1. De Voorspelling van Guds
Het klinkt dramatisch, maar dit keer begint ons verhaal echt in een wereld met … niets. Duister overal. Een nacht die nooit eindigt, een leegte zo leeg dat hij vol lijkt met eenzaamheid.
Of, nou ja, we beginnen met niets en alles tegelijkertijd.
In die leegte sprankelde een ster. Een klein bolletje energie, goddelijke macht, alle kracht van het universum in één punt, hoe je het ook wilt noemen. Ik weet het niet, want ik was er nog niet. En Ismaraldah—de tijdreizigster—weigerde mij altijd terug te nemen tot die tijd. Misschien was het zelfs onmogelijk.
Maar één ster werden er twee. Twee pure levenskrachten vonden elkaar. Niet uit liefde of op afspraak—nee nee, dat bestond nog helemaal niet. Omdat in dit universum al het leven altijd deze eigenschap had: de wil om ander leven te zoeken en daarmee zorgen dat het leven langer blijft bestaan.
In een flits werd de leegte gevuld met een paleis. Het Hemelpaleis. Wat je je ook voorstelt, beste lezer, als het mooi is en je hart verwarmt, of gruwelijk en je hart stilzet, dan heb je in beide gevallen gelijk.
Ze maakten een plek die alles uit het universum had. Het goede én het slechte. Een klein mini-universum waarin ze leefden en de rest overzagen.
Hoewel, op aandringen van Moeder, toch veel meer goede dan slechte elementen. Voor elke afgrond waren er duizend prachtige bloemen. Haar tuinen, die ze Eden noemde, hielden glanzende rivieren en slingerende bruggen om ze allemaal te bezoeken. Het was een paradijs van eindeloze zonnestralen en groei.
Tot het moment dat het paleis klaar was. Klaar om leven te ontvangen, zo vonden Vader en Moeder. En zo komen we bij het eerste moment waarvan ik iets weet.
“Heb je het gebied van ons kind al ingericht?” vroeg Moeder.
Ze was een engel in een kleurrijke japon, een wezen dat van afstand een menselijke vrouw zou lijken, maar van dichtbij overduidelijk een magisch wezen ver daarvan verwijderd.
Mocht jij haar ooit zien—een kleine kans, maar toch—zou je weer iets anders zien dan ik. Waarschijnlijk zou je denken dat de mensen waren geschapen als het evenbeeld van de goden, of gek genoeg als het evenbeeld van die irritante juf die je vroeger had of je lieve huisdier.
“Ik kan vast wat prachtige decoraties van jou vinden om … aan te passen,” zei Vader kalm. Hij zat comfortabel op zijn troon met ogen half open. Moeder ging ervan uit dat hij weer van afstand een ander plek in het heelal bestudeerde.
“Ja.” Moeder lachte. “Ik weet zeker dat hij een standbeeld met missende ledematen kan waarderen. Bomen doormidden gezaagd. Bruggen met gaten.”
“Nou, ja, geeft hem iets om me te spelen, of niet? En je weet al zeker dat het een hij is?”
Vaders uiterlijk was hetzelfde als die van Moeder, hoewel hij een mannelijke energie uitstraalde. Het was een van de dingen waarvan Moeder in dit universum niet wilde afwijken: twee geslachten. Net zoals ze niet wilde afwijken van ronde planeten, lichtgevende sterren, of zwart als de standaardkleur van de ruimte. Ze kon erg koppig en opdringerig zijn—soms ten goede, soms ten kwade.
“Hoe lang nog tot de geboorte?” vroeg hij.
“Zo lang als ik wil.”
Vader schudde zijn hoofd. “Soms praat je in raadsels, Gaia. Als ik wil dat onze zoon nu komt, komt hij dan—”
“We moeten eerst iets bespreken. Iets belangrijks.”
“Zo belangrijk dat onze eerste zoon moet wachten? We hebben alle tijd, natuurlijk, maar—”
“Zo belangrijk dat het hele lot van het universum ervan afhangt.” Moeder verkleurde, haar hele lichaam tijdelijk felrood. “En nee, we hebben niet alle tijd!”
Dat maande Vader tot stilte, en zijn ogen wijd open. Moeder sloop dichterbij en glimlachte lief. Ze legde haar hand op zijn wang, hoewel haar armen volledig waren opgeslokt door haar wijde japon.
“Er is een voorspelling,” zei ze.
“Een voorspelling? Van wie? Een stuk steen? Een ster?”
“In zekere zin van. Van oerkrachten.”
“Oerkrachten. Natuurlijk. Je moet me echt eens vertellen waar je allemaal hebt rondgezweefd voordat ik je ontmoette.”
“Nu even stilzijn en luisteren, Oeros.”
Vader keek zuur, maar gaf gehoor.
Gaia had hem zelf op de troon gezet en gezegd dat hij dé Oppergod was! En toch behandelde ze hem soms als haar huisdier. Was ze vergeten dat hij haar kon uitvagen met één zwaai van zijn arm? Hij kon hele planeten scheppen en vernietigen met één adem!
Hij … hij was benieuwd naar die voorspelling als een klein kind naar een volwassen geheim.
“De snelste zal de traagste zijn,” begon Gaia. “In haast zal alles sneller sterven.”
“Verwarrende voorspelling,” mompelde Oeros.
“De lichtste zal de zwaarste zijn. Aantrekking zal explosie werven.” Moeder pauzeerde, alsof ze nog een onderbreking verwachtte. “De slimste zal de domste zijn. Wie denkt, niet doet, zal snel bederven.”
“Lange voorspelling,” fluisterde Oeros.
“En de eerste zal de laatste zijn. Een monster om als enige het universum te erven.”
“Specifieke voorspelling,” zei Oeros, waarna hij eindelijk in beweging kwam en ijsbeerde rondom zijn troon. “En toch betekent het niks. We zien wel, Gaia, hoe alles—”
“We zien wel!? Heb je het niet gehoord?” Gaia duwde haar gezicht bijna in zijn neus. “De EERSTE zal het LAATSTE MONSTER zijn.”
“Je … je denkt …”
Ze keerde haar gezicht af. “Ik weet ook niet wat het precies betekent. Ik kan de komst van ons kind niet stoppen, en dat wil ik ook niet. Ik ben niet de Godin van Lafheid!”
“Ik ook niet!”
“Weet ik schat, maar …”
Vader verzonk in gedachten. De voorspelling leek te praten over meerdere kinderen. Een hele boel, zelfs. Of was dat ook maar een interpretatie? Al die eigenschappen—licht, zwaar, snel—zouden op dit ene kind kunnen slaan.
Een monster. Een kind bedoeld om hen te verslaan of de macht over te nemen. Vader hield best wel van zijn macht.
Zijn handen, menselijk op het eerste gezicht maar gemaakt van acht magische vingers, grepen die van zijn vrouw.
“We laten het gebeuren. Maar als er een teken is van een monster … een hint van destructie of vijandigheid … "
Gaia’s hand vloog naar haar buik. Het was op geen enkele manier zichtbaar dat ze zwanger was, want goden worden niet zwanger zoals mensen. Al eeuwenlang trok ze energie en stofjes aan, overal waar ze liep, die ze gebruikte om binnenin haar een tweede ziel te groeien. Zodra ze besloot dat de ziel af was, zou het van haar afsplitsen en direct hun eerste godenkind zijn. Althans, dat was de kennis die ze dacht te hebben.
“En wat dan? Als het inderdaad een monster is?” Gaia werd weer rood. “Onze kinderen zijn net zo onsterfelijk als wij.”
“Is dat zo? We hebben geen idee!”
“Jij hebt misschien geen idee, maar—”
“Hier is een idee: we sluiten hem op.”
Gaia zuchtte. Hij had wel gelijk. Ze wisten pas de waarheid van hun krachten, van godenkinderen en het universum, als ze het probeerden. Laat het gebeuren en zie wat er komt. Dat was alleen wat makkelijker als het ging over zoiets als iemand vertellen dat je hen leuk vindt of een nieuw eten voor het eerst proeven. Zodra “iets proberen” betekende dat je smeet met goddelijke krachten, konden er wel eens grotere gevolgen aan kleven.
Er bestond nog geen besef van tijd. Geen dag of nacht. De wereld was pas net begonnen en eeuwen konden voorbijgaan terwijl jij met je ogen knipperde. Het maakte ook niet uit, want er was geen leven om dit verloop van tijd te voelen.
Het universum was nog aan het uitdijen, als een ballon opgeblazen door duizend reuzen. Overal was het heet, overal was de ruimte gevuld met sterrenstof.
Dus niemand weet hoe lang het duurde, maar ergens vertrok Gaia naar haar Eden—alleen en bezorgd—en liet Oeros achter om ongeduldig te wachten en te zuchten.
Toen hij voor de zoveelste keer vroeg of alles goed was, verscheen Gaia voor zijn troon. Ze hield een bundeltje in haar armen, gewikkeld in zoveel doeken dat Oeros zijn eerste zoon niet eens kon zien. Maar hij hoorde zacht gemompel en gekraai, meestal gevolgd door gewiebel en geschuif in Gaia’s trillende armen.
Toch glimlachte hij en zei trots: “Het hele universum zal van hem houden en hem vereren om zijn goede ziel. En hij zal genoemd worden bij de naam … Ardex.”
Gaia kon alleen opkijken met betraande ogen en bleke wangen.
“Ik heb alles geprobeerd … en, ik weet dat ik ongeduldig ben, maar ik heb zo lang gewacht als ik kon … en … maar …”
Oeros stormde op haar af. “Wat is het?”
“Ardex is ijskoud en reageert nergens op.”