6. Vervloekte Schat van Hol

Toen Jassia tegen zijn grotopening tikte, zei Tibre dat ze weg moest gaan. Zijn stem was verzwakt, zijn lichaam in protest tegen het gebrek aan eten.

Toen Jassia alsnog binnenliep en bleek zag als een lijk, wist hij hoe laat het was.

“Zandir is overleden,” zei ze zachtjes. Daarna harder: “En Piponre, jouw zoon, is ontvoerd!”

Zie je wel? De natuur was tegen hen. Alles ging altijd mis, iedereen ging veel te vroeg dood, wat had het allemaal voor zin? En nu was zijn zoon weg vanwege een mysterieuze indringer. Hij zou nu dagenlang naar hem kunnen zoeken, niks vinden, en dan waren vast zijn andere kinderen óók ontvoerd.

“Hallo? Hoor je me wel?” Jassia schudde Tibre door elkaar. Ze duwde zijn grote, logge lijf van het stenen bed, maar zelfs de klap tegen de grond kreeg geen reactie uit hem.

“Piponre heeft heel duidelijk gemaakt dat hij niks meer geeft om zijn familie,” mompelde Tibre.

“Misschien geef jij niks meer om alles. Ik geef wél heel veel om hem!”

“Wanneer zijn jullie stiekem vriendjes geworden? Dacht dat jullie elkaar haatten.”

Haar wangen kleurden rood. “Eh, de hele stam, natuurlijk. Die geven allemaal veel om hem.”

“Nou, dan mogen jullie allemaal zoeken.”

Jassia schopte stenen door de grot. “Elke seconde vertraging is verspilde tijd. Jij bent nu de oudste en de sterkste, Tibre. Ik ga niet alleen op zoek in het donker, en ook niet met hulp van tienjarigen. Ik heb jou nodig.”

“We hebben allemaal dingen nodig—”

Jassia hurkte en zette haar schouders onder Tibre’s oksels. Daarna maakte ze haarzelf lang, kreunend en grommend, totdat ze zijn zware lijf kon meeslepen. Hij liet het in eerste instantie gebeuren, maar het geschraap over de grond deed hem te veel pijn, dus hij begon toch maar te lopen. Tergend langzaam, maar het was iets.

Zodra ze bij haar eigen grot kwamen, stond Tibre weer op eigen voeten. Maar goed ook, want Jassia had niet genoeg gegeten hiervoor. Ze struikelde direct in de armen van haar man, die haar bezorgd aankeek.

“Lieverd, laat Tibre dit doen, of mij en Borrick, maar doe rustig aan.”

Hij leunde naar voren voor een zoen; zij keerde weg.

“Verzamel alles dat een wapen kan zijn,” zei ze. Haar beer haalde de verzamelde wrakstukken van de schappen.

Jassia viel meteen op dat ze compleet verschillend waren.

Hoe had ze dat niet eerder gezien? Het was donker, ze was in paniek, ze had nog geen tijd gehad om ze goed te bestuderen. Maar het ene wrakstuk, dat ze had gevonden op de plek waar het ruimteschip was neergestort, had een hele andere kleur, ander materiaal, andere schilderingen, en zelfs andere draadjes. De andere wrakstukken leken primitiever, alsof iemand een ruimteschip had nagebootst met mindere middelen.

Waren meerdere ruimteschepen neergestort? Als ze nu in de verte een puntje zagen neerdalen, gingen ze ervan uit dat het een gloeilamp was, maar misschien was dat niet zo.

Ze klapte haar Echoriem tegen de wrakstukken en luisterde naar het geluid. Ja, de imitatie was ook veel meer hol dan die ander en zou sneller uit elkaar vallen als ze begon te hameren.

Maar hoe vaak ze de voorwerpen ook omdraaide in haar handen, ze kon niet ontdekken hoe ze die lichtflitsen maakten.

Tibre’s kinderen renden naar binnen.

“Pap! Heb je het weer on-opgegeven?” riep zijn jongste dochter blij.

“Dus … gegeven? Ondergegeven?” zei zijn andere zoon.

Hij nam ze allebei in zijn grote gespierde armen en gaf ze meerdere zoenen op de wang. Hij kon niet ontkennen dat deze simpele handelingen hem blij maakten en zin gaven, ook al probeerde zijn hoofd dat wel.

Piponre bleef zijn zoon. Familie was alles. Zijn kinderen helpen en groot zien worden, een aardig en sterk levend wezen achterlaten als je zelf sterft, was dát geen zinvol doel? Hij herhaalde het maar tegen zichzelf totdat hij iets van energie voelde, iets van spanning en de wil om naar Piponre toe te rennen en hem in zijn armen te sluiten.

“Beste rakkers, ga naar je grot en blijf binnen totdat het veilig is. Wij gaan jullie oudste broer redden.”

Veilig!? Wat is—”

“Als je lichtflitsen ziet, verstop je,” zei Jassia gehaast. Ze keerde naar haar man. “Hij zal op jullie letten, toch lieverd?”

Haar man zuchtte. “Ja, ja, alles wat jij wilt.”

Ze verlieten de grot en volgden het pad dat Jassia eerder had gerend, maar dan in omgekeerde richting.

De gloeilamp was niet verplaatst. Hij was lang genoeg uit dat de herinnering al speelde. Alsof het afgesproken was, bleven ze allebei stilstaan en kijken.

Een grote ruimte vol lichtjes, en vierkante blokken die ook herinneringen leken af te spelen. Maar deze herinneringen waren interactief: ze konden op knopjes drukken, of dingen zeggen, en ze veranderden.

“We hebben de reden ontdekt,” zei een menselijk vrouwengezicht op de grootste platte rechthoek. “We worden keer op keer verslagen in elk ruimtegevecht omdat de tegenstanders kunnen reizen met de snelheid van het licht.”

“Onmogelijk!” zeiden meerdere wetenschappers meteen, die met boeken, papieren en meetinstrumenten rondliepen door de kamer.

“Het is mogelijk. De berekeningen kloppen, de ooggetuigen zijn het allemaal met elkaar eens. Er is een stofje of apparaat, dat is onduidelijk, dat hun ruimteschepen honderd keer sneller laat vliegen dan de onze. Daarvan winnen we nooit.”

Een man in strak, glanzend uniform ijsbeerde door de kamer. “Dus wat stel je voor?”

“Geef op, commandant,” zei de vrouw kortaf.

De man trok een knoop van zijn uniform in verbazing. “Heb ik dat goed gehoord? Nee, dat kan niet. Niemand zou diens eigen leger zo verraden. Wat zei je?

De vrouw rolde haar ogen en vertrok. Het vierkant sloot zichzelf af; alleen een donkergrijze leegte keek hen nog aan.

De man in uniform keerde naar de anderen in de kamer, die met ingehouden adem wachtten op wat ging komen.

“We vinden de oorsprong van hun snelheid. En we stelen het voor onszelf! Wij geven niet op! CAJARA geeft niet op!

De herinnering spoelde door naar een volgend gesprek tussen de commandant en de norse vrouw. Ze had haar baan blijkbaar mogen houden, maar daar leek ze niet al te blij mee.

“We hebben de oorsprong gevonden,” zei ze.

Haar gezicht besloeg slechts een deel van het vierkant, want het andere deel werd opgevuld door een ronddraaiende gedetailleerde weergave van een planeet.

“De kracht om met de snelheid van het licht te reizen, komt van deze planeet: Hol. Het leger staat klaar, commandant,” zei ze met tegenzin. “Op uw commando vallen we Hol aan en pakken het af.”

“We moeten genadeloos zijn,” bromde hij. “Als ze dat kunnen, hebben ze vast meer technische snufjes. Iedereen wordt ingezet, en iedereen vecht 120%.”

“We hebben deze informatie verhandeld met een andere diersoort in de ruimte,” zei de vrouw. “Het kan zijn dat ze ook zullen aanvallen. Wat zeg ik, het kan zijn dat we met open ogen in een ruimtegevecht met tientallen legers lopen.”

“Prima,” zei de commandant zonder enige twijfel. “Mensen hebben nog nooit een ruimtegevecht verloren.”

De herinnering spoelde een laatste keer door. Het gevecht was in volle gang en leek verdraaid veel op het ruimtegevecht dat ze in een eerdere herinnering hadden gezien. Maar het was niet hetzelfde, want de planeten waar ze omheen draaiden waren anders. Dat begreep Tibre niet: de Grote Kaart in hun grot bewees dat een zonnestelsel over tijd hetzelfde bleef.

En toen was Hol veranderd in een zwarte wildernis.

De planeet was al niet groot. Nu had het gevecht flinke happen uit de oppervlakte genomen, en de rest verbrand, verschroeid of platgestampt. Als er eerst wezens leefden, waren ze nu zeker omgekomen. Als de planeet inderdaad bevatte wat ze zochten, had iemand dat meegenomen.

Totdat over de radio het gevreesde bericht kwam: “We hebben de kracht niet ontdekt. Maar zover we weten heeft niemand anders het gevonden, want alle schepen in dit gevecht vlogen op normale snelheid. Ik trek maar één conclusie: het is geen kracht van de planeet, maar van de wezens die er woonden.”

Het gezicht van de commandant verduisterde, terwijl hij zijn controlepaneel in elkaar ramde. “De wezens die nu dood zijn, bedoel je?”

“Nee. Een deel wist te vluchten. We weten alleen niet waarheen, want ze vliegen dus honderdmaal sneller dan onze radars aankunnen.”

De herinnering hield op. Tibre en Jassia keken elkaar aan, terwijl ze allebei in hun geheugen groeven.

“Nee,” zei Jassia als eerste. “Hol stond niet op de Grote Kaart in de grot. Wie de kaart ook tekende, ze noemden onze planeet Marmir, en we zijn niet eens in de buurt van dit alles.”

Dus ze konden niks met die herinnering. Het werd beter en beter, dacht Tibre cynisch.

Toen zagen ze twee verse sporen met voetstappen. Eén daarvan liep weg van de gloeilamp, met grote passen en een consistent tempo—de indringer. Het andere spoor was één lange streep in de modder—Piponre die werd meegesleept.

Ze renden erachteraan, met haar beer voorop.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

6. Vervloekte Schat van Hol

Toen Jassia tegen zijn grotopening tikte, zei Tibre dat ze weg moest gaan. Zijn stem was verzwakt, zijn lichaam in protest tegen het gebrek aan eten. Toen Jassia alsnog binnenliep en bleek zag als…