1. De Lampen in de Lucht

Tibre volgde de kaart getekend op de grotwand en bereikte niks. Ze hadden nu bijna alle cirkels bezocht, maar tenzij ze een fout hadden gemaakt, was er niks te vinden op die plekken. Geen voedsel, geen verscholen dorp, geen magisch voorwerp.

Zijn maag rammelde. Zijn blote lichaam, omringd door niets anders dan een dun dierenvel, leunde uitgeput en verslagen tegen een grote rots. Tot aan de horizon was niet anders dan leegte, gevuld met zeldzame bomen of dieren die over de modder huppelden.

Lazen ze de kaart misschien ondersteboven? Nee, dat had Jassia ook al geprobeerd, en dat was net zo zinloos. Ze zouden het de tekenaar van de kaart natuurlijk willen vragen, maar niemand wist wie dat was. Het leek onwaarschijnlijk dat er ander intelligent leven bestond op deze planeet, die lang geleden had ingebroken in hun grot en een kaart voor hen getekend.

Tibre wist dat de dag jong was en dat hij voor de avond eten moest vinden. Hun voedselvoorraad was zo goed als op, en het verbaasde hem elke dag opnieuw hoe snel alles werd weggevreten door de kleine groep mensen op deze planeet. De enige groep mensen, voor zover zij wisten. Maar de motivatie om wéér eten te zoeken—die was zeker nergens te vinden.

Het was al middag toen zijn maag zo hard rommelde dat hij bijna dubbelklapte. Hij haalde eindelijk zijn ogen van de grond en liep verder. Dan maar afwijken van de kaart, het onbekende gebied in.

Zijn blote voeten sleepten over keien en scherpe takjes, maar daar kon hij inmiddels tegen. In de verte hoorde hij zijn eigen kinderen rennen en spelletjes spelen. Hij had niet eens de energie om te zeggen dat ze moesten ophouden en moesten helpen met eten verzamelen. Vooral omdat ze blijdschap toonden die hij zelf niet meer voelde, en daarvan wilde hij elk moment meemaken.

Toen de zon al in zijn rug stond, vond Tibre een grot. Een onaangeraakte grot, zo dacht hij, totdat hij de eerste stap naar binnen zette. Hij voelde rond zijn heupen: zijn vertrouwde Echoriem was er nog. Als hij gevaar tegenkwam zou hij tegen het metaal slaan om herrie te maken.

Al binnen enkele meters hield al het buitenlicht op en stond hij in diep duister. Hij gaf de hemel een laatste blik: had hij maar één van die sterren om licht bij te schijnen. Zelfs midden in de nacht, was de hemel rondom deze planeet zó fel dat het soms wel dag leek. Soms grapten ze dat er meer sterren hun planeet bespioneerden dan dat er bomen groeiden.

Hij legde zijn ruwe handen op de muren om te voelen waar het heen ging.

En hij voelde een streep. Zijn nagel ging heen en weer, boven naar beneden, totdat hij zeker was: dit is een bijna perfecte verticale streep. Die moet met intentie in de grot zijn gekrast.

Zijn hand schoof verder en voelde de volgende streep. En nog een. Een bundel verticale streepjes stond in de rotswand, daarna een lege ruimte, en daarna wéér zo’n bundel.

Verder in de grot klonken druppels. Op een langzaam, consistent tempo echode het geluid richting zijn oren. Dat moest hij onthouden—een potentiële nieuwe waterbron.

Maar zijn aandacht bleef bij de streepjes, die hij begon te tellen. Vijf. Tien. Vijftien. Het ging maar door, en door, en door.

Hij struikelde over een zwaar voorwerp op de grond. Zijn hoofd viel in een zacht stuk grond dat hij meteen herkende, aan de geur en het gevoel, als as van een gedoofd vuur. Zijn vingers grepen naar het voorwerp, maar dat rolde razendsnel van de helling af—deze grot ging blijkbaar alsmaar dieper en dieper.

Hoe verder hij kwam, hoe chaotischer de strepen. Ze waren niet meer recht. Ze stonden niet netjes bij elkaar of waren ineens horizontaal toegevoegd. Sommige waren zo kort en ondiep dat hij niet zeker was of hij ze moest tellen.

Toen hij dacht ze allemaal te hebben gevoeld, kwam hij uit op 728.

Wat hij daarmee moest, wist hij al helemaal niet.

Tegen de tijd dat hij de grot weer verliet, schenen al die duizenden sterren hem bij. En ze leken hem te belonen voor zijn moeite: hun scherpe stralen verlichtten een groot vierkant met voedsel.

Tibre keek razendsnel om zich heen. Had iemand dit hier achtergelaten? Een van zijn eigen stamleden te lui geweest om het verder te trekken?

Hij zag niks verdachts en stapte dichterbij. Het bleken meerdere vierkanten, gemaakt van een bruin houtachtig materiaal, maar veel zwakker en flexibeler. Hij moest Jassia vragen of zij een nieuwe versie van hun uitvinding de doos had uitgevonden. Een groot deel van de zijkant was zwartgeblakerd of zat vol gaten.

En in die vierkanten, ternauwernood bij elkaar gehouden, zaten stapels op stapels eten. Tibre watertandde en likte zijn lippen, waarna hij zonder nadenken een homp brood greep. Toen hij een hap nam, spuugde hij het meteen uit.

Er zat iets omheen. Een soort doorzichtig dun stofje, maar zeker geen dierenhuid of platgestampt hout, de enige materialen die hij kende.

Was dit van iemand anders? Mocht hij hier niet aan zitten? Hij was te hongerig om zich hierdoor te laten weerhouden. Hiermee konden ze zichzelf vast jarenlang voeden! Hij hoefde niet meer elke dag opnieuw te werken voor eten!

Hij rukte het beschermende materiaal eraf en vrat het hele brood weg. Daarna sleurde hij zoveel mogelijk eten mee terug naar zijn thuisgrot.

Er werd direct een feestmaal georganiseerd. Sommige stamleden weigerden te eten van dit “vervloekte eten” en waren boos dat Tibre die duidelijke “bescherming” eraf had gerukt. De meeste schokschouderden en aten gezellig mee.

Het was de gewoonte dat Tibre dan een verhaal vertelde. De persoon die het feest had veroorzaakt, moest een toespraak geven. Zijn maag keerde al ondersteboven, zijn lichaam geïrriteerd dat hij weer moest opstaan en hetzelfde verhaal nogmaals vertellen. Hij kende überhaupt maar een stuk of tien verhalen, allemaal dankzij zijn moeder.

Maar hij deed het toch. Hij wist hoe zeer zijn kinderen hiervan genoten, en het was een van de weinige dingen waarvan hij zelf nog genoot.

Hij rammelde zijn Echoriem om de aandacht te trekken. Terwijl hij zijn dierenhuid rechttrok, stapte hij naar het kampvuur. Eentje die alleen bestond om het eten op te warmen, want de lichtjes waren vannacht vel genoeg van zichzelf.

“Kijk naar de hemel,” zei hij, zijn vinger omhoog wijzend. “Wij noemen het sterren, maar dat zijn het natuurlijk niet. Nee nee, het zijn gloeilampen.”

De gewoonlijke “oohs” en “aahs” stegen op. Alle kinderen omcirkelden hem en keken op met grote ogen.

“De legendes zeggen dat de goden deze gloeilampen hebben achtergelaten. Als cadeau voor deze prachtige planeet. Om ons altijd bij te schijnen en het juiste pad te tonen, want deze magische apparaten doven niet zoals een vuur, nee, ze zullen voor altijd branden!”

“Maar hoe weten we dat?” zei Piponre plotseling, zijn oudste zoon.

“Ja, dat vertelde mijn moeder altijd.”

“En hoe wist grootmoeder dat?”

“Geen idee,” zei Tibre eerlijk. “Misschien was zij erbij toen de goden dit maakten?

“Het zijn sprookjes,” mompelde Piponre. “Ik heb meer dan genoeg van die gloeilampen zien uitgaan in mijn leven.”

“Maar nee,” zei Tibre met een grote glimlach. “Dat waren dus sterren. Die doven, die gaan uit. Maar deze gloeilampen—”

“Hoe kan iets eindeloos aanstaan?” vroeg Piponre.

“Batterijen.”

“Wat zijn dat?”

“Geen idee.”

Piprone zuchtte luid en stond op. “Maar wat is een gloeilamp?”

“Een magisch apparaat, dat zei ik toch? Iets dat licht geeft, in ieder geval.”

“Maar hoe? Hoe kan een vuur zweven?”

“Kooom ooop Piponre,” zeurde een meisje. “Verpest het verhaal nou niet.”

“Ze heeft gelijk,” zei Jassia, die nu pas terugkeerde van haar onderzoek naar de rare doos van het voedsel. Ze schudde haar hoofd naar Tibre; zij had dus ook geen idee wat het was. Dat getal, 728, zei haar ook niks.

Jassia was de enige holbewoner met een huisdier. Het volgde haar overal. Het zat nu op haar schoot en luisterde naar het gesprek, knikkend alsof die het begreep.

“Het was een prachtige dag waarin we enorm veel eten hebben gevonden,” zei ze. “Laat Tibre een sprookje vertellen.”

Tibre dacht dat er weinig sprookjesachtig aan hun leven was, maar hij ging toch door.

“De legende praat over twee dieren die zó smoorverliefd waren dat ze elkaar de sterren van de hemel wilden geven. En dat deden ze! Het waren halfgoden, ze konden alles. Maar toen was de ruimte dus duister en leeg, alle planeten voor eeuwig koud, dus andere halfgoden maakten deze magische gloeilampen die eeuwig zouden branden. En ze brachten een groot deel ervan naar hier, want,” dit was het deel dat Tibre vooral zichzelf vertelde, “deze planeet is de mooiste uit het heelal.”

Enkele kinderen begonnen te krijsen. Nou nou, zo slecht had hij het toch ook niet verteld?

Ze sprongen van hun plek en renden in alle richtingen weg van het kampvuur, terwijl ze omhoog wezen. Tibre volgde de vinger.

Eén van de felste lichten was uitgegaan. Nee, niet uit, veranderd. Hij verplaatste razendsnel, verschool zich even achter een andere gloeilamp, en werd toen groter.

Totdat iedereen krijste en wegrende, want de stip kwam precies op hun kampvuur af.

Tibre dook net op tijd opzij en gooide zijn armen over zijn hoofd. Een hartslag later trilde de grond en piepten zijn oren, terwijl meerdere scherpe punten in zijn rug staken. Het vuur was gedoofd, maar het licht bleef.

Toen hij omdraaide, lag een gloeilamp middenin de kring. Het doorzichtige omhulsel was gebarsten in honderden stukjes, waardoor ze de gloeiende draad in het midden konden zien en aanraken.

Met open mond sloop Jassia dichterbij.

Toen viel de gloeilamp uit.

Ander verhaal?

Deze knoppen gaan naar de verhalen hiervoor (links) en hierna (rechts).

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

1. De Lampen in de Lucht

Tibre volgde de kaart getekend op de grotwand en bereikte niks. Ze hadden nu bijna alle cirkels bezocht, maar tenzij ze een fout hadden gemaakt, was er niks te vinden op die plekken. Geen voedsel…