Socipi was zo goed verstopt dat ik hem na uren zoeken nog steeds niet had gevonden.”

“Is dat alles?”

“Ja. Ik zal voortaan zeggen als ik verstoppertje ga spelen.”

Socipi had zijn eten op, maar bleef naar de steen staren. Hij ontweek elke blik. Slupper herkende het: hij was hard aan het nadenken.

“Nou … dat is niet alles. Ik was niet verstopt. Ik was op zoek gegaan naar Solomon, daarom kon Slupper me niet vinden. Ik heb hem ontmoet. Hij zegt dat we in groot gevaar zijn en dat er een geheim in de stad huist!”

“Twee weken nablijven! Dan leren jullie—”

Socipi’s moeder duwde de juf weg. “Dit is mijn huis, niet jouw klaslokaal.”

Ze draaide naar haar zoon. “Bedankt voor je eerlijkheid. Alleen daarom mag je van mij die Solomon blijven ontmoeten. Sterker nog, vraag hem of wij ergens mee kunnen helpen.”

De wangen en nek van de juf kleurden rood. Ze zette haarzelf af tegen de muur en snelde door het gat naar buiten.

Sluppers ouders hadden stil en verstijfd toegekeken, totdat moeder zachtjes sprak. “Kom, we gaan naar huis.”

Hij zwaaide zijn vriend uit. Hij was de deur nog niet uit, of moeder trok hem bij haar. “En speel voortaan maar geen verstoppertje meer met hem. Of met wie dan ook. Voortaan maak je elke avond twee uur huiswerk, in je kamer.”

“Maar … maar hij is mijn enige vriend! Mag ik een ander spel in het woud doen? Of in de straat dan?”

“Alleen als je belooft andere vrienden te zoeken. Vrienden die wél naar de juf luisteren.”

Slupper wist dat het een verloren zaak was. Zowel toestemming voor Solomon, als het vinden van andere vrienden. Hij hield zijn mond stijf dicht. Waarom moest Socipi het verklappen? dacht hij keer op keer.


De volgende dag ging hij braaf naar school, schreef braaf het huiswerk op, en lette braaf op. Toen de tweede bel rinkelde, verliet hij samen met de andere schildpadden braaf het klaslokaal.

Zijn moeder wachtte hem op bij het plein. “Ah, daar ben je. Heb je een leuke dag gehad?”

“Jahoor. Sterker nog, ik heb nieuwe vrienden gemaakt, en we gaan een nieuw spel spelen in het woud.”

“Oh, leuk. Hoe heet het?”

“Eh—tekeningen raden.”

Een tweede school schildpadden schoof langs. In de chaos glipte hij weg, voordat zijn moeder nog meer vragen stelde.

Hij zwom terug naar de brede trappen. De tekeningen zaten nog steeds onderaan de treden en hij probeerde ze te onthouden. Had ik mijn huiswerk maar gemaakt, dacht hij. Dan had ik tenminste mijn eigen sponsdieren om in te schrijven.

Na minutenlang staren waren de symbolen in zijn herinnering gebrand. Socipi lag al klaar bij de ingang van het woud. Deze keer sprong hij meteen op toen Slupper verscheen. “Wie er als eerste is!”

Alsof de boze juf achter hen aan zat raceten ze naar de Pilaren van Gibra. Slupper keek verbaasd achterom. Hij had een flinke voorsprong en zocht stiekem naar Vivienne. Tot zijn teleurstelling sprong geen wiebelende vis tussen de heuvels vandaan.

Slupper dook de hoek om en landde sierlijk binnenin de grot. Solomon verroerde geen vin. Hij bleef naar de opening kijken, als een standbeeld, zijn gigantische lijf strakgespannen.

Even later vloog Socipi op hoge snelheid door de opening. Hij rolde door en kwam tegen de achterwand tot stilstand. Slupper hielp hem overeind. “Waar bleef je—”

“Verdwijn uit mijn grot, Socipi.”

“Maar u zou onze mentor zijn toch?”

“Ja. Op één voorwaarde: je houdt alles geheim. Dat heb jij niet gedaan.”

Socipi keek naar Slupper en beukte met zijn schild hard tegen hem aan. “Heb jij lopen klikken over mij?”

“Hij heeft niks gezegd. Je weet toch dat ik alles zie, hoor, en voel? Ik hoorde jou tegen je ouders vrijuit praten en de belofte breken. Verdwijn. En kom nooit meer terug.”

“Oh, dus jouw stomme geheim bewaren vind jij belangrijker dan de stad redden? Dan voor jonge schildpadden zorgen? Jij bent een nare kompaan!”

Socipi gaf de muur een kopstoot en sloeg een van de lampen kapot. Duizelig en omringd door luchtbellen verliet hij de grot. In de opening keerde hij richting Slupper.

“En jij … brave wijsneus … luister maar naar je ouders, zoek nieuwe vrienden.”

5. Jaren van ware lessen

Slupper zat op een Pilaar van Gibra, half uit het water, en keek toe hoe Solomon terugzwom vanaf het land. Hij zag het al jaren; hij mocht nog steeds niet mee.

Dus hij wachtte op de Pilaar, alleen en ongestoord. Was Socipi maar hier, dacht hij. We zouden samen naar de top van dit Gibrapaleis klimmen.

“Heeft u het gevonden?” vroeg hij hoopvol.

“Jazeker! Hoewel sommige dingen niet kloppen.”

“Bent u daarom zo snel terug?”

“Ook. Maar bovenal wilde ik op tijd terug zijn om je verjaardag te vieren! Slupper, mijn beste leerling, je wordt maar één keer in je leven volwassen. Je wordt maar één keer vijfenveertig.”

Slupper was na al die jaren de grootste schildpad van de hele groep, zelfs groter dan Solomon. Als er nu iets in het duister achter hem aankwam—een veelvoorkomend gevoel—was hij niet meer bang. Zijn gladde schild bevatte inmiddels twee scherpe heuvels. Ze leken in alles op de rode strepen op zijn hoofd.

“Socipi zal inmiddels ook volwassen zijn.”

“Les 460: nooit in het verleden blijven hangen.”

“Ik weet het. Maar hij zal wijzer en rustiger zijn. Waarom gaf u hem nooit een tweede kans?”

Solomon klom op de pilaar naast hem. “Ik had hem niet eens een eerste kans moeten geven. Ik had het moeten zien.”

“Waar heeft u het over?”

“Les 461: je kunt aan iemands schild de persoonlijkheid aflezen en soms zelfs de toekomst. Natuurlijk vergt het veel oefening. Maar het kan, bij iedere schildpad, als je maar goed genoeg kijkt.”

“En wat zag u bij Socipi?”

“Ik zag bij hem niet wat ik bij jou wel zag. Die twee strepen op je hoofd, en nu die heuvels op je rug, staan voor samenwerking en trouw. Je schild kent veel bruinrode plekken, wat staat voor nieuwsgierigheid en snelheid. En dan bedoel ik snelheid in bewegen, maar ook in denken en mysteries oplossen.”

“Verklaart het ook waarom ik zo groot ben?”

“Nee, maar je bent niet de enige hoor. Door de schildgeschiedenis duiken regelmatig bijzonder grote figuren op. Blijkbaar was er lang geleden een familie Oerschildpadden. Daar stammen jij en ik van af.”

Solomon glimlachte. “Misschien stam jij wel af van dat volk genaamd Alasti. Och, dat moet een geweldig volk zijn geweest. Ze konden alles uitvinden. Die lampen in mijn grot? Die werken waarschijnlijk op Elektro. Godenlicht. Niemand kent meer het geheim van hoe het werkte, maar zij wisten het.”

Slupper keek uit over de zee. Hij kwam vaak met Solomon naar het wateroppervlak. Ze leunden tegen de prachtige pilaren, starend naar de zon en haar schittering op de golven. Het was altijd rustig. Geen enkel ander beest kwam hierlangs. Sinds Solomon hem als leerling had genomen, had hij zelfs de gemaskerde haai niet meer gezien. Nu ben ik de eenzame schildpad die mijn juf wilde zien, dacht Socipi verdrietig. Nu weet ik zéker dat het een slecht idee is.

“Een medekompaan had een woordenboek. Ik heb de betekenis van alle 99 tekeningen gevonden die jij afgelopen jaren hebt verzameld. Al die symbolen gekerfd in de muren van de stad en omsterken. En je had gelijk: we herkenden ze niet omdat het géén oudduifs was.”

“Geweldig! Wat staat er?”

“Dat is het probleem, mijn jongen. Er staat niks zinnigs. Het zijn willekeurige woorden. Eén stukje komt steeds terug, maar wordt nooit afgemaakt. Het geheim van wereldv—

“Wereldvogels, misschien? De eerste vogels vonden zichzelf érg belangrijk.”

“Ik betwijfel het. Vogels kunnen geen stad bouwen met hun vleugels.”

Solomon staarde naar de horizon, zijn vin boven de ogen. “We hebben weinig tijd meer. Het land dat ooit dichtbij was, is niet meer dan een zwart puntje. Binnen de kortste keren kan niemand meer eieren leggen.”

“Wat stelt u voor?”

Solomon tikte onrustig op de pilaar. Hij liet zichzelf zakken en landde met een zachte plons. Slupper schrok toen hij ineens een vin om zijn schouder voelde. Hij kon zich niet eens de laatste keer herinneren dat iemand hem aanraakte.

“Slechts één plan blijft over. Al die tekeningen die je vond bevestigden wel een legende die ik ooit hoorde. Er zou een volk bestaan dat het antwoord had op alle problemen. Ze zouden een boek hebben, genaamd De Waarheid, en die goed hebben verstopt. Het boek is nooit gevonden, want er ontstond ruzie. Sommigen dachten dat het antwoord wereldvrede was, anderen juist wereldverovering. Het zou goed kunnen dat—”

“—de legende gaat over de originele inwoners van deze stad! Dan moet het boek in deze stad liggen.”

“Inderdaad! Ik wilde het lang geleden al zoeken. Maar het was te gevaarlijk, en ik miste deze mysterieuze tekeningen om de weg ernaartoe te onthullen. Nu je volwassen bent mag je eindelijk met mij mee naar de Buitenringen.”

Sluppers schild verkleurde van bruin naar oranje.

“Niemand is ooit teruggekomen uit de Buitenringen. Weet u zeker dat we daar moeten zoeken? Er zijn delen van de stad die ik nog niet heb gehad.”

“Ik wel, mijn jongen, ik ken de hele stad op mijn duimpje. Als ik die had gehad. Maar over de Buitenringen is niks bekend. Zelfs de kaart in mijn grot heeft lege randen.”

“En daarom staan er natuurlijk vraagtekens op de kaart: om de plek van De Waarheid geheim te houden.”

“Precies! Daarom ben jij mijn leerling en niet Socipi.”

Slupper viel stil. Hij had Socipi sinds dat ene moment, jaren geleden, nog maar twee keer gezien. Beide keren keek hij boos en maakten ze ruzie. Sindsdien was zijn familie uit de stad verdwenen. Ik hoop dat hij een fijne plek heeft gevonden in een andere onderwaterstad.

Solomon dook weer onderwater. Slupper volgde meteen.

“Waar wilt u beginnen?”

“Het ravijn achter het woud. Die leidt naar de dichtstbijzijnde ingang tot de Buitenringen. Zorg dat je veel eten en graafspullen meeneemt. Ik heb nog wapens liggen uit het Eerste Conflict.”

“Wapens? Les 34: geweld is altijd verkeerd?”

“Ja, maar zelfverdediging niet. Deze stad geeft ons veel veiligheid. Daarbuiten zijn zeemonsters die ons makkelijk opvreten.”

Samen met Solomon zwom hij naar het woud, in een wijde cirkel rondom de stad. Moeder mocht hen nog steeds niet samen zien. Zij dacht dat Slupper in zijn vrije tijd alvast een grot zocht voor later.

Als volwassene merkte hij pas hoe klein het woud eigenlijk was. Vroeger kon hij uren zweven zonder het einde te bereiken, nu vloog hij er zo doorheen. Het ravijn begroette hem als een tweede thuis.

“Weet je zeker dat je dit wilt doen?” Solomon keek ernstiger dan gewoonlijk. Het was de eerste keer dat deze vraag uit zijn mond kwam.

“Ja. Nou, goed, voor zover je ergens zeker over kan zijn. Ik wil niets liever dan deze stad terug naar het land brengen. Dan kan ik eindelijk weg, de wereld rondreizen en ontdekken. Met mijn—”

Het woord vrienden lag op zijn tong, maar echte kameraden had hij niet meer. Het woord familie kwam erachteraan. Maar als zij erachter kwamen dat hij Solomon al die jaren sprak, zouden ze hem direct verstoten.

Solomon haalde hem uit zijn gedachten en trok hem het ravijn in. “In dat geval, volg mij.”

6. Een valse herinnering

Zijn ogen moesten wennen aan het duister, nog meer dan zijn oren aan de stilte. Het gebrek aan lichtgevend koraal en felgekleurde vissen gaf het ravijn een doods uiterlijk. De doorgang vernauwde, totdat het een tunnel werd.

Solomon leek de plek te kennen en zwom meteen erin. De tunnel was gigantisch, veel breder dan de straten van de stad. Links en rechts lagen oude wrakstukken. Schepen waren platgestampt, zwaarden en speren bruut verbogen.

Solomon zag zijn leerling bij elk wrak even stilstaan. “Tja, zo’n groot volk als de Alasti moest zichzelf verdedigen tegen indringers. Deze tunnels waren voor het vervoer van spullen. Ik snap wel dat vijandelijke legers hier aanvallen.”

Iets tikte tegen de tunnelmuur. Het kon niet het water zijn—daarvoor was het te regelmatig. Het klonk alsof iemand aanklopte. Slupper draaide rond, waarbij hij een wervelwind van kapotte spullen meenam, maar er was geen vis te bekennen.

Solomon zwom onwetend door tot de volgende bocht. Hij spiekte voorzichtig over de rand. In zijn vinnen hield hij de vele tekeningen die Slupper had verzameld en mompelde hun vertalingen. Hij knikte en zweefde door.

Iets tikte tegen Sluppers schild. Hij draaide zijn nek, maar een zachte vin duwde hem terug. Zijn zwemvliezen vlogen in wilde stromen, maar hij raakte niets. De oranje vin lag nu over zijn mond—schreeuwen was onmogelijk. Hij bereidde een kopstoot voor, totdat hij zag bij wie de vin hoorde.

“Doe eens rustig,” siste Vivienne. Haar vin zakte traag van zijn mond. “Ik wil met je praten, zonder Solomon erbij.”

“Rustig? Jij praat over rustig zijn?” fluisterde Slupper. “Wat doe je hier?”

“Ik leef hier, weet je nog?”

Ja, je leeft nog steeds, dacht Slupper. Dat is niet normaal. Hoe oud is ze nu? Hij zei het niet hardop, wetende hoe gemeen het klonk. En vooral omdat hij eigenlijk heel blij was om haar te zien.

Vivienne ratelde door: “Nee, natuurlijk niet. Je bent nooit thuis langs geweest. Je zei niet eens hoi als ik langszwom. Jammer, we hadden iets heel moois samen.”

“Ga dan mee met ons. We zijn een team. Op zoek naar De Waarheid!”

“Team? Dat is het probleem! Hoe vaak moet ik je nog waarschuwen?”

“Ik ben nu twintig jaar leerling en Solomon is harstikke goed voor me geweest.”

“Omdat hij jou nodig heeft! Hij gebruikt je alleen voor zijn plannetje.”

“Ik ben sterker dan hij. Ga mee met ons en waarschuw me als Solomon écht iets verkeerds doet.”

“Hij is niet wie je denkt—”

Slupper vergat te fluisteren. “En jij dan? Geen enkele vis leeft zo lang. Je had allang moeten sterven.”

Viviennes mond viel open. Een stroom luchtbubbels verhulde haar alsof het een verdwijntruc was. Slupper mompelde alle excuses die hij kon bedenken en probeerde haar te troosten. Waarom doe ik dit de hele tijd? dacht hij.

Solomon snelde door de bocht terug. “Waarom heb je nooit verteld dat je een vriendin hebt?”

“Ze is mijn vriendin niet, ze is—”

Vivienne tikte Slupper hard opzij. Ze was nu véél kleiner dan hij, maar nog even snel en actief als vroeger. “Ach, zo bescheiden. Ja, we hebben al heel lang een relatie. Ik was dan ook verheugd toen hij me uitnodigde voor dit avontuur.”

Solomon keek zuur. “Weet waaraan je begint. Het is gevaarlijk.”

“Ik weet het, mijnheer. Ik heb hier mijn hele leven gewoond. Zo kan ik u vertellen dat deze ingang niet veilig is. U kunt veel beter de volgende afslag naar de Buitenring pakken. Daar zijn écht geen zeemonsters of vleesetende planten.”

Bij de laatste zin probeerde Vivienne te knipogen, tot ze realiseerde dat ze geen oogleden had. Uiteindelijk keek ze vooral heel moeilijk naar Solomon. Slupper zuchtte. Nee Vivienne, ik ga Solomon niet naar zijn dood sturen, dacht hij. “We nemen deze afslag. Ik heb vertrouwen in deze afslag.”

“Wat een dilemma. De een zegt dit, de ander zegt dat, hoe kan ik ooit een keuze maken?” Solomon trapte tegen de muur. Een doffe dreun later echode een piepend geluid door de tunnel. Slupper bedekte zijn oren tegen het schurende kabaal, terwijl Vivienne haarzelf plat tegen de muur duwde. Solomon daarentegen legde zijn oor tegen de wand, sloot zijn ogen, en keek tien seconden later vrolijk op.

“Na deze bocht zit een ingang en ik voel geen beesten in de buurt. Volg mij.”

Slupper kon slechts verbaasd volgen. Aan het einde van de bocht vonden ze inderdaad witte pilaren die een koepel omhooghielden. Het was een fijne afwisseling na uren van grijze muren. Perfect geslepen stenen, nog groter dan hem, vulden de ruimtes tussen de pilaren. Het pad liep dood, maar Solomons trap zorgde opnieuw voor een opening.

“Het is … helemaal niet zo angstaanjagend hier, eigenlijk,” mompelde Slupper. “Het ziet er hetzelfde uit als de stad, maar dan met meer planten en dieren.”

“De Buitenring was de beste verdediging van Alasti. De enige reden dat grote enge beesten niet in onze stad komen, is omdat wapens in dit gebied hen tegenhouden. Wapens die ons ook tegenhouden, als we niet opletten.”

Vivienne lachte. “Joh, niet zo negatief, padje! Hoe sneller we hierdoorheen zwemmen, hoe veiliger we zijn. Misschien moet u voorop, heer Solomon. Rechtdoor, alleen maar rechtdoor.”

Ze zwommen uit de tunnels. De avond was inmiddels gevallen, dus Solomons haast lichtgevende schild volgen was een goed idee. Ze waren pas net door de opening, toen Vivienne afremde.

“Weet je wat? Ik ken een tussendoorweggetje voor hele kleine vissen. Ik ga denk ik terug in de tunnel, neem die route, en ontmoet jullie bij de grot. Toedels!”

Slupper greep ternauwernood haar staart. “Maar je zei dat deze ingang veilig was.”

“Oh ja? Jullie horen wat jullie willen horen. Luister nou eens naar me, slome Slupper, ik ben goed en hij is slecht. Zie dat nou.”

Ze zwiepte terug naar de opening, maar wiebelde steeds minder toen een grote schaduw over haar heen viel.

“Kijk uit!” Slupper sprong voor haar, maar de schaduw groeide zelfs groter dan hij en Solomon samen. “Nieuw plan: zwemmen!”

Vivienne greep zijn schild. Samen raceten ze langs Solomon. Hij keek verbaasd achterom en begreep meteen hun angst.

Een grijsblauw zeewezen, met rode vurige ogen en meterslange tanden, reikte naar hen. Zijn rug droeg honderden scherpe stekels en zijn vinnen sneden moeiteloos koraal doormidden. Modder spoot omhoog als uit een vulkaan.

Ze zwommen door de mist, terwijl links en rechts de schaduw opdook. Een zoevend geluid klonk. Een pijl raaste richtig Slupper. Vivienne gooide haarzelf vol overgave naar rechts, Slupper moest wel meedraaien en ontweek de pijlpunt ternauwernood.

“We hebben hun automatische pijl en boog geactiveerd,” schreeuwde Vivienne. Automatisch, dacht Slupper. Alles bij die Alasti gaat automatisch, terwijl wij alles zelf moeten doen.

Iets zwaars schuurde over zand. Rechts dook een opengesperde bek met hongerige tanden op.

Weer zoefde een pijl door het water. Slupper maakte gebruik van de verwarring en dook achter een heuvel. Solomon kon slechts hijgen en puffen. Hij zag Sluppers rode strepen onder zich en verstopte ook achter de heuvel. Het logge lijf van hun zoekende aanvaller zwom over hen heen.

“Het zal niet lang duren voor hij ons weer opmerkt. Wat is het plan?”

“Als we wisten waar de pijl en boog stond, konden we het zeebeest ernaartoe lokken.”

“Goh, nou, dat is toevallig. Hebben jullie net een vis bij je die dat weet. Wat ben ik toch waardevol.”

“Minder praten, meer doen!” Slupper herstelde zich. “Ik bedoel, lieve Vivienne, je bent een schat, we hebben je hulp nodig.”

“De pijl en boog zit boven de opening waar we uitkwamen. Als we op het juiste moment terugzwemmen … kunnen we heel misschien, eventueel, met een beetje geluk, het monster uitschakelen.”

“Je overtuigende toespraken kunnen wat werk gebruiken. Solomon, akkoord?”

“Akkoord, maar ik blijf hier. Ik ben niet snel genoeg.”

Vivienne pakte Sluppers schild. Samen zwommen ze tussen het felle koraal, als muizen vluchtend door een doolhof voor een gigantische kat. “Hé! Zeewezen! We hebben ons bedacht. We vinden je heel lief en willen vrienden worden. Kom dan!”

Door de modder zagen ze weinig, maar zijn schaduw was onmisbaar. Binnen een hartslag dook het op, links van hen. Een derde pijl landde voor hun voeten en liet een spoor van luchtbellen achter.

“Nu! Volg dat spoor!”

Slupper tolde rond als een propeller, waardoor hij nóg sneller door het water schoot. Het zeewezen was op afstand, maar bewoog sneller dan hij. Vivienne telde zachtjes.

“… achttien … negentien … nu, aan de kant!”

Slupper stopte met draaien en dook omlaag. Een vierde pijl stond al klaar—hij zag nu pas hoe gigantisch ze waren. Een tel later vuurde een ratelende katapult de pijl af.

Ze durfden niet te kijken, maar hoorden genoeg. De pijl sneed ergens doorheen. Een hoge schreeuw vulde de hele zee en niet veel later sidderde de grond van een luide klap.

Aarzelend openden ze de ogen en zagen slechts een schim in de diepte. De oceaan was weer stil, het water weer helder. Ze zwommen opzij om de pijl en boog te ontwijken en kwamen terug bij het felle koraal.

Lachend doken ze achter de heuvel—maar Solomon was nergens te bekennen.

7. De stroom der waarheid

Vivienne beukte hard tegen Sluppers schild. Hij voelde er natuurlijk niks van, zij was te boos voor pijn. “Zei ik toch! We hadden hem niet alleen moeten laten! Hij is in zijn eentje verder gegaan!”

“Hoe durf je?” schreeuwde Slupper. “Misschien is hij opgegeten! Ontvoerd! Door de sterke stroming meegesleurd!”

“Hoe vaak geef je hem nog het voordeel van de twijfel, slappe Slupper? Keer op keer doet Solomon rare stiekeme dingen—en jij verdedigt hem. Altijd. Ik heb zojuist ons leven gered en ik krijg niks.”

“Dat komt omdat … omdat … " Hij pakte haar vin en keek diep in haar ogen. “Omdat ik dat van jou verwacht.”

Vivienne keek weg. “Je moet kiezen. Je kunt niet zeggen dat je mij vertrouwt, en tegelijkertijd alles dat ik zeg negeren. Of wij gaan nu samen naar die grot, of ik laat je hier alleen achter. En ik hoef je nooit meer te zien.”

Bij de laatste zin kleurde Sluppers schild groen, toen weer oranje, toen geel, en uiteindelijk alle kleuren van de regenboog. Ik wil niet dat je weggaat. Het was een gedachte die al lang in zijn hoofd zat, maar nu pas naar voren mocht komen. Hij bleef echter al tien seconden stil.

Ze draaide om en zwom weg. Hij hoorde haar snikken, maar de tranen verdwenen meteen in de zee. Zelfs als we De Waarheid vinden, dacht hij. Wat maakt dat in schildensnaam uit? Als ik dan alsnog eenzaam oud word?

Hij dook onder haar, totdat ze niet anders kon dan op zijn schild rusten. “Als jij mij uitlegt waarom Solomon niet te vertrouwen is, sta ik helemaal achter jou.”

Ze lachte weer en drukte zich tegen hem aan. Maar net zo snel stoof ze weer weg. “Geen tijd te verliezen! Ik leg het onderweg uit.”

“Waarom heb je het toen niet uitgelegd, toen ik je ontmoette?”

“Solomon kan alles rondom hem horen, voelen, zien. Als ik het had gezegd, had hij mij meteen iets aangedaan.”

Haar vin wees naar een grijze bult in de verte. Geen enkele plant durfde erop te groeien, wat dit deel van de zee pikkedonker maakte. “Ik woonde met mijn ouders vredig in de tunnels, totdat een gigantische schildpad binnenstampte. Mijn ouders probeerden zich te verdedigen, maar werden hard weggeslagen.”

“Weet je zeker dat het Solomon was?” vroeg hij met trillende stem.

“Ja, honderd procent en nog meer. Luister. Die kompaan doorzocht ons huis en stal onze boeken. Ik volgde hem stiekem en vond zijn grot onder de Pilaren van Gibra.”

“Hoe heeft hij jou nooit opgemerkt?”

“Geen idee.” Vivienne werd eindelijk rustiger. “Ik weet alleen dat ik ook bijna stierf. Maar iets raakte me aan, en ik voelde me weer sterk. Zo sterk dat ik niet meer ouder lijk te worden. Sindsdien zwerf ik door deze gebieden op zoek naar een manier om wraak te nemen. En nu heb ik jou!”

“Oh—dus dat was de enige reden dat je zo lief deed? Omdat jij mij nodig had voor iets?” Slupper voelde zich bedrogen. “Vriend” leek wel een duur woord voor “ik doe alleen maar aardig omdat ik je nodig heb”. Maar had hij niet precies hetzelfde gedaan?

“Ja,” zei Vivienne serieus. “Zoals vrienden elkaar nodig hebben.”

“Vrienden? Of—”

“Vrienden, niets meer. Anders was ik wel eerder teruggekomen. Had ik elke dag in je tuin verstopt gezeten en gewacht op een moment om jou te spreken. Wat ik—eh—dus echt niet heb gedaan.”

Ze bereikten de heuvel. Hoewel ze minder moeite deden, gingen ze steeds sneller. De stroming was goed te merken, en warm water trok hen mee, of ze nou wilden of niet. Ze botsten op elkaar en bleven plakken. Als een zacht balletje tolden ze door de luchtbellen en slingerden om heuvels heen.

Een stenen muur eindigde abrupt hun tocht. Niet schreeuwen. Niet schreeuwen. Niet schreeuwen. Slupper wreef over een wondje op zijn voorhoofd, terwijl Vivienne kreunend door de opening zwom. Ze vonden een doodlopende gang, met aan beide kanten een hardwerkende lamp—dezelfde als in Solomons grot.

“Hij is hier niet. Het is een zinloze grot.”

“Hé, waar is dat vertrouwen in mij? Die lampen zitten hier niet voor niets. Zie je waarnaar ze schijnen?”

“Een grijze muur?”

Vivienne zwom dichterbij en hield haar vin onder een verborgen inkeping. “Waarop lijkt dit symbool?”

“Al die andere symbolen die ik heb verzameld de afgelopen twintig jaar.”

Ze zwom naar een lamp en tikte drie keer ertegenaan. Een klepje verschoof en stootte een eindeloze stroom luchtbellen naar buiten.

“De gang gaat hierachter door. Je hoeft alleen deze rots opzij te schuiven—hij rolt vanzelf weer terug. Maar verder ben ik nooit gekomen, want de kamer hierachter staat niet onder water. Op de een of andere manier is hij al die jaren met lucht gevuld gebleven. Ik kan niet verder.”

“Natuurlijk wel! Dan til ik je gewoon!”

“Ik moet altijd in het water blijven, slome schildpad. Ik ben een vis.”

“Ik laat je niet achter. Dat doen vrienden niet. Ik breek de muur af en laat water in de kamer stromen!”

“Ik weet niet hoor. De Alasti hadden vast een reden om die kamer af te sluiten.”

“Dan moeten we gewoon heel snel zijn.”

Hij trapte tegen de opening onder de lamp. Gekraak, maar de muur bleef intact. Hij trapte een tweede keer. De lamp verzakte. Een derde trap liet een scheur ontstaan en de luchtstroom versnellen.

Maar bij de vierde trap gebeurde weer niets. Hij trapte nog tien keer, zonder resultaat.

“Misschien is dit een goed moment om je te herinneren aan dat je een schildpad bent,” fluisterde Vivienne in zijn oor.

Hij draaide meteen een halve slag en beukte op volle kracht zijn schild in de muur. De stenen explodeerden en de muur brokkelde af. De lamp ketste op de grond en ging uit. Glasscherven vlogen alle richtingen op—gelukkig remde het water ze meteen af.

Lucht probeerde te ontsnappen, maar werd teruggeduwd door al het water. Een laagje golven vormde in de grot. De stroming droeg hen de nieuwe ruimte in.

De kamer was perfect rond. Een diepe lijn kraste door de muur en werd op sommige plekken onderbroken door een lamp. Andere lijnen, dikker en van slijm, liepen kriskras over de grond, alsof een groot uitgevallen slak hier woonde. Links, rechts, en voor hen leidden hoge openingen naar andere kamers.

“Welke moeten we nemen?”

“Ik weet niet. Misschien staat er wel tekst bij—”

Uit de linkerkamer klonken voetstappen. Hij dook plat tegen de muur en trok Vivienne mee. Ze wachtten tot het geluid stopte. Na een korte stilte keken ze de hoek om, maar zagen geen kamer meer. “Wat raar, het is ineens helemaal donker.”

“Eh—dat is niet de kamer.”

8. De harde waarheid

Solomon stond in de opening en greep Vivienne vast. “Wat heb je gedaan, gek? Straks raakt het water het boek, dan is alles verloren!”

Slupper zwom naar Vivienne en duwde haar lichtjes uit Solomons greep. “Als ik het niet had gedaan, moest Vivienne achterblijven. Ze is deel van het team.”

“Nu niet meer. Zij is net zo vaak in deze grot geweest als ons—nooit.”

Hij liet haar los. Slupper sloot haar in zijn armen. “Dan nog! Zij heeft ons leven gered, zij mag mee. Daarnaast, u zei dat u zou wachten.”

Solomon koos een nieuwe kamer om te ontdekken. “Een grote schildpad als ik is een heerlijk hapje voor de monsters daar. Ik kon niet langer wachten. We moeten snel zijn als we het boek willen redden. Ondertussen mag jij een manier bedenken om het water tegen te houden.”

“Denk je dat hij je nog herkent van vroeger?” vroeg Slupper fluisterend.

“Toen datgene mij aanraakte, veranderde ik ook van kleur. En Solomon is alleen bezeten door dat boek. Wat nou als het dadelijk niet eens bestaat? Wat doet hij dan?”

“Denk daar maar niet aan.”

Inmiddels waren ze alweer in de vierde kamer. Ze waren allemaal hetzelfde en vooral zonder boek. Waar de hele stad altijd bezaaid lag met spullen, was hier helemaal niks bijzonders. Ook de vijfde kamer bracht geen verlossing.

“Slupper, weet je zeker dat je alle tekeningen hebt gevonden? Je houdt toch geen informatie voor mij achter?”

“Ik weet het zeker. Maar u zei dat de tekeningen niks zinnigs—”

“Ik dacht eerst dat het onzin was, inderdaad. Maar toen ik er anders naar keek bleek het de weg naar het boek te beschrijven. Althans, een deel van de tekeningen.”

“En had u die informatie niet met mij kunnen delen?”

“Nee. Je zou het meteen aan die vervelende vis vertellen. Dit boek mag niet in de verkeerde handen vallen. Als er inderdaad het geheim voor wereldverovering instaat, mogen onze vijanden het niet vinden!”

Maar wie zijn mijn vijanden? dacht Slupper. Ze zwommen een zesde kamer in. Vivienne merkte dat Slupper niet meer zo snel ging. Ze bleef op hem wachten, maar toen stond hij zelfs helemaal stil. Hij keek op.

“Ik ben wél een tekening vergeten,” fluisterde hij, “die in Socipi’s huis. Ik zag hem, op die avond dat we zoekgeraakt waren, maar durfde nooit terug te gaan.”

“Kun je nog herinneren hoe hij eruitzag?”

“Nee, het is slechts een vage vlek.”

“Slupper—beetje tempo jongen. Het is ook jouw stad die van deze missie afhangt.”

Solomon duwde hem vooruit, alweer de zevende kamer in. Deze kamer liep dood en was maar half verlicht. Een van de lampen was kapot, een ander was weg. Afgaand op het verbogen stuk staal was deze ooit met grote kracht van de muur gerukt. Het stromende water vulde ook deze kamer snel.

Solomon haastte zich naar de muur. “Help mee met zoeken. Het boek moet hier ergens zijn.”

“Is het niet verstandiger als we opsplitsen? Dan kan ieder van ons een andere kamer—”

“Nee, dit is de juiste plek. De originele bewoners waren slim, geniaal zelfs! De precieze route naar het boek zat verstopt in de tekeningen. Het boek is hier.

“Hoe weet u dat eigenlijk?”

“Twijfel je nu aan mijn leesvaardigheden?”

“Nee, niet dat, ik bedoel—hoe weet u dat de originele bewoners geniaal waren?”

“Omdat ik ze zelf heb gezien, nou goed?”

“U … u bent een van de originele inwoners?”

“Nee. Ik … ik heb gelogen.” Hij keek weg en zijn schild verloor diens gloed, maar al snel ging hij door met zoeken. “Mijn overgrootvader heeft deze stad gebouwd. Tijdens mijn jeugd stond de stad nog boven water. Ik herinner me weinig, maar ik weet nog wel wie de originele inwoners waren.”

Het water passeerde de gekraste lijn op de muur en alle lampen schoten uit. Slupper keek achterom en zag nu pas dat ook de andere kamers geen verlichting meer hadden.

“Waarom heeft u dat nooit gezegd? Ik had het recht dat te weten!”

“Bijzaak, bijzaak. We moeten het boek vinden voordat het te laat is.”

“Ik ga nergens heen totdat u eerlijk opbiecht. Vivienne had gelijk, u bent niet te vertrouwen. Socipi had gelijk, geheimen brengen nooit iets goeds.”

Het water raakte bijna het dak. De kamer stond op barsten. De stroming wakkerde aan en het drietal werd meegesleurd in een draaikolk.

“Ik beloof je dat ik het vertel. Ik meen het. Maar eerst ontsnappen uit deze sterke stroom!”

Solomon stopte met praten en bewegen. Hij keek Slupper aan. Zijn lage stem schoot omhoog.

“Ik herinner het weer! De inwoners van deze stad hadden het geheim van stroom ontdekt! Elektro noemden ze het.”

Hij zwom naar de enige lamp die nog aan de muur hing. “Deze lampen gebruiken stroom om licht te geven. En de tekeningen … het zijn niet alleen tekeningen. Het zijn inkepingen, lijnen gekrast om die stroom te vervoeren. Al die symbolen samen zorgden ervoor dat de schildpadstad vroeger overal stroom had! Maar dat betekent …”

Solomon legde beide voorvinnen tegen de muur. Hij draaide rondjes met de draaikolk mee, totdat hij zich ineens vastgreep.

“Help me! Je hoeft alleen je vinnen te wapperen richting deze plek.”

Slupper en Vivienne kwamen met moeite bij de juiste plek en wapperden tot ze niet meer konden. De draaikolk leek van hen te winnen, totdat een viertal lichtjes brandde en de hele muur verdween.

Water kon eindelijk aan alle kanten wegstromen. Het drietal dreef rustig naar de volgende kamer. Hij was veel groter dan alle vorige, en in het midden stond, op een verhoging, het gezochte boek. Vivienne was als eerste overeind.

“Oké, dat hele stroomverhaal, ik begrijp er niks van.”

“Wat wij zojuist hebben gedaan,” Solomon moest even pauze nemen, “is stroom opgewekt. In de muur zat een rad. Door water ernaartoe te sturen, ging het ronddraaien, kwam er stroom op de muur te staan, en daardoor ging de deur automatisch open.”

Slupper keek met verkleurend schild naar het viertal lichtjes dat nog vaag brandde. “Magistraal! Hoe … hoe kan dat? Hoe kan je zonder iets aan te raken, zonder iets te doen, dingen laten bewegen?”

“Hopelijk staat dat ook in het boek, mijn jongen. Begrijp je nu waarom ik zo graag de geheimen van deze stad wil ontrafelen? Als wij kunnen leren hoe stroom werkt, kunnen we onze stad terug naar het land sturen. We kunnen wapens bouwen die—bijzaak, bijzaak.”

Slupper kon zijn blik niet van de lichtjes afhouden, zelfs nu ze doofden. Vivienne zwom rondjes om het boek, terwijl Solomon er uitgeput naartoe stapte.

“Heb jij je nooit afgevraagd waarom wij lopen? Jij en ik zijn een van de weinige zeeschildpadden die maandenlang op het land zouden kunnen lopen, als we wilden. Dat komt omdat we direct afstammen van de originele inwoners—Oerschildpadden.”

Vivienne stopte meteen met zwemmen. “Oerschildpadden? Bedoel je … nog groter dan jullie?”

“Veel, veel groter. De huizen in de stad waren bedoeld voor hun kinderen. Wanneer een schildpad ouder dan tien werd, was hij te groot, en moest in de wildernis leven. Oerschildpadden hadden geen andere keus dan alleen oud worden.”

“Waarom bouwden ze geen grotere huizen?”

“Je onderschat nog steeds hoe groot ze waren. Daarnaast hadden ze geen huizen nodig voor veiligheid. De hele oceaan vreesde de Oerschildpadden. Och, je had ze moeten zien, mijn jongen. Sterker nog, ze zeggen dat Oerschildpadden hun kracht en technologie van de goden hadden gekregen.”

Het water rees tot de voet van de verhoging. Solomon greep snel het boek.

“U hebt toegegeven,” zei Vivienne overdreven hard. “U heeft constant gelogen en informatie achtergehouden. U zei het zelf, dit boek mag niet in verkeerde handen vallen. Misschien is het beter als Slupper het leest.”

Solomon duwde haar opzij alsof ze een vervelende vlieg was. “Tenzij jij een magische uitweg kent, gaat het boek sowieso verloren aan het water. Dat is Sluppers fout. Iemand moet het nu lezen en de inhoud onthouden. Ik heb veruit het beste geheugen.”

Solomon sloeg het boek al open, maar Slupper sprong naar hem toe en legde zijn druipende vin op de bladzijdes.

“Nee! Ze heeft gelijk. Het spijt me dit te moeten zeggen, maar mijn vertrouwen in u is ernstig beschadigd.”

Hij negeerde Slupper en keek direct naar Vivienne. “Wat een mooie woorden kent hij, hé? Allemaal van mij geleerd. Ik ben de enige reden dat we hier staan met dit zeer waardevolle boek. En nu besluiten jullie mij niet te vertrouwen? Ga toch weg. Ik ben jullie kompaan!”

Slupper deinsde terug. Vivienne duwde hem richting Solomon en fluisterde hem bemoedigend toe, maar hij bleef stil. Teleurgesteld zwom ze weg. Solomon was inderdaad hun kompaan, wijs, sterk, en niet iemand waarmee hij ruzie wilde.

De kompaan bladerde en bladerde. Alsof hij binnen een seconde elke bladzijde las en begreep. Nog geen minuut later sloeg hij het boek dicht en keek op alsof hij voor het eerst water zag.

“Er staat niks! Dit boek is helemaal leeg!”

Oh oh. Slupper dook weg voor het boek dat door de ruimte vloog. Solomon stond dreigend voor hem, op zijn achterpoten. Dat heb ik hem nooit zien doen, dacht hij, steeds minder onder de indruk.

“Ben jij hier eerder geweest? Heb jij het boek verwisseld?”

Slupper moest hem afleiden met iets dat slim klonk. Daarvoor was Solomon gevoelig. “Nee. Ik weet waarom het lege pagina’s zijn.”

“Oh ja? Hoe kunnen lege pagina’s nou de waarheid bevatten?”

“Die Oerschildpadden waren geniaal, zei u. Wat nou als ze deden alsof ze de waarheid hadden? Ze vertelden iedereen dat ze de sleutel tot wereldverovering hadden. Elke vijand wilde dat geheim wel even lezen. Vervolgens bereikten ze de stad en werden meteen gevangengenomen—of nog erger. Het was een valstrik!”

“Mijn volk was een goed volk! Juist, rechtvaardig, daadkrachtig. Ze waren de grootste dieren die ooit deze planeet bewandelden. Ze waren geboren leiders. Ik weiger te geloven dat De Waarheid het geheim tot wereldverovering bevatte. Het bevat het geheim tot wereldvrede. Ik voel het.”

“Wat is het verschil? Als die Oerschildpadden de hele wereld hadden veroverd …”

Vivienne begreep waar hij heen wilde. “… dan was er ook wereldvrede geweest.”

Solomon opende zijn mond om iets terug te schreeuwen, maar er kwam niks. Na een minuut herpakte hij zich. “Kletspraat. Jullie zijn tegen mij gekeerd, dat is het. Ik zal de échte waarheid achterhalen en de Oerschildpadden zullen terugkeren en weer de baas worden.”

“Aha! Dus dat is wat u wil!” Vivienne tolde in een streep van luchtbellen op Solomon af, maar Slupper hield haar tegen.

“Jullie willen dat ook.”

“Helemaal niet. Wij willen dat deze stad weer dichtbij het land komt. En ik wil weg, de wereld in.”

“Allebei worden opgelost als de Oerschildpadden terugkeren. Ze tillen de stad weer omhoog en herstellen haar in volle glorie. Iedereen is vrolijk en blij.”

Een onbekende stem klonk: “Maar daar blijft het niet bij, toch?”

9. Wereldvriend

De stem kaatste tegen de muren van de kamer. Iedereen zocht waarvandaan het kwam. Slupper zwom snel door de opening, maar ook de kamer ernaast was leeg. Hij hoorde stenen verschuiven en het viertal lichtjes brandde weer.

Hij draaide om en zag nog net hoe een schildpad bovenop Solomon sprong en hem probeerde vast te binden. “Socipi?”

“Ha, Slupper, ik kom zo bij jou. Ik moet even—”

Luid schreeuwend sprong Solomon omhoog en gooide Socipi tegen de muur achter hem. “Laat hem met rust!”

“Wie? Solomon of Socipi?”

“… allebei!”

“Wat zei ik nou,” zei Vivienne, “je kunt niet allebei doen.”

Slupper luisterde al niet meer en zwom haastig naar Socipi. Hij krabbelde op, al leek zijn schild door de klap beschadigd. Tussen al het groen op zijn schild zat een kleine rode plek. Solomon stormde op hen af en hield zijn vin dreigend voor Socipi’s hoofd.

“Je hebt hem verwisseld, hè? Je hebt het heilige boek van de waarheid weggegooid, puur om mij te dwarsbomen!”

“Waarom denk jij dat ik de duivel ben ofzo? Ik zou zo’n waardevolle schat nooit vernietigen. Ik woon hier, in de buitenringen. Al sinds de dag dat iedereen mij uitlachte en als leugenaar bestempelde. Mijn moeder nam mij mee. Ze zei: kom, zij verdienen ons niet, we hadden al veel eerder moeten vertrekken.

De ruimte werd doodstil. Slupper stond vlakbij Socipi, maar hij durfde hem ineens niet meer aan te raken, bang voor zijn eigen vriend. “Mijn mam had gelijk, als ik zie wat er van jou is geworden.”

Slupper wist niet of hij het tegen Solomon had of tegen hem. Waarschijnlijk allebei.

Socipi duwde de vin opzij alsof het een wesp was en lag weer op zijn buik. “Nee Solomon, ik heb je wel door. Eerst wil je de Oerschildpadden terug. Dan wil je dat ze wapens voor je maken. En vervolgens wil je dat ze de hele wereld veroveren, wat hen toentertijd niet lukte.”

“Is dat waar?” Slupper schoof langzaam weg van Solomon.

Socipi fluisterde in zijn oor. “Je weet het, Slupper. Je weet in je hart wie je kunt vertrouwen. Als we tegelijkertijd aanvallen, kunnen we hem pakken. Trouwens, wat ben jij groot geworden zeg! De laatste keer dat ik je zag was je nog maar—”

“Oh houd toch op, je klinkt als mijn oma.” De vrienden grijnsden naar elkaar.

Solomon stampte weg en stond al in de opening. “En nu dan? Jullie hebben alles weggegooid, alle kansen die we hadden. Hoe willen jullie de stad redden? Over een paar maanden zijn we zó ver van het land dat niemand meer eieren kan leggen.”

“Ja, dat wil jij ook graag, hé? Zoveel mogelijk eieren, zodat je er zoveel mogelijk kan omtoveren tot Oerschildpadden ofzo.”

“Onzin! Luister naar me, Slupper, je vriend heeft geen idee waarover hij praat. Herinner je lessen. Laat onze soort niet eindigen!”

“Slupper, luister niet naar hem. We kunnen weggaan. Mijn ouders bouwen mee aan de Schelpenstad, dichterbij de kust.” Hij deed een stap dichterbij. “Samen. Met de rest van de stad. En met die hyperactieve vis van je. Serieus, hoe zijn jullie ooit samengekomen? Waarom leeft ze nog?”

“Ze is niet mijn vriendin.”

“Hij blijft zichzelf maar voor de gek houden,” fluisterde Vivienne.

Slupper bleef stil. Hij verroerde geen vin. Zijn ogen schoten heen en weer tussen zijn vrienden—hij durfde het weer te denken—en Solomon. Vivienne zuchtte en Socipi tikte onrustig op de stenen, totdat Slupper angstaanjagend hard schreeuwde.

Hij stormde op Solomon af en gaf hem een kopstoot.

“Oh, blijkbaar doen we mijn plan. Aaaaaaaah!”

Socipi volgde Sluppers aanval en zelfs Vivienne deed haar best. Samen kregen ze de kompaan met gemak tegen de grond. Socipi trok klauwen zeewier tussen de stenen uit en verbond ze tot stevig touw. Ze bonden Solomons voor- en achtervinnen vast en voor de zekerheid een blinddoek om.

“Ik ben een kompaan! Hoe halen jullie het in je hoofd? Als het Kompaanschap hier woord van krijgt … dan zijn jullie nog niet jarig.”

“Gelukkig horen ze nooit een woord. Wij leveren jou af en jij staat je kompaanschap af aan Slupper.”

“Jullie verzorgen je eigen ondergang. Je bent alleen maar bezig met wraak. Je denkt niet eens aan de stad, aan het voortbestaan van de kolonie.”

“Oh jawel, ik heb een oplossing. Ik wilde hem pas zeggen als u was uitgeschakeld. Ik heb twintig jaar—twintig jaar—gehad om alles uit te zoeken. En ik ben enorm goed in onnodige regels breken.”

Het viertal zwom door de kamers terug naar de ingang en duwde Solomon voor zich uit.

“Heb je echt een plan? Of was dat bluf?” vroeg Slupper.

“In mijn huis staan de laatste tekens die je nodig hebt om de waarheid te onthullen.”

“Maar … hoe wist je dat ik alle tekeningen verzamelde?”

Socipi sloeg zijn vin om Sluppers schild. Het ging moeizaam nu hij zoveel kleiner was, toch voelde het vertrouwt. “Ik was de schaduw die je in je rug voelde, maar nooit kon zien. En toen ik hoorde hoe je over mij praatte met Solomon …”

Socipi kende vele tussendoorwegen. In een mum van tijd zwommen ze door tunnels en kwamen middenin het woud weer bovengronds.

“Ben je niet boos dan?” vroeg Slupper toen ze de stad naderden. “Ik heb toegekeken terwijl de juf al jouw vrijheid afnam en Solomon jou gemeen afweerde.”

“Boos? Waarom zou ik boos zijn?” Hij glimlachte. “Vrienden zijn er juist om de klappen op te vangen. En opgroeien was véél leuker zonder school!”

Ze zwommen over de wegwijzers op het grote plein. Alle schildpadden stopten wat ze deden en keerden hun hoofd richting de gigantische schaduw. “Maar vertel je ouders de waarheid.”

Socipi snelde weg, Solomon nog steeds voor zich. Sluppers ouders wachtten al op het plein, kletsend met de andere schildpadden. Hij kon hun gezichten niet lezen, dus hij trok Vivienne bij zich en zwom met borst vooruit naar hen toe.

“Mam. Pap. Ik moet iets vertellen. Ik heb de afgelopen jaren niet in het woud gespeeld met vrienden. Ik had geen vrienden. Ik kreeg lessen van die oude kompaan, Solomon. Het spijt me, ik had het moeten—”

“Maar, mijn jongen, dat wisten we toch allang.” Zijn vader en moeder trokken een scheve lach. Vivienne bulderde er overheen. “We waren zo blij je gelukkig te zien, we wilden het niet verpesten. Als je niet volwassen was, had je nu wel huisarrest. En moest je twee weken alleen maar zeewier eten. Maar we zijn blij dat je het uiteindelijk hebt geezgd.”

Vandaag was een goede dag, dacht hij. Er viel zoveel last van zijn schouders dat zijn schild ineens een stuk lager lag. Totdat hij herinnerde waarmee dit allemaal begon. “We zijn in groot gevaar! We drijven steeds verder van het land.”

“Schat, dat had je wel véél eerder mogen zeggen.”

Slupper leidde een paniekerige massa schildpadden naar de plek die alles moest oplossen.


Ze sloegen linksaf op het plein, over de brede trappen, rechtsaf door het nauwe straatje, en rechtstreeks in het enige huis waar nog licht brandde, zonder deur.

Socipi keek naar de muur. Hij ondersteunde zijn hoofd met zijn vinnen. Solomon murmelde en trappelde, maar de touwen bleven strak.

“Al iets wijzer?”

“Het is niet logisch. Elk teken betekent een ander woord, er is geen enkel verband ofzo. Hier, dit rondje met twee torentjes in het midden betekent stad. Maar, even verderop, staat hetzelfde teken met een kruis erdoorheen—geen stad.”

Socipi wees met alle poten verschillende symbolen aan. “En dan staat hier een pijl omhoog, samen met een raar uitgerekt rondje, en een pijl er doorheen gekrast. Een pijl naar rechts betekent beweging, maar deze pijl staat naar links, en de rest snap ik niet.”

“Hmm. Stad geen stad beweging.

Solomon kreunde nog harder dan eerst. “Volgens mij wil hij wat zeggen.”

Iedereen keek naar Slupper, alsof hij Solomons oppasser was. Hij zwom naar zijn mentor en deed langzaam de grote blinddoek af.

“Les 462: alles heeft een reden. Les 463: soms ligt het antwoord recht voor je neus, je moet het alleen anders zien.”

Slupper sprong terug naar de muur. Anders zien. Hij zwom een half rondje, tot hij op de kop hing.

“Daar! Het rondje is een schild, en als je op de kop kijkt staat de pijl de goede kant op. En hier, tussen stad en geen stad staat een spiraal, oftewel—de stad is geen stad! Wacht, dat is niet logisch.”

Alle wezens in de kamer lagen nu ook ondersteboven. Voorbijgangers dachten dat ze een nieuwe sport deden. Het duurde niet lang voordat Socipi vrolijk van de muur sprong. “Jawel! De stad is geen stad, het is een schildpad in beweging! Wacht, dat is ook niet logisch.”

Solomon zuchtte, lang en diep, tot luchtbellen de hele ruimte vulden en hij ieders aandacht had. “Dat is wél logisch. Ik … hoop dat jullie onthouden dat ik jullie waardevolle informatie heb gegeven. Wanneer jullie me uitleveren aan het Kompaanschap.”

Slupper knikte voorzichtig. Het bleef zijn mentor, al die jaren zijn enige vriend.

“Deze stad is gebouwd op de rug van de allereerste Oerschildpad. Daarom is het in beweging. Ik heb het in beweging gezet om jou, Slupper, een reden te geven mij te helpen. Als hij terugloopt, laten jullie mij gaan?”

“Ik weet iets beters. Vraag hem om naar boven te komen en deze prachtige stad weer een eiland te maken.”

Solomon knikte en viel plat op de grond. Fluisterend, met woorden als Abrahon en Midterra, terwijl zijn vinnen cirkelden en sloegen, leek hij de stad te masseren. Minutenlang gebeurde er niks, totdat ze een hels kabaal hoorden en de hele kamer scheef stond.

De vloer duwde tegen hun schild. In rap tempo werden zij, samen met de hele stad, opgetild, alsof ze in een sterke stroom stonden die alleen maar omhoog ging. Ze stonden stokstijf stil, en toch draaide hun wereld en deinsden ze mee alsof ze op een schip stonden.

Luttele seconden later voelden ze de frisse buitenlucht. Het water kolkte en vloeide weg uit de huizen, uit de straten, zelfs van het altijd volle plein, om als watervallen van de Oerschildpad af te druipen, terug in de zee.

Zelfs dinosaurussen zouden buigen voor dit wezen. Met de laag zeewier weggespoeld, herkende Slupper duidelijk dat hij op de scheve groene schubben stond van een héél oud schild. Aan de randen was zwarte versteende lava vastgekoekt, waardoor het hoofd van Abrahon nooit meer naar buiten kon.

De inwoners begrepen niet wat er gebeurde, maar genoten van de zon. De halve stad verzamelde op het plein om op hun buik te zonnebaden. De andere helft moest vaak terug naar het water.

Socipi zag nu dat hij uitzonderlijk was, maar niet alleen. Er waren genoeg andere schildpadden met zijn rare poten die beter op het land waren dan in het water. En nu hun stad weer een eiland was, zou die soort alleen maar groeien. Zij op het eiland, de zeeschildpadden eromheen.

Zelfs de strenge juf gaf haar klas vrij voor de middag. Vivienne moest natuurlijk nat blijven en werd door hem regelmatig terug in het water gegooid. Vanuit dat water was de Oerschildpad, en hun stad op diens rug, alleen maar indrukwekkender. Als een levende grot waar de magie vanaf straalde, of je nou erop stond of eronderdoor zwom.

Het was al avond toen Slupper eindelijk met Vivienne sprak.

“Dus … wat nu? Je hebt je taak volbracht. Je hebt Solomon gestopt. Morgen reizen we met hem naar de Raad van Kame.”

“Ik zou graag blijven. Echt. Maar jij moet een geweldige kolonie bouwen, hier, boven water.”

“Maar … wat heb ik aan een geweldige kolonie, als ik jou niet heb? Om me te beschermen tegen nare kompanen? Ik blijf onderwater, als jij dat wilt.”

“Nee nee nee. Ik heb mijn eigen avonturen, we komen elkaar nog wel tegen.” Vivienne genoot met de ogen gesloten van de rode avondzon. Ze lag tegen Slupper aan en was voor het eerst niet aan het wiebelen.

“Avonturen zoals?”

“Een panda vroeg of ik meehielp met de grot vernielen. Ze wilde zeker zijn dat het geheim van Elektro nog wat langer een geheim bleef. Een ongeduldige panda, gek genoeg, zeker als je haar krachten kent.”

“Dus dit is vaarwel?”

“Voor nu. Maar wie weet word ik net zo oud als jij. Toedeledokies!” Ze sprong terug in het water en hij zwaaide haar schim onder het wateroppervlak na.

Lang staarde hij in gedachten naar de rimpelingen, totdat een vin op zijn schouder hem deed schrikken. “Poeh, ik was bang dat je aan het mediteren was ofzo.”

Socipi ging naast hem liggen en zuchtte diep, die glimlach in zijn ogen. Slupper schudde zijn hoofd in ongeloof. Zijn vriend was een idioot—en het was de persoon waarmee hij de rest van zijn leven wilde doorbrengen. “Je hebt wél het boek verwisseld, hè? Geef maar toe, je hebt ergens het échte boek van De Waarheid verstopt.”

“Nee joh! Toen ik voor het eerst in die grot kwam stond er wel een boek, met iets van Betekenis in de titel, maar die bevatte niks magisch. Toch is het jammer dat ik hem ben kwijtgeraakt. Er stond wel een grappig verhaal in over een groen ei, gerafeld en bedekt met zeewier. Het allereerste schildpaddenei. Het was de Eerste IJstijd en Feria zag dat het ei het niet ging redden.

De goden toverden het ei supersterk. Een reusachtige halfgod kwam eruit, in de vorm van een schildpad. Groter dan duizend olifanten opgestapeld. Deze halfgod stichtte een stad en werd steeds sterker en machtiger, totdat de goden bang werden. Dierlijke wezens konden niet worden vertrouwd met goddelijke krachten. Zelfs de krachtige apen van Apra konden niks betekenen tegen Oerschildpadden.

De wereld was niet meer in balans. Dus toen gooiden de goden een vulkaanuitbarsting en een stel aardbevingen over het eiland heen, en voilà—weg was hij.

Geen idee waar die schrijver inspiratie vandaan haalde voor zo’n gek verhaal.”

10. Epiloog

Slupper kwam de kamer binnen en het gesprek stopte meteen. Ik had Socipi zelf moeten sturen, het is zijn idee én specialiteit om regels te breken, dacht hij. Een grote leeuw en grijze uil keken geschrokken op.

“Ik vertrouw erop dat u de juiste beslissing maakt.”

De leeuw verliet snel de kamer en de uil fronste. “Het is verboden om de rechter van de Raad van Kame te beïnvloeden vlak voordat de rechtszaak begint. Waarom probeert iedereen het alsnog?”

“Ik weet het. Maar Solomon is een goed wezen. Hij heeft ons geholpen, hij heeft mij veel geleerd. Hij werd verleid door de gedachte aan De Waarheid. Maar nu dat voorbij is, vind ik hem een tweede kans waardig.”

“Het is niet mijn beslissing. Alle 666 leden van de Raad zullen stemmen. Meer dan de helft moet voor zijn, alleen dan kan ik Solomon sparen.”

Een gespierde uil stak zijn hoofd om de hoek. “Eerwaarde, u wordt verwacht. Slupper, kom jij maar met mij mee.”

De grijze uil deed haar grijze Rechterskroon op. Slupper liep met de jongere uil mee.

Hij had zich veel voorgesteld van de Raad van Kame, maar wat hij zag overtrof al zijn dromen. Alle diersoorten waren vertegenwoordigd met één kompaan, elke stem was evenveel waard. Allerlei soorten rivieren, bomen, planten, en grond zorgden dat elke soort zich goed voelde en kon bewegen.

Slupper schrok van een haai die rechts uit het water sprong, terwijl links een giraf een konijn over haar nek liet huppelen naar haar eigen plekje. Met elke stap raakten zijn poten weer een andere plant, en waar hij ook keek zag hij andere kleuren en andere ogen.

En het kwam allemaal uit op één open plek in het midden. Daar stond de uil op een houten verhoging.

“We zijn hier vandaag om de misdaden van Solomon, eerste kompaan van zijn soort, te beoordelen. Ik roep de eerste getuige: kompaan Akez.”

Een haai zwom richting het midden. Tegenover de raad, tegenover zoveel machtige wezens wachtend op zijn woorden, leek de grote haai niet meer zo eng.

“Wijze Uil, ik heb weinig te melden. Ik was inderdaad, twintig jaar geleden, van plan om samen met hem De Waarheid te zoeken. Ik dacht dat we eindelijk het geheim voor wereldvrede zouden vinden. Maar ik zag dat hij andere intenties had, ben weggegaan, en nooit teruggekomen.”

“Waarom heeft u ons niet gewaarschuwd? Waarom heeft u hem niet tegengehouden?”

“Ik … ik dacht dat hij hem toch nooit zou vinden. Dat hij het op zou geven. Ik hoopte dat hij tot inkeer kwam nadat ik hem verliet.”

“Bedankt voor uw verklaring. Ik roep de tweede groep getuigen: Slupper en Socipi.”

Slupper slofte naar het midden. Socipi zwom opgewekt naast hem en sprong aan het einde van zijn riviertje ook op de harde grond.

“Ik begrijp dat Solomon probeerde jullie op te leiden en in te zetten voor zijn eigen plan. Socipi, zou jij zeggen dat zijn daden met voorbedachten rade waren?”

Socipi keek verward. “Dat betekent met opzet,” fluisterde Slupper.

“Ja, dat zou ik zeggen. Vanaf dag één moesten wij alles geheimhouden, want hij was bang dat iemand anders het boek eerder vond. Vervolgens bracht hij onze stad in gevaar door het weg te laten lopen van het land. Allemaal om mij en Slupper te overtuigen mee te werken.”

“Dan weet ik genoeg. Jullie mogen gaan.” Na een korte aanraking van vinnen, liepen ze weg over hun eigen pad.

“Is er nog iemand die Solomon kan of wil verdedigen?”

Het bleef akelig stil. De uil knikte.

“Geachte Raad van Kame. Solomon is jarenlang een betrouwbare kompaan geweest. Zijn intenties waren goed, maar zijn daden steeds slechter. Dankzij de heldendaden van Slupper en Socipi is het nooit zo ver gekomen, gelukkig, maar het had vreselijk kunnen uitpakken. In afwezigheid van de goden, had hij deze keer de hele wereld kunnen veroveren met Oerschildpadden. Ik vraag dan ook aan u: geven we hem een tweede kans? Iedereen maakt fouten. En we moeten laten zien dat de Kompanen sterk staan.”

Geroezemoes steeg op en de uil verhief haar stem. “Of gaat dit een brug te ver en zal Solomon levenslang gevangen blijven? Ik vraag u te stemmen. Pak uw stemketting voor Solomon vergeven, anders stemt u Solomon opsluiten.”

Alle leden van de Raad zwegen en keken strak voor zich uit. Het was verboden je stem te bespreken als de stemming officieel was aangevraagd. Het was zelfs verboden om andermans stem te bekijken voordat je zelf stemde.

Een grote groep greep meteen hun stemketting, in hun bek, of in hun klauwen. Ze waren gemaakt van de meest zeldzame stenen van het Diamantenpad, en schenen magisch in het zonlicht.

De rechter telde, maar kwam niet verder dan 290. Te weinig. Ze wilde het resultaat uitbrengen, toen een wolf door haar heen schreeuwde.

“Natuurlijk gaan ze hem niet vergeven voor alle daden! Dat zou de verkeerde boodschap sturen: doe als Kompaan vooral waar je zin in hebt, je wordt toch wel vergeven. Ik heb een beter voorstel. Solomon verbannen en zijn Kompaanfunctie afstaan.

De uil knikte. “Nieuwe stemming. Stemketting omhoog als je voor het nieuwe voorstel bent, doe niks anderzijds.”

Een grotere groep stak nu de ketting omhoog en halverwege het tellen kon de rechter stoppen. “Dat zijn er al 350, meer dan genoeg. Dan is Solomon bij deze zijn Kompaanschap kwijt én verbannen uit de wateren rondom Garda, Origina en Apranië.”

Ze sloeg haar vleugel op een speciale houten pilaar. De stemming was afgerond. Haar ogen tuurden door het publiek, totdat ze Slupper vond. “Dat betekent dat we een lege plek hebben. Slupper, ik bied u bij deze het Kompaanschap aan.”

“Oh, nou, dat is een grote eer. Maar, om eerlijk te zijn, ik heb ook grote fouten gemaakt door Solomon blind te vertrouwen. Socipi hier, die heeft het perfect gedaan.”

“In dat geval,” schalmde een onbekende vrouwenstem, “kunnen jullie samen de positie vervullen.”

Iedereen keek om, maar niemand zag wie het had uitgesproken. De uil knikte weer uitvoerig. “Bij deze is Socipi de Kompaan voor de zeeschildpadden en Slupper de Kompaan voor de landschildpadden. Het wordt nu officieel gezien als twee verschillende diersoorten. Deze zitting is geschorst.”

Iedereen stond tegelijkertijd op en verliet luid pratend de zaal. De leeuw Anniwe hield de rechter tegen terwijl ze van haar voetstuk stapte.

“Wat is dit nou? Als rechter moet u beslissen, niet iedereen die door u heen schreeuwt. Solomon is een god en de wereld is beter af zonder goden, dat hebben we geleerd.”

De valk Horus vloog tussen hen in met zijn meterslange vleugels, bang dat Anniwe de Wijze Uil zou durven aanvallen. “Hij is slechts een halfgod, net als ik, en de wereld kan ons heel goed gebruiken.”

De ogen van de valk leken dwars door de leeuw heen te kijken, hem te willen vernielen met zijn blik. Anniwe brulde.

“Dit laat ik niet zomaar gebeuren.”

 

En zo ging het leven door …