3. Moeilijke Boodschap
De drie Tamli koningen haatten elkaar vanuit het diepst van hun hart. De Gupramils hadden alleen de pech dat zij nog net ietsje meer werden gehaat.
“Geen wapens,” zei de portier toen de derde koning eindelijk was aangekomen. “Jouw scherpe ringen inclusief.”
Hij gromde en gooide bijna al zijn spullen, inclusief harnas, op een hoop. Daarna duwde Candya de tentflap opzij en stapte bijna in het kampvuur dat binnenin gaande was.
“Ja, zit je lekker, Are? Op je gestolen rijkdommen?”
“Ik weet niet waar je het over hebt,” zei Are. Hij grijnsde. “Oh, maar, ik zou je wel aanraden om dat pakhuis aan je grens beter te bewaken.”
“Ugh. Zolang je die sneeuwstormen maar bij je houdt.”
“Op dat front heb ik écht geen idee wat er gebeurde.”
Alle drie de koningen waren neushoorns die net iets te veel hadden gegeten. Hun hoorns, dik en scherp, glommen. Maar verder had hun lichaam duidelijk lange tijd geen gevecht gezien. Daarvoor hadden ze de duizenden soldaten die ze inhuurden met hun goudstukken.
Beeris rolde zijn ogen. Een dik, diep litteken liep rondom die ogen en raakte het merendeel van zijn gezicht—maar hij had het geluk dat zijn ogen en oren perfect waren gebleven. Op dezelfde manier was een deel van zijn staart verbrand, maar hij kon hem nog prima bewegen, en het zag er meer indrukwekkend uit dan pijnlijk.
“Mond dicht en luisteren,” zei Beeris. “Mijn tent, mijn regels.”
Hij liep een rondje om de andere Tamli koningen. Stapels goudstukken waren met willekeur door de tent verspreid, alsof ze niets meer waren dan afval. Ze waren niet bang voor diefstal; ze waren bang dat de andere koningen dachten dat ze arm waren en niet genoeg pronkten met hun geld.
“Onze spion onder de Gupramils is teruggekomen met moeilijke informatie.”
“Moeilijke informatie? Wat moet dat betekenen?” Are probeerde een goudstuk te balanceren op de punt van zijn hoorn. Candya probeerde hetzelfde, maar dan met een groter goudstuk.
Beeris sloeg ze allebei weg. “De Gupramils leiden een voortvarend koninkrijk. De dieren zijn tevreden en hebben vrijheid. De goden staan achter hen. Ardex is zelfs zo onder de indruk dat hij Alixader de Reus heeft getemd en verboden om zomaar door Schola te lopen met zijn leger.”
“Ardex? Die een gevecht tegenhoudt?” zei Are. “Weten we zeker dat het geen pop is die Ardex speelt? De vorige paar keer dat hij in mijn terrein kwam zijn hele huizen in rook opgegaan!”
Candya gooide munten in het vuur om te kijken welke het snelste smolt. “En wat dan nog?”
“Kijk naar jezelf,” bromde Beeris. “We zijn kleuters met te veel geld. Onze handelaren worden schatrijk, maar niet iedereen kan handelen of geld verdienen. Kijk naar buiten. Ziet dat eruit als een voortvarend rijk?”
De andere twee koningen fronsten en gluurden door de tentflap.
“Nou, ja, die paar olifanten daar kunnen wel wat meer eten gebruiken,” opperde Are.
“Dat kind kijkt boos en verdrietig. Maar volgens mij heeft die net zijn knie gestoten, of niet?” zei Candya.
Are knikte meteen. “Ja nee, inderdaad, die twintig kinderen daar die huilen hebben denk ik allemaal hun knie gestoten zojuist.”
Beeris schopte een stapel munten omver en schreeuwde. “Onze enige rijkdom is geld! Maar onze wezens verhongeren. Onze onderdanen praten over … overlopen naar de vijand. En als ik de spion hoor, snap ik het wel.”
“Maar met geld kan je eten kopen,” zei Are.
“Ja, maar, we krijgen dat geld juist door ons eten te verkopen aan handelaren in van die schepen,” zei Candya.
“En waar gaan die handelaren naartoe?” zei Beeris. “Naar de Gupramils. Elke keer dat wij iets verkopen aan een schip, worden wij rijker, en kunnen onze vijanden daadwerkelijk eten.”
Hij schopte nog een stapel munten omver. Het spatte als druppels water ver buiten de tent, waar meerdere wezens er meteen op af doken. “We verspillen tijd met elkaar bestelen en uitdagen tot gevechten, terwijl zij één verenigd land willen.”
Are en Candya keken elkaar aan met trillende hoorns. “Je … je praat toch niet over opgeven? Samenwerken met die duivels die ons in het verleden keer op keer hebben aangevallen? Nooit!”
“Nee,” gromde Beeris. “Maar er moet een manier zijn om onze vrijheid te behouden én beter te zijn dan de Gupramils. Niemand overwint de Tamli koningen.”
De tentflap ging opzij. Een boodschapper stapte naar binnen. De olifant zag rood van inspanning en was in volle uitrusting, alsof hij elk moment kon worden opgeroepen om soldaat te spelen.
Hij was ook nerveus en onderdanig. Zijn hoofd bleef omlaag, zijn ogen bijna gesloten, terwijl hij sprak.
“Ik heb—ik heb een boodschap. Belangrijke boodschap. Moet Tamli koningen snel vinden.”
Are, Bhole en Candya keken elkaar om en om aan. Ze waren meteen aan zijn slurf gekluisterd en stopten hun spel met muntstukken.
“En … als je die Tamli koningen zomaar zou vinden … wat zou je dan zeggen?” zei Beeris voorzichtig.
“Kan niet. Hele gevoelige boodschap.” Zijn stem trilde, zijn slurf losgeslagen. “Moet zelf zeggen. Weten jullie waar ze zijn?”
“Wij zijn hun beste vrienden,” zei Are, die een glimlach niet kon verbergen. “Zeg het maar. Wij geven het door aan … die Tamli koningen die even weg zijn. Nee, ja, die zijn héél ver weg.”
“Ik … nou … nee …”
De boodschapper vocht vooral met zichzelf en zijn onzekerheid, hevig zwetend onder het harnas.
De koningen barstten in lachen uit. De boodschapper bevroor en keek eindelijk op. Zijn slurf rustte op de hendel van zijn lange zwaard, alsof hij een valstrik verwachtte.
“Oh ik moet jou hebben als grappenmaker aan mijn hof,” zei Candya enthousiast. Hij beukte vriendschappelijk zijn zij tegen die van de boodschapper. “Hilarisch!”
“Nee, ik wil hem hebben!” zei Are, die de voorpoot van de zogenaamde grappenmaker pakte. “Ik bied 1000 munten meer dan wat hij biedt!”
De boodschapper liep rood aan, beledigd. Hij greep zijn zwaard.
Buiten de tent viel het ineens stil. Even geen voetstappen, even alleen gefluister. Totdat de boodschapper opzij werd geduwd door een meisjesolifant die binnenkwam alsof ze hem niet had gezien.
“Marili,” verzuchtte Beeris, “je wordt mooier met de dag. Rijke handelaren zullen snel om je hand gaan vragen en—”
“Dan duw ik ze lekker de rivier in,” zei ze met een glimlach. “Nee, sorry, dat is gemeen. Ik weet het. Ik weet alleen niet …”
Ze keek naar de boodschapper in de hoek van de tent. “Wie is dat?”
“Mijn nieuwe grappenmaker aan het hof,” zei Are.
“Nee, de mijne!”
Marili fronste. “Waarom mocht hij zijn wapens houden?”
“Bewakers?” riep Beeris naar buiten. “Waarom hebben jullie niet—”
“Er waren geen bewakers,” zei Marili zacht.
De boodschapper trok zijn zwaard en dook met een wilde schreeuw op hen af. Marili stapte opzij, maar een stukje van haar slurf werd geraakt. Ze schreeuwde van de pijn, draaide zich om, en beukte met haar voorhoofd de boodschapper achterover.
Zijn voorpoot greep de tent, maar de stof scheurde bij aanraking. Toen Beeris zijn volle gewicht op hem gooide, klapte de hele tent in elkaar, waardoor het vuur meteen doofde.
De boodschapper bleef zwaaien. Marili zag het zwaard naar haar gezicht flitsen, maar Are stak zijn hoorn ervoor.
Met alle drie de hoorns tegelijk, konden ze het zwaard klemmen en uit zijn greep trekken. Marili verbeet de pijn van haar slurfwond en klemde de boodschapper op de plek.
“Wie ben je? Wie heeft je gestuurd?” schreeuwde ze.
“Dat is toch overduidelijk?” zei Beeris. “De Gupramils. De zoveelste aanslag.”
“Jullie zullen verliezen! Gupra zal jullie als eerste overwinnen!” riep de boodschapper. Hij spuugde in hun gezicht. Are en Candya keken elkaar aan en wisselden dezelfde gedachte uit: daar gaat onze grappenmaker.
Ze hadden weer geluk, beste lezer. Dom geluk. Verdacht geluk. Candya en Are haalden hun schouders op bij dat besef. Ze verwachtten vast dat het geluk nooit zou opraken. Beeris wist beter, maar kon het nooit zeggen.
Beeris grinnikte. “Tja, dan moet hij eerst een sluipmoordenaar sturen die de Tamli koningen herkent als hij ze tegenkomt.”
De boodschapper gromde en deed een laatste poging. Marili gaf hem een kopstoot—meteen bewusteloos.
Daarna moest ze zelf even gaan zitten en kijken hoe mooi haar gezicht nog was. Huilend sloeg ze Beeris’s hulp af.
De Tweede Koning—zoals Gupra hem noemde—stond vastberaden voor de Eerste en Derde Koning.
“Nee, we gaan nooit samenwerken met die duivels. We gaan ze kapotmaken. Er is inderdaad veel dat je kan bereiken met eindeloos goud.”