1. De Voorspelling van Guds

Het klinkt dramatisch, maar dit keer begint ons verhaal echt in een wereld met … niets. Duister overal. Een nacht die nooit eindigt, een leegte zo leeg dat hij vol lijkt met eenzaamheid.

Of, nou ja, we beginnen met niets en alles tegelijkertijd.

In die leegte sprankelde een ster. Een klein bolletje energie, goddelijke macht, alle kracht van het universum in één punt, hoe je het ook wilt noemen. Ik weet het niet, want ik was er nog niet. En Ismaraldah—de tijdreizigster—weigerde mij altijd terug te nemen tot die tijd. Misschien was het zelfs onmogelijk.

Maar één ster werden er twee. Twee pure levenskrachten vonden elkaar. Niet uit liefde of op afspraak—nee nee, dat bestond nog helemaal niet. Omdat in dit universum al het leven altijd deze eigenschap had: de wil om ander leven te zoeken en daarmee zorgen dat het leven langer blijft bestaan.

In een flits werd de leegte gevuld met een paleis. Het Hemelpaleis. Wat je je ook voorstelt, beste lezer, als het mooi is en je hart verwarmt, of gruwelijk en je hart stilzet, dan heb je in beide gevallen gelijk.

Ze maakten een plek die alles uit het universum had. Het goede én het slechte. Een klein mini-universum waarin ze leefden en de rest overzagen.

Hoewel, op aandringen van Moeder, toch veel meer goede dan slechte elementen. Voor elke afgrond waren er duizend prachtige bloemen. Haar tuinen, die ze Eden noemde, hielden glanzende rivieren en slingerende bruggen om ze allemaal te bezoeken. Het was een paradijs van eindeloze zonnestralen en groei.

Tot het moment dat het paleis klaar was. Klaar om leven te ontvangen, zo vonden Vader en Moeder. En zo komen we bij het eerste moment waarvan ik iets weet.

“Heb je het gebied van ons kind al ingericht?” vroeg Moeder.

Ze was een engel in een kleurrijke japon, een wezen dat van afstand een menselijke vrouw zou lijken, maar van dichtbij overduidelijk een magisch wezen ver daarvan verwijderd.

Mocht jij haar ooit zien—een kleine kans, maar toch—zou je weer iets anders zien dan ik. Waarschijnlijk zou je denken dat de mensen waren geschapen als het evenbeeld van de goden, of gek genoeg als het evenbeeld van die irritante juf die je vroeger had of je lieve huisdier.

“Ik kan vast wat prachtige decoraties van jou vinden om … aan te passen,” zei Vader kalm. Hij zat comfortabel op zijn troon met ogen half open. Moeder ging ervan uit dat hij weer van afstand een ander plek in het heelal bestudeerde.

“Ja.” Moeder lachte. “Ik weet zeker dat hij een standbeeld met missende ledematen kan waarderen. Bomen doormidden gezaagd. Bruggen met gaten.”

“Nou, ja, geeft hem iets om me te spelen, of niet? En je weet al zeker dat het een hij is?”

Vaders uiterlijk was hetzelfde als die van Moeder, hoewel hij een mannelijke energie uitstraalde. Het was een van de dingen waarvan Moeder in dit universum niet wilde afwijken: twee geslachten. Net zoals ze niet wilde afwijken van ronde planeten, lichtgevende sterren, of zwart als de standaardkleur van de ruimte. Ze kon erg koppig en opdringerig zijn—soms ten goede, soms ten kwade.

“Hoe lang nog tot de geboorte?” vroeg hij.

“Zo lang als ik wil.”

Vader schudde zijn hoofd. “Soms praat je in raadsels, Gaia. Als ik wil dat onze zoon nu komt, komt hij dan—”

“We moeten eerst iets bespreken. Iets belangrijks.”

“Zo belangrijk dat onze eerste zoon moet wachten? We hebben alle tijd, natuurlijk, maar—”

“Zo belangrijk dat het hele lot van het universum ervan afhangt.” Moeder verkleurde, haar hele lichaam tijdelijk felrood. “En nee, we hebben niet alle tijd!”

Dat maande Vader tot stilte, en zijn ogen wijd open. Moeder sloop dichterbij en glimlachte lief. Ze legde haar hand op zijn wang, hoewel haar armen volledig waren opgeslokt door haar wijde japon.

“Er is een voorspelling,” zei ze.

“Een voorspelling? Van wie? Een stuk steen? Een ster?”

“In zekere zin van. Van oerkrachten.”

“Oerkrachten. Natuurlijk. Je moet me echt eens vertellen waar je allemaal hebt rondgezweefd voordat ik je ontmoette.”

“Nu even stilzijn en luisteren, Oeros.”

Vader keek zuur, maar gaf gehoor.

Gaia had hem zelf op de troon gezet en gezegd dat hij dé Oppergod was! En toch behandelde ze hem soms als haar huisdier. Was ze vergeten dat hij haar kon uitvagen met één zwaai van zijn arm? Hij kon hele planeten scheppen en vernietigen met één adem!

Hij … hij was benieuwd naar die voorspelling als een klein kind naar een volwassen geheim.

“De snelste zal de traagste zijn,” begon Gaia. “In haast zal alles sneller sterven.”

“Verwarrende voorspelling,” mompelde Oeros.

“De lichtste zal de zwaarste zijn. Aantrekking zal explosie werven.” Moeder pauzeerde, alsof ze nog een onderbreking verwachtte. “De slimste zal de domste zijn. Wie denkt, niet doet, zal snel bederven.”

“Lange voorspelling,” fluisterde Oeros.

“En de eerste zal de laatste zijn. Een monster om als enige het universum te erven.”

“Specifieke voorspelling,” zei Oeros, waarna hij eindelijk in beweging kwam en ijsbeerde rondom zijn troon. “En toch betekent het niks. We zien wel, Gaia, hoe alles—”

“We zien wel!? Heb je het niet gehoord?” Gaia duwde haar gezicht bijna in zijn neus. “De EERSTE zal het LAATSTE MONSTER zijn.”

“Je … je denkt …”

Ze keerde haar gezicht af. “Ik weet ook niet wat het precies betekent. Ik kan de komst van ons kind niet stoppen, en dat wil ik ook niet. Ik ben niet de Godin van Lafheid!”

“Ik ook niet!”

“Weet ik schat, maar …”

Vader verzonk in gedachten. De voorspelling leek te praten over meerdere kinderen. Een hele boel, zelfs. Of was dat ook maar een interpretatie? Al die eigenschappen—licht, zwaar, snel—zouden op dit ene kind kunnen slaan.

Een monster. Een kind bedoeld om hen te verslaan of de macht over te nemen. Vader hield best wel van zijn macht.

Zijn handen, menselijk op het eerste gezicht maar gemaakt van acht magische vingers, grepen die van zijn vrouw.

“We laten het gebeuren. Maar als er een teken is van een monster … een hint van destructie of vijandigheid … "

Gaia’s hand vloog naar haar buik. Het was op geen enkele manier zichtbaar dat ze zwanger was, want goden worden niet zwanger zoals mensen. Al eeuwenlang trok ze energie en stofjes aan, overal waar ze liep, die ze gebruikte om binnenin haar een tweede ziel te groeien. Zodra ze besloot dat de ziel af was, zou het van haar afsplitsen en direct hun eerste godenkind zijn. Althans, dat was de kennis die ze dacht te hebben.

“En wat dan? Als het inderdaad een monster is?” Gaia werd weer rood. “Onze kinderen zijn net zo onsterfelijk als wij.”

“Is dat zo? We hebben geen idee!”

“Jij hebt misschien geen idee, maar—”

“Hier is een idee: we sluiten hem op.”

Gaia zuchtte. Hij had wel gelijk. Ze wisten pas de waarheid van hun krachten, van godenkinderen en het universum, als ze het probeerden. Laat het gebeuren en zie wat er komt. Dat was alleen wat makkelijker als het ging over zoiets als iemand vertellen dat je hen leuk vindt of een nieuw eten voor het eerst proeven. Zodra “iets proberen” betekende dat je smeet met goddelijke krachten, konden er wel eens grotere gevolgen aan kleven.

Er bestond nog geen besef van tijd. Geen dag of nacht. De wereld was pas net begonnen en eeuwen konden voorbijgaan terwijl jij met je ogen knipperde. Het maakte ook niet uit, want er was geen leven om dit verloop van tijd te voelen.

Het universum was nog aan het uitdijen, als een ballon opgeblazen door duizend reuzen. Overal was het heet, overal was de ruimte gevuld met sterrenstof.

Dus niemand weet hoe lang het duurde, maar ergens vertrok Gaia naar haar Eden—alleen en bezorgd—en liet Oeros achter om ongeduldig te wachten en te zuchten.

Toen hij voor de zoveelste keer vroeg of alles goed was, verscheen Gaia voor zijn troon. Ze hield een bundeltje in haar armen, gewikkeld in zoveel doeken dat Oeros zijn eerste zoon niet eens kon zien. Maar hij hoorde zacht gemompel en gekraai, meestal gevolgd door gewiebel en geschuif in Gaia’s trillende armen.

Toch glimlachte hij en zei trots: “Het hele universum zal van hem houden en hem vereren om zijn goede ziel. En hij zal genoemd worden bij de naam … Ardex.”

Gaia kon alleen opkijken met betraande ogen en bleke wangen.

“Ik heb alles geprobeerd … en, ik weet dat ik ongeduldig ben, maar ik heb zo lang gewacht als ik kon … en … maar …”

Oeros stormde op haar af. “Wat is het?”

“Ardex is ijskoud en reageert nergens op.”

2. Pilarenbreker

Oeros en Gaia hadden samen de wetten van de wereld bedacht. Zij hadden de koudste temperatuur ingesteld die de wereld kon hebben, en zij, als goden, konden daar tegen.

Maar Ardex konden ze niet te lang aanraken, want zijn temperatuur lag nóg lager. Hun handen bevroren, hun wangen, zelfs hun goddelijke magie.

Ze keken elkaar vragend aan, totdat Oeros glimlachte. “Geef het de tijd. Hij warmt wel op. Waren wij niet ook kwetsbaar toen we net waren geboren?”

Gaia schudde haar hoofd. Ze wikkelde nog een doek om Ardex heen en wiegde hem in haar armen, zoals een moeder die met haar liefde denkt kinderen twee keer zo groot en sterk te maken. “Ik laat hem niet los.”

“Dat zei ik ook niet.”

Oeros wachtte een uur, een dag, een jaar, misschien wel een eeuw. Tijd betekende niks voor de oppergoden. Eerst probeerde hij Ardex nog over te pakken, maar Gaia’s lichaam droeg haar eerste kind alsof ze onvermoeibaar was.

Uiteindelijk keerde Oeros terug naar zijn troon en speurde het universum weer af, met dichtgeknepen ogen, op problemen om op te lossen. Hij vertelde zichzelf dat het allemaal goed kwam en dat Ardex tijd nodig had om te groeien, totdat hij zijn eigen leugens nauwelijks meer geloofde.

Een god die zijn eerste zoon laat sterven? Die niet eens kinderen kan krijgen die levensvatbaar zijn? Wat voor hopeloze oppergod was hij dan wel niet. Als er meerdere universa bestonden, met meer goden, zouden ze hem vierkant uitlachen.

Hij voelde vooral een onbeschrijflijke trots. Hij zou hem op missies kunnen sturen! Ardex had misschien wel krachten die zij minder goed begrepen! Met de juiste opvoeding … drie was sowieso sterker dan twee, toch?

Gaia had inderdaad onvermoeibaar moeten zijn, maar Ardex leek energie weg te zuigen. Uiteindelijk wankelde zelfs de moeder van het hele universum. Oeros schoot uit zijn trance en uit zijn troon. Hij was te laat.

Gaia viel uitgeput op de vloer, hoewel het klonk als een veertje die op een kussen landde.

Ardex, daarentegen, knalde over de grond als een baksteen zo zwaar als een planeet. Hij brak twee pilaren en een deel van Oeros troon voordat hij eindelijk afremde.

Oeros was niet boos. Hij was onder de indruk. Zijn ogen gericht op slapende Gaia, vouwde hij één voor één de doeken open.

Ardex had nog geen krasje. Zijn lichaam was zo koud dat het niet donkerblauw was maar zwart, een duister bijna pijnlijk om naar te kijken. Oeros bleef toch ernaar kijken.

Zijn zoon! Nu al een ongelofelijk machtige god. Zo sterk. Zo anders.

Gaia mompelde iets. Goden hadden nog nooit de behoefte gehad om te slapen, en dat was dan ook niet wat Gaia deed. Ze leek té vermoeid en verzwakt om haar ogen te openen of haar magie te voelen.

Oeros zweefde precies tussen haar en Ardex in, om het zicht te ontnemen. Inmiddels had hij alle doeken weggevouwen. Voor hem lag een trillende geest. Zijn zoon had de potentie om sterk te zijn, maar nu … nu leek hij te sterven. Zijn lichaam dwarrelde rond als flarden mist, en als het te dichtbij kwam, voelde Oeros een rilling als nooit tevoren.

Hij raapte losse brokken steen en hield ze boven Ardex’ hoofd. Zodra ze te dichtbij kwamen, sloeg Ardex ze zonder te kijken weg. Een krachtige, snelle slag die de stenen tot buiten de troonzaal ketste.

Oeros was nog meer onder de indruk.

“Ardex,” fluisterde hij, “ik ben je vader. Als je mij kan horen, open je ogen.”

Voor een fractie van een seconde kon Oeros recht in de ziel van zijn zoon kijken. Daarna vielen zijn ogen van vermoeidheid weer dicht.

“Verander van gedaante.”

Ardex probeerde de troon na te maken waarnaast hij lag, maar bevroor halverwege de transformatie, half-god, half-stoel.

“Vergeet het, vergeet het, ga terug naar je eigen vorm.”

Het lukte niet meer. Ardex was zó koud, dat de deeltjes waaruit hij bestond niet meer wilden bewegen, dat alle magie van de wereld de stofjes niet konden laten trillen en hitte opwekken.

Oeros raakte in paniek. Gaia mompelde steeds meer. Ze kon zo wakker worden, hoewel de diepe lijnen in haar gezicht en lichaam een nieuw teken van uitputting waren. Waarom was hij bang voor zijn eigen vrouw? Hij was de Oppergod!

Hij maakte een keuze. Hij raakte zijn zoon aan, lichaam tegen lichaam, hoeveel pijn het ook deed.

Zo stuurde hij een spreuk door hen beide. In een flits verplaatsten ze naar een andere plek, ver buiten het Hemelpaleis. Een plek met verblindend licht en verzengende hitte.

Ze stonden op de dichtstbijzijnde ster.

Oeros liet Ardex vallen, van de pijn, en van de schrik. Zijn handen waren zwart.

Zijn zoon viel tegen het oppervlak van de ster. Zonder bescherming van de doeken, want die waren achtergebleven in de troonzaal.

Ardex’ ogen openden, zijn lichaam plotseling alle felle kleuren die goddelijke ogen konden zien—en dat waren er oneindig veel meer dan mensen konden zien.

Hij krijste en krijste.

Oeros’ paniek sloeg om in blinde magische bommen. Dit was dus wat er gebeurde als je te snel wilde! Hij had zich niet moet laten opjutten door Gaia.

Hij dook achter Ardex aan en haalde hem uit de ster, waarbij hij alle magie die hij kon bedenken afvuurde.

Ardex was opgewarmd, dat zeker. Hij was nu ook zeker aan het sterven.

“Alsjeblieft, Ardex. Alsjeblieft.”

Hij wiegde hem in zijn armen, nu in de gedaante van een kleine ster niet groter dan een menselijke baby. Hij bleef krijsen. Zijn gedaante begon te verbranden door de hitte.

“Wat heb je nodig!? Ik geef je alles.”

Plotseling verstilde Ardex en keek zijn vader aan. Hij sprak zijn eerste woord: “Vuur!”

Oeros twijfelde niet langer en stuwde zijn vuurmagie richting Ardex’ ziel. De verbranding hield bijna meteen op. Ardex’ lichaam nam een stabiele roze kleur aan en … hij lachte.

“Oh. Och. Ja.” Oeros lachte mee en stootte zijn neus tegen die van Ardex. “Ja, was even schrikken hè? Maar alles komt goed, schatje. Hier, kom maar mee, we gaan terug naar—”

Hij werd al teruggetrokken. Hij kon ook nooit ontsnappen aan Gaia.

Een flits later stond hij in de troonzaal tegenover zijn vrouw. Haar lichaam was vijf keer groter dan normaal en donderde.

“Wat denk je dat je aan het doen bent!? Ben je helemaal gek—”

Bij het zien van lachende Ardex kromp ze tot de grootte van een muisje en dook op haar kind af.

“Hij is opgewarmd!” zei Oeros. “Zie je wel, het had gewoon tijd nodig. Gewoon tijd en niks anders.”

Beide ouders bogen zich giechelend over hun godenkind.

“Kom, kom,” zei Gaia, “we laten je zien welk deel van het Hemelpaleis van jou is!”

Ardex bleef maar veranderen van gedaante. Hij was moeilijk vast te pakken en liet zich niet meetrekken.

Toen begon hij te hoesten.

Een vuurbal schoot uit zijn lichaam en smolt wat nog over was van Oeros’ troon. Hoewel de troon was gemaakt van de sterkste metalen in het universum, drupte het nu direct over de vloer, als het magma in het binnenste van een planeet.

Ardex bleef hoesten en sprong uit de bescherming van zijn ouders. Hij racete door het Hemelpaleis, waarbij alles dat hij zag in brand moest worden gestoken.

3. De Monstertest

De prachtige wolkentuinen en versierde vertrekken die ze hadden ingericht voor Ardex werden al snel mooie vulkanen en lavabaden. Met elke vlammende hoest kreeg Ardex meer controle. Hij kon steeds langer, sneller en gerichter dingen vernielen. Hij was er zelf nogal trots op.

Eenmaal bekomen van de schrik, haalden de oppergoden hem makkelijk bij. Ze hielden hem staande op de plek met een magische gevangenisspreuk.

“Nu ga je héél goed luisteren,” zei Gaia streng. “Als je nog één ding kapot maakt, dan sluiten we je op voor héél lange tijd!”

“Ach, joh,” zei Oeros, inmiddels oneindig onder de indruk. Zijn hoofd bedacht al handige missies en taken voor Ardex als hij wat … volwassener was. “Hij is een kind. Deden wij niet hetzelfde toen we pas net waren geboren?”

Gaia fronste. “Nee? Ik kan niet eens vuur maken! Wat heb jij allemaal gedaan voordat ik jou, eh, vond? Ben jij verantwoordelijk voor die happen uit het rand van het universum?”

Oeros wuifde de vraag weg. “Ardex, ik zal een speciale plek voor je maken waar je kunt oefenen met je vuurkrachten. Wat kan je nog meer? Heb je al andere dingen geprobeerd?”

“Oeros! Hier!” Gaia wees naar de grond alsof hij haar schoothondje was die een stok moest terugbrengen. Oeros luisterde.

Gaia hield de gevangenisspreuk in stand en gooide er magie bovenop die zou voorkomen dat Ardex hen kon afluisteren.

Ze keek bezorgd. “Ik wilde het niet geloven, maar … maar het is toch overduidelijk?”

“Zo overduidelijk dat ik géén idee heb waarover je praat,” fluisterde Oeros.

“Hij is het monster! Ik zou nog niet eens een pilaar kunnen afbreken als ik al mijn magie gebruikte. En hij? Hij vernielt halfgeboren en giechelend het hele paleis!”

“Schat, je weet dat ik dat ook zou kunnen? Mijn magie kan hele planeten verwijderen als ik dat wil. Dit kind heeft denk ik, tja, iets meer van mij en iets minder van—”

“Hij heeft niks van mij. En ik ben de moeder van al het leven. Dus hij is het monster.”

Ze keek weg, alsof dit de discussie beëindigde en de keuze was gemaakt. Oeros schudde zijn hele lichaam.

“Het leven is vernielen. Je zal het zien zodra de eerste levende wezens verschijnen. Ze moeten eten, ze moeten energie gebruiken om te overleven, dus elk leven vernielt. Ardex is geen monster. Hij is een kind dat met zijn nieuwe krachten wil spelen.”

Gaia begon een krachtige communicatiestraal, maar Oeros snoerde haar de mond door met meer energie door te praten.

“En uit vernieling ontstaat dan weer iets nieuws. Kijk, hij heeft ons nu een geweldige kans gegeven om het paleis opnieuw op te bouwen! Deze keer nog mooier!”

Oeros hield zijn vrouw zo stevig als hij kon. Meer dan een omhelzing—een versmelting van zielen, een bond van sterrenstof. “Geen leven zonder dood,” fluisterde hij.

Gaia keek achterom. Ardex had zijn gedaante veranderd in een bal van stekels en scherpe punten, waarmee hij tegen de onzichtbare gevangenis beukte. Hij ging er nooit van zijn leven uitkomen, dacht Oeros, maar de poging was applaus—

Ardex brak los.

Gaia slaakte een gil en maakte meteen een nieuwe gevangenis. Ardex grijnsde stout en begon meteen een zoektocht naar de manier om deze te vernielen.

“Ik moet toegeven,” zei Oeros, “dit overtreft mijn stoutste dromen.”

“Dromen? Jij droomde van een vernielzuchtig koppig kind?”

“Je zegt het altijd zo negatief, schat. Ik droomde van een krachtig en zelfredzaam kind.”

Gaia spuugde en donderde. Haar gedaante werd een reus die over Ardex boog alsof hij een klein hapje was, een mier waarop ze kon stampen als ze wilde. Oeros zag dat ze ook onder de indruk was, een hint van nieuwsgierigheid in haar blik, al kleurde die die rood door de vuurballen die steeds werden afgevuurd.

“Hij krijgt drie kansen.”

“Kansen op wat?”

“We testen drie keer of hij een monster is. Als hij ze allemaal faalt …”

Oeros durfde niet te vragen wat Gaia’s oplossing zou zijn. Hun eigen kind … vermoorden? Kon dat? Hem eeuwig opsluiten in steeds sterkere gevangenissen was niet veel beter.

Dus hij hoopte maar dat het lang duurde om de testen te bedenken en uit te voeren. Gaia dacht daar anders over. Ze leek wel voorbereid op deze gebeurtenis, haar monstertesten eeuwen geleden uitgedacht voor het geval dat.

Terug in de vernielde troonzaal, legde Gaia het plan uit.

“We maken een nepwezen,” zei ze. “Iets dat lijkt te leven, een ziel lijkt te hebben. We zeggen tegen Ardex dat hij een zusje heeft gekregen, vervolgens laten we hem alleen met dat nepwezen. Als hij ook maar enige agressie vertoont …”

Oeros fronste. “Hij voelt toch ook wel dat er geen ziel in zit? Hij is een god! En machtig ook! Zo makkelijk houd je Ardex niet voor de gek.”

“Dat is dus de test. Kunnen monsters leven voelen? Geven ze iets erom?”

Oeros zuchtte. Het was het proberen waard. Hij snapte nog steeds niet waarom Gaia zo’n haast had. Als het echt uit de hand liep, zou hij altijd sterker zijn dan Ardex. En er bestond nog geen leven in het universum, dus buiten een paar gebroken pilaren en gesmolten kamers in het Hemelpaleis … welk kwaad kon Ardex precies aanrichten?

Dus hij accepteerde de test en ging ervan uit dat het Gaia gerust zou stellen dat Ardex niet hét monster was.

Gaia was al naar Ardex gelopen en had hem uit de gevangenis gelaten. Ze vertelde over zijn nieuwe “zusje”, waarop Ardex zijn volgende woorden sprak.

“Zusje? Waar?”

“Ze is nu aan het spelen, een beetje zoals jij. Je komt haar wel een keer tegen.”

Na die laatste zin liepen Gaia en Oeros weg. Ze probeerden Ardex expres te ontwijken en hem alleen te laten met hun nepwezen: een gedaante gebouwd uit levensvatbaar materiaal van het universum, zoals deeltjes koolstof en waterstof.

Hun magie zette het nepwezen in beweging en gaf het zelfs een paar zinnen om te communiceren. Zo waggelde de lappenpop van doorschijnend stof door het Hemelpaleis. Voor de zekerheid bouwden ze een grotere gevangenis rondom meerdere kamers, zodat Ardex het wezen wel moest tegenkomen en niet zijn ouders kon lastigvallen.

De oppergoden konden niets anders dan afwachten. Geduldig. Tijd betekende niks voor hen—tenzij ze zo nieuwsgierig waren dat ze niks anders wilden doen.

Als op dit ogenblik aan de andere kant van het universum leven was ontstaan, had Oeros niks gezien of gemerkt. Hij kneep in Gaia’s hand terwijl ze rondjes zweefden om het hele paleis, en zichzelf dwongen om een tijd te wachten voordat ze terugkwamen.

Hoeveel tijd was verstreken? Een jaar? Meerdere jaren? Was het genoeg?

Met bevend hart—als goden een hart hadden gehad—keerden ze terug en zochten Ardex op.

Oeros wist meteen dat ze alles verkeerd hadden ingeschat. Gaia ook.

De lappenpop lag op de grond, aan stukken gescheurd en verbrand totdat het onherkenbaar en magieloos was.

Ardex was opgegroeid. Vóór hen stond een god met een grotere gedaante, vast en zeker. Nog niet, beste lezer, wat jij misschien volwassen zou noemen, maar zeker een tiener. Hij had controle over zijn krachten en een duidelijk gezicht.

Het gezicht stond op vulkaanuitbarsting.

4. Vervlogen Jaren

Ardex wilde zijn ouders niet eens aankijken. Hij spuugde een vuurbal zo groot als de kamer zelf. Eentje die Gaia’s kleurrijke japon verbrande, en Oeros herinnerde aan de zwarte vlekken op zijn lichaam van toen hij Ardex jaren geleden eventjes had aangeraakt.

Daarna draaide hij om en liep weg, door de opening die al die jaren voor hem dicht had gezeten.

“Ardex! Wacht!”

Ik heb lang genoeg gewacht!

“Het spijt ons, het spijt ons,” herhaalde Gaia zo vaak dat ze er zelf net zo ziek van werd als Ardex. Hij bleef weglopen. Elke voetstap was onnodig, want hij kon zweven, maar Ardex gebruikte het om gaten in de grond te branden.

Gaia snelde achter haar zoon aan, terwijl Oeros zich boog over het compleet verwoestte nepwezen. Hij probeerde het goed te praten in zijn hoofd, maar dat kon maar één verklaring hebben.

Hij voegde zich bij Gaia, die Ardex probeerde vast te houden.

“Je bent zo groot geworden! En we … we dachten niet dat goden zo snel opgroeiden … en je hebt jezelf veel geleerd over magie … en—”

“Laat me los, mam.”

Oeros hield een flard van het nepwezen omhoog. “En hoe verklaar je dit?” vroeg hij zo neutraal mogelijk.

“Ik hoorde jullie praten over een monster dat alles zou kapotmaken. Ik dacht dat dit het monster was. Ik dacht dat jullie me vrijlieten als ik het monster had verslagen. Maar nee,” zei Ardex, zijn stem veranderd van kwaad naar verdrietig. “Toen realiseerde mijn domme hoofd de waarheid.”

Hij zweefde door.

“Jullie denken dat ik het monster ben.”

“Dat is niet waar,” zei Oeros meteen. “We waren alleen aan het testen of jij het monster—”

Gaia blies een spreuk en duwde Oeros naar de andere kant van de kamer. “Hij weet niet wat hij zegt. Ardex, het was een fout, het spijt ons. Kom! We kunnen … we kunnen een feestmaal houden! Wij drieën, als godenfamilie. Ik kan de lekkerste dingen toveren.”

“Een feestmaal? Jullie zijn niet alleen dom, jullie zijn leugenaars en geobsedeerd met jullie macht.” Ardex spuugde. Hete spuug die het zoveelste gat in de vloer en muren brandde.

Oeros glimlachte en kwam tussen Ardex en Gaia staan. “Het heeft even tijd nodig, denk ik. Ardex, we sluiten je nooit meer op, en zodra jij je klaar voelt kom je ons opzoeken, oké?”

“Zie me als iets anders dan een monster. Dan praten we verder.”

Ardex was weg. Gaia had moeite hem te zien gaan, alsof haar lichaam een magneet was die tot haar kind werd aangetrokken, en zij moest het elke seconde vechten. Oeros dacht dat ze begreep dat dit het beste was. Dat ze nu eindelijk zag dat die monstertesten stom waren, en dat ze niks moest overhaasten of forceren, en—

“Ik ben niet overtuigd,” zei ze, zeker dat Ardex buiten gehoorsafstand was. Hoewel Oeros steeds meer dacht dat Ardus alle regels van godenmagie brak en je nergens zeker van kon zijn.

“Je gaat toch niet menen dat—”

“Ik zoek Ardex zo snel mogelijk op,” zei ze. “Ik praat met hem, vraag wat hij wil doen, breng tijd door met mijn zoon. En dan verklap ik een geheim: jij hebt mij aangezet tot deze monstertest en wilt stiekem de macht overnemen.”

“Maar dat is niet—”

“Nou even stil zijn, Oeros. Ik weet dat het niet waar is. Het is de volgende test. Ardex kan ons alleen maar redden als hij al zijn krachten gebruikt om jou aan te vallen.”

“Heb … heb je eventueel een andere test?”

Gaia schaterde. “Ben je nou bang dat hij zo’n gevecht van jou gaat winnen?”

“Nee! Nonsens. Ik, tja, wat doe ik?”

“Even later doe jij hetzelfde. Bezoek Ardex, verklap het zogenaamde geheim dat ik de macht wil overnemen en Ardex mij moet uitwissen.”

Oeros knikte. “Een wijs god zou de waarheid achterhalen en niet zomaar handelen. Hij zou zeker niet proberen dodelijk geweld tegen zijn ouders te gebruiken.”

Gaia knikte mee, zo heftig dat Oeros dacht dat ze vooral haarzelf wilde overtuigen dat het een goede test was. “Het moet gebeuren, Oeros. We kunnen Ardex niet nog jarenlang laten opgroeien, zo sterk worden dat hij het hele paleis in brand zet met één adem, voordat we erachter komen of hij het monster is. Bovendien …”

Gaia glimlachte en wreef over haar hele lichaam. “Bovendien komt het volgende kind eraan.”

Oeros voelde meteen die trots, die wil om nog een goddelijk wezen in het universum te brengen. Vrijwel meteen werd het verdrukt, weggezet en overgeschilderd, door het gevoel dat anders deze misschien wel het monster was.

Gaia had het gezegd: ze kon niet voorkomen dat de kinderen kwamen. Dus eigenlijk deden ze precies het juiste, namelijk ervaring opdoen hoe ze snel kunnen testen wie dat monster was.

Oeros bouwde een nieuwe troon en speurde weer het universum af naar problemen om op te lossen. Hij overwoog een paar nieuwe natuurkundige wetten in te voeren—want hij was verveeld—maar kon niks vinden dat in balans was met de huidige regels. In dat opzicht was Gaia de betere godin. Als het erop aan kwam, kon zij inderdaad vooral nieuwe dingen maken, en hij vooral bestaande dingen afbreken of veranderen.

Ondertussen zocht Gaia haar zoon op, bij een haardvuur in zijn eigen territorium. Ardex liet haar komen, maar bleef staren in de vlammen en gaf geen reactie. Iets dat hij waarschijnlijk jarenlang had gedaan, opgesloten voor de eerste monstertest.

“Ik wil weg,” zei hij plotseling.

“Weg?”

“Uit het Hemelpaleis. Stuur me op een missie, geef me een andere plek, wat dan ook.”

“Maar … maar …”

“Begin niet over familie en samenzijn met je leugenachtige gedaante!”

“Ook goden maken fouten, dat geven we toe. En nu hebben we geleerd. Zoals we al zeiden, we doen alles dat je vraagt en willen je helpen de beste god te worden die—”

“En ik vraag of ik weg mag.”

Gaia had gehoopt iets langer te kunnen opbouwen. Ze wilde verbinding met haar zoon. Ze wilde hem knuffelen, zien opgroeien, leren hoe mooi hun magie kan zijn en hoe je het controleert.

Maar hij wilde alle laatste touwtjes doorknippen, en het gaf haar de perfecte opening.

“Je kunt niet weg, schat,” zei ze zacht. “Want ik vrees voor mijn leven.”

Ardex draaide in de lucht, zijn gedaante nu van achteren belicht door de vlammen. De enige mist die nog om hem heen hing, was de rook van de eindeloze vuurtjes en explosies die binnenin hem plaatsvonden. Verder was zijn lichaam veel vaster dan die van Gaia, bijna als een dier van vlees en bloed.

“Oeros,” fluisterde ze, “had mij aangezet tot deze test. Ik wilde niet! Ik vocht met alles dat ik had! En nu ben ik zeker dat hij in zijn eentje de macht wil. Hij wil ons allebei vermoorden en alleen heersen over het universum.”

Zijn gedaante bevroor in de lucht, de vuurtjes voor het eerst gedoofd.

“Jij moet hém opruimen voordat het gebeurt!” fluisterde Gaia, terwijl ze om haar heen keek alsof ze bang was dat boeman Oeros elk moment verscheen.

“Je …” Ardex zocht naar de woorden. Hij had ook jarenlang geen oefening gehad met communiceren. “Bent hier zeker over?”

Gaia knikte uitbundig en sloop dichterbij voor haar eerste knuffel met haar zoon. Hij liet het gebeuren, te verbaasd om iets te zeggen of doen. De omhelzing veranderde Gaia van gedaante naar iets dat meer vast en dierlijk was, zoals Ardex eruitzag, in plaats van de vage misten.

“Ik zou er niet over beginnen als ik niet helemaal zeker was. Je moet Oeros zo snel mogelijk doden.”

Op een ander moment, beste lezer, had ze hem misschien overtuigd. Ardex was met vuurballen en vlammenzeeën naar Oeros gestapt en ze hadden een gevecht gehad waar misschien één god niet meer uit was gekomen.

Maar Ardex begreep zijn krachten steeds beter en herinnerde steeds meer van wat er die eerste jaren van zijn leven was gebeurd. Hij had zijn krachten omdat Oeros die aan hem had gegeven. In paniek, misschien, maar Oeros had zijn volledige vernielingskracht in Ardex gestopt. Daarom was hij zo sterk.

Zonder dat, was hij nu misschien gestorven, of een magieloze god. Hij was een hulpje geworden voor de oppergoden, nog meer speelgoed dan hij al was.

Maar Oeros had per ongeluk nog wat meer krachten meegegeven. Krachten die hij jaren in eenzaamheid en gevangenschap had aangescherpt. Pijn. Eindeloze pijn. Altijd in vuur en vlam, altijd boos en vol energie. Het maakte hem gek.

“Zoals ik het begrijp,” zei Ardex, “heb jij alle kracht van creatie en maken, en Oeros de tegenhangers in vernieling en dood. Zo houden jullie elkaar in evenwicht.”

“Ja?” zei Gaia verbaasd. “Nu niet zeggen dat het normaal is dat Oeros ons wil doden, schat, omdat hij nou eenmaal expert is in vernieling en—”

“Hij gaf mij een diepe kennis voor vernieling en dood. En gek genoeg, mam, zie ik het meeste daarvan terug in jou.”

Ardex blies zichzelf op en smeet Gaia van zich af. De Oppergodin van Creatie sloeg tegen de muur en viel slap op de grond. De magie leek uit haar gedaante geslagen, haar ziel gesplitst van haar verschijning, en zweefde nu als donkere wolken boven haar.

Normaal gesproken was ze zonder problemen door de muur gegaan. Maar haar knuffel met Ardex had haar lichaam ook even vaster gemaakt en veranderd.

Het was niet Ardex’ bedoeling, beste lezer, om zijn moeder zo hard van zich af te stoten. Neem het hem niet te kwalijk. Als je hem had gekend zoals ik, dan wist je dat hij een hart van goud had en zich later schuldig voelde over deze aanval en de heftige gevolgen.

Hij was alleen nu te kwaad om nog iets erom te geven.

“Ik ga met Oeros praten. Eens kijken wat hij hierover te zeggen heeft. Hij laat me vast wél vertrekken uit het Hemelpaleis.”

Hij keek eenmaal achterom, naar de versufte Gaia die nog steeds haar ogen gesloten had.

“En dan zie je me nooit meer terug!”

5. Zaadje van Leven

Ardex kon zijn vader Oeros nergens vinden. Dat was niet zo gek, want hij kon pas voor het eerst in zijn leven het Hemelpaleis ontdekken. Overal waren verborgen ruimtes, gebieden, bruggen, sommige magisch afgesloten of juist magisch aantrekkelijk. Ardex kon niet voorkomen dat zijn woede deels plaatsmaakte voor verwondering en nieuwsgierigheid.

Tot hij besefte dat hij dit dus al die jaren had moeten missen. Want zijn ouders hadden hem opgesloten. Hij ging weg, het was de enige goede keuze. Eenzaamheid was zijn enige vriend en zijn krachten waren toch nergens goed voor. Dan heerste hij maar over een klein planeetje aan de andere kant van het heelal, zolang hij zijn ouders maar nooit meer hoefde zien.

Dat hij Oeros niet kon vinden bleek ook geen probleem met zijn zicht of magie. Oeros was simpelweg niet thuis.

Pas lange tijd later—waarin hij Gaia niet meer had gezien—keerde Oeros in een flits terug in de troonzaal.

Ardex keek vragend. Oeros was vrolijk en energiek.

“Het is gebeurd!” zei hij. “Het eerste zaadje is geplant.”

“Wat betekent dat?”

Oeros liep op Ardex af, zijn gedaante wijd gespreid alsof hij hem bij de schouders ging pakken, maar op het laatste moment bevroor hij. Vader en zoon stuurden elkaar alleen positieve, lachende energie.

“Het eerste leven is ontstaan in ons universum! Een eind verderop, langs Dalas, een kleine rode planeet. Het eerste leven! Buiten ons! Ik heb het met mijn eigen ogen gezien, mijn eigen ziel gevoeld, mijn eigen—”

“Mag ik daarnaartoe?”

Oeros bevroor opnieuw. “Nog even wachten tot ze iets verder zijn. We zien wel hoe het loopt.”

“We zien wel, we zien wel,” mompelde Ardex. “Geef het de tijd, rustig aan. Kun je ook iets anders zeggen dan dat?”

“Maar het is de waarheid!” zei Oeros, niet van zijn stuk gebracht door Ardex’ chagrijn. “En Gaia moet het horen. Anders gaat ze te snel.”

Ardex geloofde er niks van dat deze stuiterende god, zo verwonderd door wat waarschijnlijk een paar doelloos zwemmende wormpjes waren, hem en moeder wilde vermoorden. In alles wat hij zei en deed leek hij Gaia juist enorm te beschermen en te willen steunen.

Hij was klaar met spelletjes, en gedoe, en leugens. Vernietiging is duidelijk en direct—Ardex was de god van duidelijk en direct.

“Gaia zegt dat je ons allebei wil vermoorden en alleen heersen.”

Oeros veranderde van schrik van gedaante. “Heeft ze dat echt gezegd? Heb je het niet verkeerd gehoord?”

“Is het waar?”

“Natuurlijk niet.” Oeros wapperde zijn vier handen alsof dat elke aantijging kon laten verdwijnen. Toen leunde hij naar voren en fluisterde in Ardex’ oor. “Ik ben bang om het te zeggen, maar het is juist andersom! Gaia wil alsmaar blijven testen of je een monster bent. Ik vind het onzin.”

Ze keken naar elkaar in stilte. Ardex had het allang doorzien. Dachten ze een god zo makkelijk voor de gek te houden? Een deel van Oeros zat in hem, en een deel van Gaia, al had hij het nog niet ontdekt. Hij kon hun intenties lezen als een open boek, hun gedachten alsof ze door de kamer werden geschreeuwd.

“En nu de waarheid graag.”

Oeros verloor zijn vrolijke houding, al was het maar voor even. Daarna nam hij plaats op de troon, eerder uitgeput dan een sterke heerser.

“Ja, de waarheid is … dat dit weer zo’n test is. Maar ik heb het allang gezien. Je bent geen monster.”

Een last viel van Ardex’ schouders. De vuren die altijd in hem brandden leken eindelijk te doven tot warme kaarsen in plaats van vulkanen. Het was zo simpel, en toch hoorde hij het voor het eerst in zijn leven.

Iemand die hem niet zag als monster en die hem eerlijk behandelde.

“Ik wil je belofte,” zei Ardex plechtig.

“Wat moet ik beloven?”

“Jullie testen mij nooit meer. Jullie praten niet eens over de mogelijkheid dat ik een monster ben. En als Gaia mij alsnog iets wil aandoen, help je mij om haar te verslaan en heb ik volledige toestemming met al mijn vurige macht te verdedigen.”

Oeros schuifelde heen en weer op zijn troon. Ardex wist dat hij niet zomaar iets vroeg. Maar hij wilde de veiligheid en voelde dat Oeros zich aan zo’n belofte zou houden. Hij merkte dat hij het steeds meer eens was met Oeros. Ze moesten rustig aan doen. Gaia had het bij het verkeerde eind.

Dat leven, op die verre rode planeet, zou inderdaad langzaam groeien en ze hadden miljarden eeuwen de tijd om ze ergens een keer te bezoeken. Waarvoor al die haast? En dat gedoe?

Uiteindelijk was hij bijna volledig Oeros, en maar een piepklein beetje Gaia.

“Wat is je antwoord?” herhaalde Ardex.

“Ik zie zoveel van mij in jou,” zei Oeros. “Harde beslissingen maken. God van vernietiging en orde. Ook koppigheid en de wil om met je macht te pronken. En je bent machtig, Ardex, daarover bestaat geen twijfel.”

Wat is je antwoord?

“Zelfs goden raken vast vermoeid, of op, of uitgekeken. Ooit …” Oeros wees om zich heen, hoewel de kapotte troonzaal nog steeds geen wonder was om te aanschouwen. Ardex kreeg langzamerhand zin om de verzameling verbande voorwerpen uit te breiden.

Oeros zweefde op hem af en gaf hem deze keer een volledige omhelzing. “Ooit is dit allemaal van jou. Ik wil je trainen en tonen wat het is om god te zijn. Maar alles op zijn tijd.”

Vader en zoon bekeken elkaar. “Je hebt mijn woord. Mocht Gaia je alsnog monsterlijk behandelen, dan mag je terugvechten en ik zal helpen.”

De volgende last viel van Ardex’ schouders. Zijn gedaante werd minder hard, meer richting de geestachtige mistflarden waarin zijn ouders altijd rondliepen. Alsof zijn omhulsel afviel en hij eindelijk zijn ware ziel kon tonen.

Hij stelde de vraag die hij al zolang wilde stellen, fluisterend en kwetsbaar.

“Wat is er mis met mij?”

Oeros hield Ardex nog steviger vast. “Ik weet het niet zeker. Zo ijskoud als jij was bij geboorte, zoals jij levensenergie wegzoog … we hadden het beide nog nooit gezien. Maar dat maakt je geen monster.”

“Je bent de oppergod, vader. Je moet toch weten hoe het universum werkt!?”

“Ik ben één van twee oppergoden, zoon. Mijn theorie? Gaia wil alleen maar positieve krachten voor haarzelf houden. Alleen magie om te maken en meer toe te voegen aan de wereld. De bedoelingen van de godin van bloei en leven zijn goed.”

“Het pad naar de hel is gebouwd van goede bedoelingen,” mompelde Ardex.

Oeros praatte er snel overheen. “Dus wat doet ze? Alle negatieve krachten stopt ze in haar eerste kind, zodat zij ze kwijt was. Bij jouw geboorte zat je zo bomvol vernietigende magie, dat jouw temperatuur onder de laagste temperatuur zat!”

“Maar toen …”

Oeros zuchtte. “Toen gaf ik jou een ongelofelijk stuk van mijn eigen magie. Ik dacht dat je zou sterven. Je was té sterk voor een jong godenkind. Maar geef het de tijd … en je zal in je kleren groeien. Geloof me.”

Voor het eerst kon Ardex dat ook: zijn ouders geloven. Hij merkte dat de drang om te vluchten, voor eeuwig weg uit het Hemelpaleis, ineens nergens te vinden was.

Totdat Gaia weer tot leven was gekomen en de troonzaal had gevonden. Ze benaderde Ardex met … angst?

“Er is iets veranderd,” zei ze tegen Oeros, alsof Ardex in het geheel niet bestond. Ze wreef weer over haar hele lichaam en sloeg verschillende kleuren uit. “Dat kind … dat kind in mij … het voelt anders. Zwakker. Na … nadat Ardex …”

“Nadat ik wat?” zei Ardex scherp.

“Niks, schatje. Een ongelukje. Maar het voelt niet goed …”

Oeros wuifde zijn zeven armen. Ardex had het gebaar voor laat ons alleen allang geleerd. Maar deze keer trok Oeros hem in.

“Blijf maar, Ardex. We zijn een godenfamilie, we beslissen dit samen.”

Gaia wilde ertegenin gaan, maar kreeg rillingen door haar lijf en hield zich stil. Ardex grinnikte. Hij genoot van haar angst alsof het zijn lievelingsdrinken was na eeuwen van dorst. Eigen schuld, dikke bult.

“Vanaf nu geven we ieder kind één specifieke kracht,” zei Oeros plechtig. “Bij geboorte beslissen we wat van hen wordt. We zullen hen begeleiden en opleiden, nooit testen of tegenhouden. Zo zullen alle kinderen samen alle krachten bezitten, maar geen van hen … overweldigd raken doordat ze té sterk worden.”

“Mee eens,” zei Ardex. “Ik kan niet wachten om mijn zusje te verwelkomen!”

Hij draaide om naar Moeder en schreeuwde “boe”. Gaia slaakte een gil en zweefde achteruit, terwijl in haar handen een wapen vormde dat ze meteen weer liet verdampen.

Ardex liep lachend de kamer uit.

“Tot morgen, bij mijn eerste training!”

Wat hij niet wist, beste lezer, was dat Gaia alle moeite had gedaan om deze keer Ardex écht doof te makken voor haar gesprekken met Oeros. En ze praatte lang met haar man, erg lang, totdat ze samen een belangrijk besluit hadden genomen.

6. Zin van het Leven

Opgroeien als god was verrassend normaal. Ardex leerde zijn krachten beheersen zoals een sporter zijn spieren uitdaagt of een schilder ervaring moet opdoen met duizend schilderijen. Het grote verschil, natuurlijk, was dat het hele universum Ardex’ schilderij was.

Hij leerde niet om een klein vuurtje in gang te houden, nee, hij ging naar de dichtstbijzijnde planeet en kreeg de uitdaging om tien vulkanen te plaatsen voordat Oeros terug was.

De eerste keren dacht Ardex nog steeds dat het een test was. Dus hij hield zich in. Hij deed alsof hij maar één zwakke vulkaan kon maken. Hij was bang dat Oeros nooit meer terug zou komen en stond erop dat ze zoveel mogelijk oefening in het Hemelpaleis deden.

Maar het tij leek gekeerd. Zijn ouders kwamen steeds terug, ze gaven hem logische oefeningen, en ze zeiden nooit meer het woord monster. In ieder geval niet in zijn nabijheid.

Gedurende vele jaren liet hij zijn krachten steeds meer de vrije loop. Totdat ze geen enkele oefening meer in het Hemelpaleis konden doen, want elke magie die Ardex gebruikte was té groot en té heftig.

“Kijk dan!” riep Ardex enthousiast, nog steeds een baby in de ogen van het universum, maar bijna volwassen in de ogen van een mens. “Met één spreuk heb ik een lavarivier gestuurd over deze hele maan! Geloof me, de volgende keer kan ik twee rivieren tegelijk doen.”

Oeros glimlachte, maar flauwtjes. Ardex’ vrolijke energie viel meteen dood.

“Wat? Wat is er? Is het niet goed?”

“Het is héél goed, zoon. Maar kracht en grootte is niet alles. Ik denk juist dat je moet oefenen met dingen expres klein houden.”

“Wat is dáár nou leuk aan?”

“Leuk misschien niet. Maar controle is belangrijk.”

“Niet leuk? Ik ben een god! Waarom zou ik ooit iets doen dat ik niet leuk vind?”

Oeros lachte hardop. Ardex wist niet of hij werd uitgelachen of dat Oeros de vraag al had zien aankomen.

De oppergod zweefde rondom zijn zoon en teleporteerde samen met hem terug naar het Hemelpaleis. Hij had een stil en mooi plekje gekozen, waar Gaia al lange tijd standbeelden en versieringen maakte.

Gaia zei dat haar beeldschone tuinen streng verboden waren voor Ardex totdat hij zijn krachten beheerste—dus waarom nam Oeros hem zomaar hiernaartoe?

“Waarom,” zei Oeros langzaam, “denk jij dat we dit doen?”

“Om … omdat een groot vuur leuker is dan een klein vuur? Omdat dodelijke lichtflitsen afvuren leuker is dan zinloze vonkjes?”

“Meer algemeen. Waarom bestaan wij? Wat is ons doel, als goden?”

“Problemen in het universum oplossen? Dat is wat jij doet, elke dag op je troon. Oh, en speuren naar leven!”

Oeros humde en knikte, terwijl hij een standbeeld aandachtig bestudeerde. Het toonde hemzelf en Gaia, opgaand in een zoen. Hij leek niet tevreden met zijn gelijkenis.

“En dan?”

“Het leven helpen?”

“Helpen? Wat is helpen?”

Ardex vond een standbeeld van hemzelf. Gaia had hem scherpe slagtanden gegeven. Hij bestudeerde vluchtig zijn gedaante, maar slagtanden waren er niet.

“Nou,” zei hij, “als ze bijna dood gaan, dan redden wij het leven. Of als ze pijn hebben, dan halen wij het weg. Niemand zou ooit pijn moeten voelen.”

Hij zou al zijn magie weggeven om vrij te zijn van de vuren die altijd in hem brandden, altijd pijn deden. Nee, hij durfde niet eens te bedenken wat pijn betekende voor al het andere niet-goddelijke leven.

“Maar wat nou als twee soorten leven ontstaan op dezelfde planeet, en ze gaan met elkaar vechten? We kunnen ze niet allebei helpen. De ene redden betekent de ander doden.”

Ardex was stil. En hij bleef stil, want elk antwoord hierop vond hij zelf klinken alsof het te dom voor woorden was.

Ze liepen door naar de volgende tuin, nog groter en mooier dan de vorige. Naast standbeelden stonden er ook vele bogen die Ardex niet begreep, met een soort paars raam erin.

“En wat nou,” vervolgde Oeros, “als het universum zó vol raakt met leven dat er geen plek of eten meer is voor iedereen? Elke planeet is bezet. Elke oceaan leeggedronken. Hebben we dan geholpen door al het leven te redden?”

“Ik .. denk het niet?” Ardex keek vragend naar zijn vader.

“Ik wil niet dat je zegt wat ik wil horen. Ik wil je dat hier zelf over nadenkt. Zoals ik zei, ooit word jij oppergod, ooit is dit alles van jou. En de waarheid is: nee, god zijn is niet altijd leuk. Meestal niet zelfs.”

Eerst voelde het als een stomp in zijn maag, een klap tegen zijn hoofd. Nadat Ardex door de verwarring heen was, voelde hij vooral frustratie en hulpeloosheid. “Dus ik moet maar tot het eind der tijd dingen doen die ik niet leuk vind!? Je wist dat en hebt toch een kind gekregen?”

Oeros bestudeerde een van de paarse ramen. “Je denkt verkeerd.”

“En nu noem je me ook nog dom!”

De vlammen in zijn binnenste ontwaakten en een paar vulkanen op andere planeten rommelden. Vooralsnog hadden ze met magie voorkomen dat Ardex in het paleis zijn eigen vulkaan neerzette.

Oeros lachte weer. “Nee, nee. Je zei het zelf: het eind der tijden. Er zijn maar twee opties. Ofwel het universum blijft voor eeuwig bestaan, ofwel het stopt ergens een keer—er is een laatste dag van de wereld.”

Een deel van Oeros’ gedaante naderde het paarse raam, waardoor Ardex leerde dat het geen raam was. Hij ging erdoorheen alsof het niet bestond. Het leek nog het meest op een magische dichte mist.

“Dus wat is het doel? Wat is de zin van het leven? Er is geen doel. In het eerste geval eindigt het universum nooit, en als iets nergens eindigt, hoe kan je dan een doel hebben? Als je op reis gaat, maar de reis is oneindig lang, dan kom je nooit aan!”

Langzaam begon het te dagen bij Ardex. De tweede stomp in zijn maag, de tweede klap tegen zijn hoofd. Hij maakte Oeros’ verhaal af. “En als het universum wél eindigt, dan zal iedereen dus ooit sterven, en alles dat je ooit maakt zal verdwijnen. Dus wat is dan het nut van een doel?”

Oeros werd twee keer zo groot van enthousiasme en knuffelde zijn zoon. “Zo mag ik het horen. Gaia twijfelde, maar ik wist dat je volwassen genoeg was.”

Wat moest Ardex daar nou op zeggen? Als hij wist dat het dit betekende om volwassen te zijn—ontdekken hoe zinloos en stom alles is—dan had hij er niet zo van gedroomd. Hij kreeg nu al nostalgie naar de jaren als tiener, feestend en spelend met zijn Moeder en Vader. Het gelukkige gezin dat hij altijd wilde.

Hij had gehoopt dat Gaia na al die jaren geen haat meer had jegens hem. Aan de andere kant, ze zei nog steeds hoe dat volgende kind—zijn zusje—“raar voelde” sinds hij haar magisch had aangevallen. Het leek ook veel langer te duren voordat ze werd geboren.

“Denken aan doelen is zinloos,” zei Oeros met klem. “Het gaat om de reis, niet de bestemming.

Oeros keek in de ogen van zijn zoon, écht diep in de ogen, en verbond ziel met ziel. Ze deelden een verzameling herinnering van de afgelopen tijd, lachend, pratend, en fouten makend.

“Wat zal je uiteindelijk meer vreugde hebben gebracht?” vroeg hij. “Al die jaren van samenzijn en die uitdagingen doen, of dat ene korte moment waarin je definitief sterker bent geworden dan ik?”

Ardex durfde steeds meer van zijn gedaaante door de paarse mist te steken, zwevend naast zijn vader.

“Wat je eigenlijk zegt,” zei hij, “is dat ik moet ophouden met mijn doel om de allersterkste en grootste te zijn? Met het idee dat ik een einddoel moet behalen en dat god spelen dán alleen maar leuk zal zijn?”

“Ja. Je moet gewoon zijn en doen, elk moment, je hele leven.”

Gek genoeg klonk dat als de meest onmogelijke opgave die Ardex ooit had gehoord.

“Ik wil je op missies sturen,” zei Oeros plechtig. “Je bent klaar om mee te helpen in het echte werk van oppergoden. Weet je nog die ene planeet waar ik het eerste zaadje van leven vond? Nou, daar zijn wat, eh, problemen.”

“Waarom ga je zelf niet?” Het klonk harder dan Ardex bedoelde, maar hij was oprecht verbaasd, want Oeros bleef honderdmaal sterker en sneller dan hij. “Straks maak ik een fout, en dan—”

“Ik zei niks over problemen oplossen. We gaan het alleen bekijken. Ben je ons hele gesprek van net nu al vergeten?”

“Ja, ja. Afwachten, we zien wel, laat het gebeuren.” Ardex stuurde positieve energie naar zijn vader. “Jouw favoriete woordjes!”

“Dus. Missie? Als deze goed loopt, heb ik nog een hele stapel voor je!”

Dat schoot bij Ardex in het verkeerde keelgat. Hij had al zijn hele leven het vermoeden dat Oeros hem alleen wilde klaarstomen om zijn hulpje te zijn en zijn vervelende taakjes op te lossen. Gezien het verleden had hij geen zin meer om zijn ouders het voordeel van de twijfel te geven.

“Zie me als meer dan speelgoed en een slaafje,” zei Ardex nors. “Dan praten we—”

Oeros blies een krachtige spreuk in alle richtingen en smeet Ardex door de paarse mist.

Het laatste dat hij hoorde was zijn vader die mompelde: “Zyme, hmm.”

Daarna werd zijn lichaam alle kanten op getrokken en verloor hij het contact met zijn magie.

7. Het Eerste Hemelvoorwerp

Ardex kon zijn ouders wel vermoorden. Maar, tja, om dat te doen moest hij eerst de weg terugvinden naar het Hemelpaleis. Want waar hij nu was …

Altijd hetzelfde. Hij zei nee tegen de stapel missies, dus werd hij maar gedwongen om ze te doen. Vader had hem nodig op een andere planeet, dus werd hij maar ernaartoe gesmeten zonder weerwoord.

Hij zweefde boven een geelrode planeet waaraan hij niks bijzonders kon opmerken. Was dit die plek met het eerste leven? Zou wel weer klein, onvindbaar leven zijn. Hij begon met zoeken.

De goden, beste lezer, zagen alles natuurlijk anders dan wij. Alles dat leefde was groter voor hen, en met elkaar verbonden via gloeiende lijnen als een gigantisch spinnenweb. Ze konden voelen of een ziel in de buurt was, zelfs al was het vele planeten verderop. Dus het feit dat Ardex géén leven voelde … maakte hem bang.

Hadden ze dan toch gelijk? Hij was het monster. Hij was niet zoals een god hoort te zijn. Hij gaf niks om leven en kon het niet voelen.

Maar … de ziel van zijn ouders kon hij wél voelen. Overduidelijk, zelfs, zoals ze bovenop elkaar zaten in het Hemelpaleis. Al die jaren dat ze hem hadden opgesloten en “getest”, kon hij exact voelen waar zijn ouders waren, als een nare geur in een opgesloten kamer die nergens heen kan.

“Hallo?” riep hij. “Is daar iemand? Levende wezens, toon jezelf aan je … god!”

De planeet draaide net weg van haar zon. Ardex hoorde wel geschuifel, maar de oppervlakte werd zo donker dat hij geen beweging kon waarnemen. Hij maakte licht op de enige manier die hij kende: rivieren van lava die als bliksemschichten door de geelrode korst schoten.

Daardoor zag hij zijn allereerste teken van leven. Het was wonderbaarlijk en teleurstellend tegelijk.

Als ze geen mist wilden zijn, namen de goden steeds hetzelfde drietal gedaantes aan. Gaia noemde ze de Aardewaker, Luchtdanser en Zonnestraler. Ardex ging ervan uit dat het een soort oerdiersoorten waren die elke god vanaf geboorte kende.

Deze dieren hadden precies die gedaantes.

De achterste had een prachtige, donkergroene vacht met wortels en takken die uit zijn rug groeiden. Grote, glanzende ogen straalden een wijsheid uit die Ardex nu pas begon te begrijpen.

Een ander had veren in alle miljoenen kleuren die goden konden zien, glinsterend alsof ze waren gemaakt van druppels ochtenddauw. Als dit wezen bewoog, ontstonden windvlagen die liederen zongen.

En vooraan stond een leeuw met een vacht gemaakt uit kleine fonkelende sterren, waarvan Ardex zelfs op afstand de hitte kon voelen. Hij keerde zijn kop naar de hemel en gaf een krachtige brul. Ardex voelde zich bijna een kleine nietsnut in de nabijheid van deze wezens. Bijna.

Wel stonden de dieren ver van elkaar, alsof ze dachten dat de ander besmettelijk was. Was dat de missie? Zo’n ziekte die Vader had uitgevonden verspreidde zich onder deze wezens?

“Ik, eh, kwam alleen even kijken. Hoe gaat het?” Hij klonk als een klein jongetje. Ugh. Hij had meer moeten oefenen voor deze missies.

Of, nee. Dit was de oefening voor deze missies.

“Je bent een god en je vraagt ons hoe het gaat?” De Zonnestraler keek enkele hartslagen vol afkeer, waardoor Ardex kon zien dat hij glimmende gouden ringen in zijn manen had verweven. Daarna keerde hij Ardex de rug en liep weg, samen met alle andere leeuwen.

“Om … om te testen of jullie de waarheid spreken! Natuurlijk weet ik al hoe het gaat. Ik weet alles. Ik ben alleswetend. En ja, soms zeg ik twee keer hetzelfde, maar dan anders, want dat doet mijn vader ook de hele tijd en dan lijk je slim.”

Ardex wist niet wat hem overkwam. Hij bleef maar praten en zichzelf uitleggen, alsof hij iets te bewijzen had tegenover deze dieren.

Het waren ook een beetje zijn dieren. Hij was één van de drie goden in dit universum. Deze wezens, waarvan nog honderden verderop stonden toe te kijken, waren bijna zoals zijn … kinderen.

De Luchtdanser vogel schaterde. “Ah, ik dacht al dat je niet dé oppergod was. Anders was ik zwaar teleurgesteld. Nee, je bent alleen zijn zwakke hulpje natuurlijk.”

Ardex nam de gedaante van de Zonnestraler over en groef zijn poten diep in de grond. “Zwak? Zwak?

Hij stampte en brulde op volle kracht. Een vulkaan rees uit de grond, pruttelend en schokkend, die de groep dieren uit elkaar dreef.

“Je zal respect hebben voor je goden, zoals je respect hebt voor je ouders!”

“Wie respect moet eisen,” zei het wezen met de bomen op zijn rug, “is het niet waard.”

“Oh stop toch een stuk zeewier in je mond.”

Ardex maande zichzelf en zijn vulkaan tot rust. Hij keek alle dieren nog eens in de ogen, hoewel sommige al waren omgekeerd, en klom daarna in zijn eigen vulkaan.

“Ik kwam alleen om even naar jullie te kijken. Observeren. Doe alsof ik er niet ben, ga door met je leven.”

Meerdere Luchtdansers schaterden. “Ha! Makkelijk! We deden al de hele tijd alsof je er niet was!”

Ardex’ vulkaan kwam weer tot leven. Blijf kalm. Blijf rustig. Dit was misschien wel de eerste keer dat deze wezens een god zagen! En had hij niet zijn eigen ouders vaak op dezelfde plagerige manier behandeld?

Bovendien voelde hij zich raar op deze plek. Hij kon de zielen van deze wezens niet voelen of zien. Hij had het idee dat de planeet hem bekend voorkwam. Had Oeros hier lang geleden met hem geoefend? Was deze planeet misschien al onder de invloed van goddelijke magie?

Toen hij weer omlaag keek, was hij plots omringd door een kring van wezens. Alleen de Zonnestralers bleven op afstand, verzameld in de verte. Hij hoorde dat ze elkaar vroegen hoe lang Ardex nog zou blijven.

Misschien dachten ze dat hij maar eventjes bleef. Nee nee, Ardex wist wel beter. Hij zou jaren deze dieren observeren als het nodig was. En daarna ging hij zijn ouders eens laten voelen wat hij van deze streek vond.

Een van de Luchtdansers vlak naast hem fluisterde zacht. “Er … is wel een probleem.”

“Eindelijk,” mompelde Ardex. “Vertel en ik zal doen wat ik kan.”

Zyme. Hij hoorde Vaders gemompel weer. Laat dingen gebeuren en alleen bijsturen als écht nodig. “En dat kan betekenen dat ik niks doe,” voegde hij snel toe.

Wat het ook was, ze durfden het nauwelijks uit te spreken. Ardex leunde naar voren en moedigde hen aan.

Terwijl hij luisterde naar een gestamelde zin, zag hij de leeuwen in de verte verzamelen en een nóg grotere kring vormen rondom iedereen.

“De Zonnestralers … ze … ze vallen ons aan en … doden ons.”

De Zonnestralers vonden dat ze lang genoeg hadden gewacht. Ze brulden.

Onder oorverdovend lawaai stormden ze op de andere dieren af. Ze probeerden te vluchten op Ardex’ vulkaan, maar die was te steil en te heet voor de meeste dieren, terwijl de rookwolken de Luchtdansers de vleugels ontnamen.

De eerste Zonnestralers kregen hun prooi te pakken. Ze beten dwars door het dier heen, scheurden het aan stukken, alsof het niets was. Alsof het speelgoed was waarmee ze speelden.

“Stop! Nu!” Ardex geloofde het zelf niet eens. Hij klonk als een klein muisje, bang voor alles. Onbewust schuifelde hij verder achteruit, hoger op zijn vulkaan, buiten het bereik van zowel dieren die naar hulp reikten als Zonnestralers die hapten.

Twijfel deed hem bevriezen.

Voor zijn ogen werden dieren vermoord door wilde leeuwen, vele malen groter dan de rest. De stem van Oeros riep dat hij het moest laten gebeuren. De stem van Gaia riep dat hij al het leven moest redden.

Beide keuzes betekenden dood en vernieling.

Hij was de god van dood en vernieling.

Zijn stem bulderde over de hele planeet, luid genoeg om meerdere aardbevingen te veroorzaken.

Mijn vlammen zullen jullie opvreten!

Kolommen van rook schoten uit de top van de vulkaan als vurige tentakels. Honderden stomende slangen reikten om zich heen en vonden precies het hart van elke Zonnestraler. Het angstige gekrijs van de dieren werd vervangen door angstig gebrul van de leeuwen. Eén van voor één verdampten ze in de hitte, nog voordat ze met hun ogen konden knipperen, en lieten niks achter.

Met een god aan je zijde, was elke veldslag binnen vijf hartslagen gewonnen.

Alle Zonnestralers waren van het ene op het andere moment verandert in as, meegenomen door de wind. Slechts één leeuw, degene die hem als eerste aansprak, was slim en snel genoeg om te vluchten.

Ardex liet het er niet bij zitten. Hij zweefde op volle snelheid erachteraan, onder stenige bogen door, tussen twee bergen, richting een grot waar de leeuw misschien veilig dacht te zijn.

Het wezen dacht verkeerd.

Ardex haalde hem in en stak zijn gedaante door het leeuwenlijf als een speer. De Zonnestraler ging in rook op, maar niet voordat Ardex één ring uit zijn manen had gegrepen en weigerde los te laten.

Afgeleid door het glimmende voorwerp, zag hij te laat dat dit hele deel van de planeet was gehuld in een verdachte paarse mist. Een dichte mist die hij herkende.

Voordat hij kon terugkeren naar de wezens en hun dankbaarheid kon aanhoren, teleporteerde hij terug naar het Hemelpaleis.

Oeros en Gaia stonden voor hem … en stuurden hem alle positieve energie die ze hadden.

Voor jou, beste lezer, hadden ze eruit gezien als trotse ouders die glimlachten, klapten en joelden. Voor Ardex was dit het grootste geschenk dat hij ooit kon ontvangen. Hij voelde eindelijk liefde van zijn ouders. Hij kon vergeten hoe enorm verzwakt en uitgeput hij zich voelde, terwijl de glimmende ring om zijn gedaante schoof als een armband, en onophoudelijk vonken afketste.

8. De Koudste Godenzoon

Ardex liet de Vuurring nooit meer los. Sinds de ontvangst van zijn Hemelvoorwerp voelde hij zich zowel herboren als … uitgeput. Hij kon het niet plaatsen en was te euforisch om er langer mee bezig te zijn. Dus de jaren die volgden waren de beste jaren die de godenfamilie tot nog toe had gekend.

Gaia leek te hebben besloten dat Ardex niet het monster was. Oeros bleef neutraal, hoewel hij bleef hameren op Zyme.

Het klopte niet in Ardex’ hoofd. Oeros zou niet trots moeten zijn. Ardex had gehandeld, gehaast en destructief. Het omgekeerde van zijn wijze lessen! En het gevolg was honderden dode leeuwen van zijn hand. Misschien was Gaia gerustgesteld, maar zijn eigen twijfels over het monster groeiden.

Dus toen zijn ouders dachten dat alles goed was en geen streken meer verwachtten, sloop Ardex stiekem naar Gaia’s tuinen.

De meeste bogen met paarse mist waren opgeruimd, maar op gevoel kon hij nog een paar van die magische plekken terugvinden.

Het eerste dat hij realiseerde, was dat het opgezet spel was.

Die geelrode planeet kwam inderdaad bekend voor. Het was Dalas, een planeet in de buurt waarop hij vaak had geoefend als klein kind.

Die wezens waren niet echt. Al die jaren dat hij niet in de tuinen had gemogen, hadden zijn ouders met sterke magie deze hele illusie in elkaar gedraaid. Hij had geen echte leeuwen gedood. Dat was niet het eerste zaadje van leven.

Het was de zoveelste test of Ardex geen monster was.

Hij stapte voorzichtig door één van de andere mistbogen. Hij landde op een kleine maan, niet ver van Dalas. Daar stonden precies dezelfde wezens, maar deze liepen niet rond en konden niet praten. Het waren net standbeelden, onafgemaakt en afgebrokkeld. Een mislukte illusie.

Eentje van velen, zo bleek. Zijn ouders hadden flink moeten werken om die ene perfecte, levendige illusie te maken die Ardex voor de gek zou hadden.

Ze hadden heel, heel veel moeite gedaan om dit te maken en al die tijd voor hem te verbergen.

“Ardex?” Gaia’s stem klonk een paar zalen verderop.

Ardex kreeg de neiging ergens in een donker hoekje te duiken, maar dat was onzin. Ten eerste kon Gaia voelen waar hij was, ze hoefde het niet te zien. Ten tweede deed hij niks verkeerd. Hij mocht nu al jarenlang door het héle paleis zweven.

“Ik ben in je tuinen,” zei Ardex luchtig, terwijl hij deed alsof een standbeeld hem flink interesseerde. Gaia zweefde even later langszij en keek mee.

“Och, ja, een van mijn betere werken vind je niet?”

Ardex had geleerd niet zijn eerlijke kritiek te geven op Gaia’s creaties. Hij hield wijselijk zijn mond.

Gaia wreef over haar lichaam. Ardex’ zusje kon er nu elk moment aankomen, en in tegenstelling tot zijn geboorte, was nu wel zichtbaar dat Gaia zwanger was. “Ooit … ooit hoop ik dat dit soort creaties ook echt ontstaan en gaan leven, ergens in het heelal.”

“Er … is toch al leven? Dat zaadje van leven waarover Oeros al eeuwenlang praat?”

“Ja, nou, ja, daarover gesproken … " Ze rilde van top tot teen. “Nee, nee, daarmee willen we je helemaal niet lastigvallen schatje.”

“Ik ben oud genoeg, mam. Ik ben er klaar voor.” Hij wist niet precies wanneer het was gebeurd, maar langzaam was Ardex van gedachten veranderd. Hij wilde best missies voor zijn ouders doen, zeker nu ze een betere band hadden. Hulpje van de oppergoden klonk zo slecht nog niet. Het klonk als iets dat hem elke dag bezig zou houden, en dat was het enige dat telde. “Vertel mij welke missie ik moet doen.”

“Dat zaadje van leven … is aan het sterven. Oeros weet de details, maar zonder hulp zijn we snel misschien weer helemaal alleen in het universum.” Ze rilde opnieuw bij het woord alleen.

Bij het noemen van zijn naam stormde Oeros de ruimte in. Voor degene die altijd rust predikte kwam Oeros erg gehaast en paniekerig over. “Jullie hebben allebei gelijk. Meekomen!”

Het drietal verstrengelde hun misten met elkaar en in een flits zweefden ze vlak boven een andere wereld.

Ardex voelde meteen alle levende zielen. Hij zag de gedaantes, groter dan ze eigenlijk waren, gloeiend en verbonden in een web. Dit was geen illusie, geen test.

Dit was het echte werk. Ardex moest klaar zijn voor het echte werk.

Hij had altijd gehoord dat hij zich extra krachtig en levendig zou voelen in de buurt van leven. Maar hij voelde zich alleen maar nóg meer uitgeput. De theorie van vader dat Gaia hem alle negatieve krachten had gegeven begon hij steeds meer te geloven.

Die levende wezens, beste lezer, waren piepkleine vormpjes zonder enige regelmaat. Ze konden bewegen en stofjes opeten, maar ze zagen er op geen enkele manier uit zoals de meeste dieren die jij kent. Geen ogen, geen benen, geen intelligent gedrag. Maar het leefde, dat wist hij zeker.

Als Ardex dichtbij stapte, zorgde zijn hitte dat de wezens vluchtten. Als ergens een kruimeltje eten lag, vochten ze met elkaar om het te mogen hebben. Zoals al het leven, deden ze niets anders dan hun uiterste best om nog een dagje langer te leven.

Er waren slechts weinig dieren over.

“Ze hebben nooit geleerd om efficiënt te leven of verder te ontwikkelen,” zei Oeros met enige treurnis in zijn stem. “Met wat geluk explodeerden hun aantallen de eerste eeuwen, maar nu sterven ze alleen maar uit. Zonder onze hulp leven ze niet lang meer.”

“Dus we helpen—” Oeros snoerde Gaia de mond. Ze pakte Ardex vast en veranderde haar aanpak. “Wat doen we, schat? Dit zijn de keuzes die je moet maken. Je zei dat je er klaar voor was.”

“Wat doen we?” herhaalde Oeros.

Ardex keek omlaag. De reden voor zijn vermoeidheid werd duidelijk: tijdens de reis was zijn Vuurring van zijn poot geschoten. Hij lag een eind verderop, een glimmend voorwerp dat de levende wezens ook wel aantrekkelijk eruit vonden zien.

Hij zag het nu voor zich. Stel ze pakten die Vuurring, dan zouden die wezens ook ineens een grote berg goddelijke kracht krijgen. Ja, ze zouden vast overleven en sterkere dieren worden. Maar misschien werden ze dan wel een gevaar voor de goden. Misschien werden ze dankzij die hulp té sterk en vermoordden al het andere leven dat ooit zou ontstaan. Misschien konden ze de kracht niet aan en zouden ze juist pijn hebben en doodgaan.

Zoals Oeros in paniek Ardex té veel kracht had gegeven, met alle gevolgen van dien. Hij kon geen hartslag zonder pijn, zonder vlammen in zijn gedaante, zonder een woede die elk moment op verschrikkelijke wijze eruit kon komen. Hij had per ongeluk zijn eigen moeder bijna vermoord—en, als hij eerlijk was, werkte hij toen maar met een kiezelsteentje van zijn ware kracht.

Ardex dacht aan de eindbestemming; hij moest denken aan de reis. Deze dieren hadden even geleefd, maar de wetten van de natuur hadden nu besloten dat ze niet sterk genoeg waren om langer te leven.

Hij moest het laten gebeuren, toch?

Gaia keek hem hoopvol aan. Oeros bestudeerde de kronkelende wezens met al zijn energie, alsof hij zodoende een geheimpje kon leren dat alles kon oplossen.

En toen kwam de tweede realisatie.

Die Vuurring was geen gift. Geen cadeau, geen beloning. Het was de volgende gevangenis: ze hadden een deel van zijn kracht opgesloten in die ring. Als hij hem niet aanraakte, was hij véél zwakker. Als hij hem nu kwijtraakte, werd hij bijna hulpeloos.

Hij bleef wisselen van gedaante, al die gedachten stuiterend door zijn goddelijke brein totdat ze allemaal draaiden in dezelfde grijze pap.

Er was geen juiste keuze. Er was nooit een juiste keuze.

Er was alleen een keuze.

“Zyme,” zei hij. “We doen niks.”

Ardex keerde om en liep weg. In zijn rug stierven de laatste levende wezens die nu in het universum bestonden.

Oeros voegde zich even later naast hem. Gaia weigerde.

“Jullie zijn allebei monsters!” schreeuwde ze. “Red hen! Laat ze niet sterven!”

“Je gaf de keuze aan Ardex,” zei Oeros rustig. “En hij heeft de keuze gemaakt.”

Gaia deed een poging, maar kon de wezens niet redden. Misschien kwam het door haar tranen, misschien kwam het door Ardex’ aanval, misschien hield Oeros haar tegen of besefte ze dat het twee tegen één was.

Of misschien was het simpelweg onkunde en ongeloof. Voor haar ogen stopten de laatste blubbers met krioelen en eten opzoeken. Gaia zweefde achter haar man en zoon aan, een rode reus met tranen die rivieren veroorzaakten.

“Walgelijk! Jij hoort te heersen over het universum als een liefkozende vader!”

“We heersen niet over het universum, wij zijn deel van het universum!”

“En dankzij jullie monsterlijke daden zijn wij momenteel het enige in het hele universum!”

Ardex pakte zijn Vuurring op. De energie stroomde meteen door zijn hele lijf en gaf hem het idee dat hij kon exploderen. Nu pas merkte hij dat in de buurt zijn van de ring óók vermoeiend en gevaarlijk was.

Zijn ouders hadden hem opgezadeld met de zoveelste vloek.

“En als jullie zo doorgaan,” schreeuwde Ardex, “zijn jullie monsters dadelijk ook niet meer in het universum!”

Oeros nam meteen afstand.

“Ondankbaar kreng!” Gaia werd nóg groter. Het kind dat groeide—de lichtgevende bol in haar binnenste—was nu blootgesteld en goed zichtbaar. En het zag er niet gezond uit.

“Vuile heks! Door jullie is mijn leven niets dan pijn!” Ardex spuwde onbewust een vuurbal die alle dode wezens op de grond voorgoed verbrandde. Gaia’s nieuwe japon ontvlamde en was razendsnel verdwenen.

“Moordenaar! Monster! Jij zou je eigen zusje nog doden!”

“Tiran! Waardeloze godin!”

Gaia stak twee misten uit als armen, waarin even later een zwaard verscheen alsof het was gevormd uit kiezelstenen en regendruppels uit de omgeving.

De planeet brak in stukken bij haar brul.

Ze sprong op Ardex af, het puntige zwaard vooruit gestoken richting zijn ziel.

9. Godengevechten

Oeros had net genoeg tijd om de hele groep terug te brengen naar het Hemelpaleis. Ardex voelde zijn Vader nog langer trekken, alsof hij Gaia en hem uit elkaar wilde halen, maar stond het niet toe. In zijn woede blies hij de oppergod zelfs bij hem vandaan.

Ardex had een fractie van een hartslag om de omgeving te bestuderen. Oeros had het gevecht wijselijk verplaatst naar de grootste open plek buiten het paleis, waar zijn magie nog het sterkst was, maar ook nauwelijks iets om te vernielen.

“Welke god laat zijn leven nou sterven!?” krijste Gaia. Haar zwaard zoemde door de lucht als een roofvogel, sneller dan Ardex had verwacht. Met een reeks vuurballen probeerde hij het wapen nog te smelten, maar hij was te laat.

Het doorkliefde zijn gedaante diagonaal van boven tot onder. Van zo’n schok herstelde niemand.

Ardex was vooral teleurgesteld in zichzelf—totdat hij merkte dat hij nog leefde en nauwelijks gewond was.

“Welke ouders sluiten hun kind de eerste jaren van zijn leven op?” brulde Ardex. Hij voedde zijn eigen woede, verhoogde zijn eigen vuren binnenin, wetende dat het hem sterker zou maken. “Welke ouders zien hun kind als het kwaad en niets dan het kwaad!?”

Wat had het zwaard gedaan?

Op alle plekken waar het Ardex had geraakt, groeide hij terug. Nee, hij groeide sterker terug. Hij werd groter. Zoals een spier die eerst afbrak door beweging en daarna steviger terugkwam.

De geraakte delen van zijn vuren laaiden hoger op dan eerst. Zijn vuurring moest zichzelf breder maken om nog te passen.

Ardex grijnsde. Waar was hij al die jaren bang voor geweest? Natúúrlijk kon zijn moeder niks terugdoen. Ze kon alleen dingen maken, geen dingen vernielen. Alleen groeien, niet krimpen.

Zonder angst stormde Ardex op Gaia af. Ze hield het zwaard nog omhoog, maar in haar gedaante las hij de onzekerheid, alsof het wapen ineens te zwaar was en elk moment uit haar klauwen kon glippen.

“Tja, dat krijg je als je alle negatieve krachten aan je zoon geeft,” zei Ardex op vlakke toon. “Je kan niet vechten, of wel? Jij kan mij niks serieus aandoen.”

Hij brulde opnieuw, werd een leeuw, en sprintte op volle vaart richting zijn moeder. Tornado’s van vuur wikkelden al om zijn lijf als kronkelende slangen en slingers wapperend in de wind. Zijn manen fonkelden met het licht van sterren, zó fel dat hij iedereen en zichzelf verblindde.

“Oeros! Help me!” schreeuwden ze tegelijkertijd.

Oeros deed niets. Hij zweefde ver van het gevecht. Hij verhulde zichzelf in magische misten in duizend kleuren, alsof hij alle denkbare wapens in de aanslag en opgeladen hield—maar hij leek niet van plan er één te gebruiken.

Ardex was één sprong verwijderd van Gaia.

Ze kon alleen maken, dus ze maakte een zwarte muur van onbreekbaar hard steen.

Ardex veranderde terug in zijn mistgedaante, maar zelfs daarin werd hij tegengehouden. Hij brulde en brulde, met hete vlammen als resultaat, en brandde de muur weg. Zodra het gat groot genoeg was, sprong hij erdoorheen.

Gaia was nergens te bekennen. Paniekerig draaide hij rondjes, totdat iets op zijn hoofd kletterde. Iets … zachts, totdat het steeds meer werd, steeds feller, en zijn lichaam begon te stomen.

Zijn moeder was een waterig silhouet in de verte, dansend en zwevend. Ze had een regenbui opgeroepen.

Elke druppel deed pijn. Het water botste met het vuur in hem. Soms won het ene element, soms het ander. Maar de helft van je lichaam verliezen deed nog steeds ongelofelijk veel pijn.

“Je had beloofd mij te steunen,” riep Ardex naar Oeros. Hij verbeet de pijn en was bijna onverstaanbaar. “Of ben je net zo’n leugenachtig monster als je vrouw?”

Inmiddels stond hij in een plas water.

“Ik … ik … " Voor het eerst was Oeros compleet sprakeloos. Moedeloos.

Naarmate Ardex ouder werd, had hij al geleerd dat Gaia de échte oppergod was en Oeros meer een schoothondje. Als Gaia haar zin kreeg, werd Ardex het volgende slaafje, net als zijn zusje, en welke kinderen er dan ook aan kwamen. Als Gaia de baas mocht blijven, zou het universum overvol en uit balans raken, omdat ze alleen maar maakte en nooit weghaalde.

Ardex zag dat het niks ging worden en gromde. “Dan vernietig ik jullie allebei!”

Bij het laatste woord sloeg zijn hele lichaam rood en geel uit. Hij produceerde een explosie zo heet dat alle kleuren verdwenen en je de hitte alleen nog kon voelen. Alle regen in zijn nabijheid verdampte direct, alle plassen nu kolkende lava. Ervoor in de plaats kwam een dichte witte mist die al het zicht ontnam.

In die dekking probeerde hij Gaia te vinden en te besluipen, stil en onopgemerkt. Maar woede had hem dom gemaakt—goden konden elkaar voelen, zelfs al konden ze elkaar niet zien.

Gaia’s gedaante verscheen in zijn rug, een reus vergeleken met hem, en hield hem in een houdgreep. Voordat hij kon reageren werd zijn gedaante al fijngeknepen en alle beweging onmogelijk gemaakt.

Gaia kon jou alleen doden met een té stevige knuffel.

Ze groeide plantenstengels uit de dorre, verbrande grond. Als tientallen handen grepen ze Ardex nog steviger vast.

Ze trok al het sterrenstof in de omgeving naar haar toe en veranderde het in een glimmende deken die als een harnas om Ardex’ lichaam sloot.

Ze maakte een zwerm kleine wezentjes die weigerden Ardex te steken, maar wel de vuurring uit zijn bezit trokken.

Maar wat ze ook deed, Ardex kon alles vernielen. Dat was altijd makkelijker dan maken.

Hij gaf zichzelf scherpe klauwen en sneed de plantenstengels door alsof ze van papier waren.

Hij keerde terug naar zijn vroegere zelf, een zwart gat van negatieve energie, waardoor hij het sterrenstof sneller aantrok dan zijn moeder.

Hij pakte Gaia’s wezentjes en corrumpeerde ze, alsof hij hen bedierf, waardoor ze hun eigen maakster aanvielen.

Ardex spartelde, maar bleef spiralen van vuur uitzenden en wist zeker dat hij zich kon loswrikken. Gaia weigerde hem los te laten, zelfs terwijl hij haar gedaante steeds meer vernielde, zelfs terwijl het kind in haar rommelde van angst of pijn.

Hij herinnerde zijn aanval jaren geleden. Hoe één onverwachte explosie Gaia tegen de muur wierp en lange tijd uitschakelde. In een vlaag van waanzin probeerde hij hetzelfde opnieuw.

Gaia bleef deze keer makkelijk overeind, maar hij kwam wel los.

Hij zweefde weg, zo snel hij kon. Gaia kleefde aan hem vast en racete achter hem aan. Als twee bliksemsnelle vogels tolden ze door de lucht, terug naar het paleis. Ze braken door de eerste muur alsof hij er niet stond, en de tweede, totdat Ardex moest wijken om niet per ongeluk in een magisch portaal te duiken.

Gaia repareerde muren vlak voordat Ardex erdoorheen moest. Hij brak standbeelden af terwijl hij langskwam en zond de brokstukken recht op zijn achtervolgster af.

Maar zou hij ooit winnen? Kon hij winnen? Kon een onsterfelijke god sterven? En wat dan?

“Laatste kans Oeros!” brulde Ardex. “Help mij en beëindig dit gevecht!”

Oeros kwam niet. Die stond vast ergens Zyme te mompelen.

Die gedachte, beste lezer, hoe kort ook, was Ardex’ ondergang. Zijn hoofd vulde met herinneringen aan Vader, al die jaren van oefening en gesprekken. Het vulde zelfs met de glimlach van zijn moeder en haar blijdschap en positieve energie over … alles.

Hij wilde helemaal niet vechten. Hij wilde familie—niet zijn familie doden. Hij wilde zijn zusje verwelkomen en de wonderen van de wereld laten zien, een goede oudste broer zijn voor alle komende goden.

Hij was geen monster, daarover was hij eindelijk zeker. Gaia ook niet. Maar als de een de ander zou doden, zou het monster ontstaan.

Dus er was maar één uitkomst.

Hij zoefde naar Gaia’s deel van het paleis, een wirwar van fonteinen, rivieren, en bruggen daaroverheen.

Zodra hij erboven zweefde, deed Gaia precies wat hij verwachtte. Al het water schoot tegelijkertijd de lucht in, alsof honderd walvissen tegelijk de oppervlakte opzochten voor een hapje lucht, maar deze keer hadden ze alleen trek in een hapje vuurgod.

De klap sloeg tijdelijk alle magie uit zijn lichaam. Net zoals toen zijn aanval lang geleden Gaia’s ziel kort had gesplitst van haar gedaante. Het doofde niet zijn vuren—die last bleef altijd.

Pijn overweldigde hem. Het laatste dat hij voelde was de nabijheid van een doodsbange Gaia. Het laatste dat hij hoorde was haar geroep naar Oeros en dat hij metéén moest komen helpen.

Hij wist niet hoe lang hij uitgeschakeld was geweest, maar toen hij wakker werd zat hij in een kleine stenen kamer. Ondergronds. Hij zag het meteen. De lichtgevende muren die vonken loslieten, die hij als kind ook jarenlang zag bij de eerste “monstertest” van zijn ouders.

Een magische gevangenis.

10. Epiloog

Oeros was de eerste die hem kwam opzoeken. Voor Ardex’ gevoel was er al een eeuwigheid verstreken, maar dat kon niet waar zijn, want Oeros eerste zin was: “Gaia is nu aan het bevallen van je zusje. Ons tweede kind.”

“Top.” Ardex voelde zich nog steeds vreemd, zowel in zijn gedaante als in zijn hoofd. “Wanneer mag ik hieruit?”

“Dat … zijn we nog aan het bespreken.”

“Gaia viel mij als eerste aan! Ik beloof dat ik haar niks meer aandoe.”

“Dat weet ik. Daarom ben ik hier,” hij keek om zich heen, “op het enige moment dat Gaia me niet zal vinden.”

Ardex glimlachte, tot hij herinnerde hoe Oeros niks had gedaan om hem te helpen. Hij had het zelfs beter gevonden als hij Gaia had geholpen! Zolang hij maar een keuze had gemaakt en Ardex een duidelijke tegenstander had om te vechten! Maar nu … nu wist hij niet wat Oeros nou eigenlijk kon en waar hij voor stond.

“Je weet dat ik hier uit ga breken,” zei Ardex zo dreigend mogelijk. “Het is slechts een kwestie van tijd. Laat me hier eeuwenlang rotten en ik zal … minder vredelievend zijn.”

“Ardex. Hoor jezelf nou eens praten. Als ik zou willen, zou ik je met één handomdraai kunnen doden. Ja? Besef je dat? Je dreigementen betekenen niks en als je mij ooit aanvalt lig je dood op een planeet voordat je met je ogen kan knipperen.”

Ardex wilde ertegenin gaan. Hij zei de hele tijd hoe sterk hij was, maar hij liet het nooit zien. Maar hij vond het risico te groot, en iets in Oeros’ stem gaf hem het idee dat hij de volledige waarheid sprak.

Had hij het weer voor elkaar. Zijn eigen ouders spraken over hoe ze hem gingen vermoorden.

“Het spijt me,” zei hij zacht. “Ik weet niet wat je me hebt gegeven, Oeros. Die keer dat je me in paniek krachten gaf. Maar het is een oncontroleerbaar vuur. Het is te veel. Ik wil een goede god zijn en een goede zoon, maar soms is het alsof … alsof ik mezelf niet bestuur.”

Oeros stuurde geruststellende energie door de magische tralies.

“Dat weet ik. Daarom gaven we jou de Vuurring, het eerste Hemelvoorwerp, en we zijn van plan dat voor ieder kind te doen. Jij ziet het misschien als een vloek, maar het is een gift. Ik bedoelde het in ieder geval als gift—ik ken Gaia’s ware intenties niet.”

Hij toverde een groot doek tevoorschijn.

“Sterker nog,” fluisterde hij, “ik heb stiekem een tweede gift meegebracht.”

Hij trok het doek weg. Een bevroren vlam, alsof het was gemaakt uit glas en steen, zweefde voor hem. Binnenin zag Ardex hoge vuren en felle vonken, maar vooral een diep zwart gat, alsof het hart uit deze vlam was gerukt. Aan de rand van het gat werd licht verbogen, alsof je door een glas water keek, terwijl binnenin al het licht verdween.

“De Vlamvreter,” zei Oeros. “Gebruik het om de ergste vuren en oncontroleerbare magie te temmen.”

Hij leunde voorover en sprak nóg zachter. “Maar mondje dicht. De regel is één Hemelvoorwerp per kind en Gaia wil dus sowieso niet dat ik met je praat in de gevangenis.”

Ardex hoorde het nauwelijks, betoverd door de Vlamvreter. Zodra hij het aanraakte, kalmeerden de vuren in hem en … voelde hij geen pijn meer. Geen pijn meer. Rust.

“Hoe … hoe maak je die dingen?”

Hij dacht terug aan zijn test. Hoe die leeuw hem expres had weggeleid totdat hij door zo’n paarse mist sprong. Hij zuchtte.

“Het moet vrijwillig, of niet? Ik moest vrijwillig, met de Vuurring, door de paarse mist rennen, zodat jullie een deel van mijn kracht erin op konden sluiten.”

Oeros zond bevestigende energie. “En de Vlamvreter ontstond toen jij je bewust overgaf aan Gaia. Ja, we weten wat je hebt gedaan. Zeg wat je wil, maar Gaia heeft de wetten van de wereld zodanig ontworpen dat het goede daden beloont.”

Ardex kon geen goed woord over Gaia zeggen. En ze gingen deze test bij elk volgende kind doen? Wat als eentje faalde? En als hij niet hét monster van de voorspelling was … dan moest het dus een van zijn broertjes of zusjes zijn. Moest hij toekijken hoe ze dit allemaal een ander godenkind aandeden.

De lange stilte die volgde gaf Oeros een reden om weer te vertrekken. Hij bleef nog even hangen bij de opening naar boven.

“Je hebt het juiste gedaan door het leven te laten sterven en je nergens mee te bemoeien. Je hebt het juiste gedaan door je over te geven. In mijn ogen, Ardex, heb je altijd alleen maar het juiste gedaan. Geen leven zonder dood, mijn zoon.”

Ardex wilde naar zijn Vader toe rennen, maar botste op de magische muur die nergens voor week. Hij voelde iets nieuws. Verdriet? Blijdschap? Tranen?

Wat het ook was, hij wilde het blijven voelen. Na al die pijn en al die gevechten, gaf de Vlamvreter hem eindelijk de kalmte en controle waar hij op hoopte. Geen eindeloze pijn meer. En dan ook nog Vader’s goedkeuring.

Hij gaf zichzelf twee klauwen en kraste in de stenen vloer, terwijl tranen eromheen vielen.

Geen blijdschap zonder verdriet.

Het gevoel eindigde door een stem van boven. Gaia’s stem.

“Oeros? Help! Help, ons volgende kind is—”

 

En zo ging het leven door …