4. Knelpunt van Kaperij

Gupra’s huid verkleurde met de jaren, steeds grijzer en bleker. Hij had een eindeloos dilemma: hij moest bij Ashorra blijven om te zorgen dat niemand anders dat probleem weer zou “oplossen”, maar die jongen was gestoord en kon je er nooit bij hebben.

Ze hadden een plan gemaakt. De tijger Mero liep al weg om het leger aan te sturen. Maar nee, Ashorra had nog iets te zeggen.

“Ik denk toch dat we die andere koning moeten aanvallen,” zei hij, nu een sterke olifant van vijftien jaar.

“De Eerste Koning, Are, is dichterbij, zijn paleis dicht bij de grens. Waarom moet ik dit steeds opnieuw uitleggen?” zei Gupra geïrriteerd.

“Ja, maar, ja, maar, dat weet ik wel. Maar mijn, eh, gevoel zegt dat we eerst de anderen moeten overwinnen.”

“Jouw gevoel?” Gupra explodeerde. Kwader dan Ashorra hem ooit zag. Hij kromp ineen onder zijn vernietigende blik. “Verdwijn! Bemoei je niet met zaken waarvoor je te dom bent om ze te begrijpen!”

Je bent niet te dom. Je bent veel slimmer dan hen allemaal. Zij zijn te zwak. Jij moet nooit zwak zijn, als je wilt leven.

Die stem was nu echt een deel van hem geworden, net zoals de geesten. En hoe hard hij ook probeerde, ze allemaal negeren leek onmogelijk.

Die ontmoeting met het Tamli meisje was nooit uit zijn hoofd gegaan. Hoe graag hij nu daar wilde zijn, in plaats van opgesloten in dit paleis met een grootvader die langzaam nog gekker werd dan hij.

Misschien was dat wat Gupra bedoelde met “een slechte leider verslaat zichzelf”. Zodra je onderdanen liever bij de vijand leefden dan hier, was je einde nabij. Zelfs zijn geest, die nu altijd op zijn hielen zat, leek aardiger.

Hij liep naar het balkon. De stad glom niet meer zoals vroeger. Straten waren vuil, eten bedorven, de dieren mager en ziekelijk. Grote delen van Alixaders leger verbleven net buiten de stad. Missie na missie mislukte, en al die tijd moest Gupra maar twee legers tegelijkertijd voeden. Zoveel wezens. Zoveel geesten.

Ashorra werd er gek van. Soms wilde hij zichzelf een blinddoek opdoen, nooit meer kijken, om niet al die monsterlijke schaduwen te zien.

Alixader stormde de kamer in en botste zoals altijd met zijn hoofd tegen de kandelaar.

“Alles is gereed voor vertrek. Deze keer alsjeblieft niet bij het minste of geringste vluchten.”

“Minste of geringste? De Tamli hadden honderden Prijskatten ingehuurd! Als we waren doorgegaan was ons hele leger nu dood.”

Alixaders mond werd een streep. Zijn slagtanden schraapten over de stenen tafel met een vervelend geluid. “Iedere soldaat van jou die vlucht of tegenwerkt, schiet ik neer.”

Wat?

“We zitten vast in een eindeloze cirkel van oorlogen en geweld. Dit kan niet langer. We winnen vandaag, of Schola valt.”

“Waanzin!”

“Kijk naar je stad, Gupra.” Ze kwamen nu allebei naast Ashorra staan, al deden ze heel hard of hij niet bestond, en zijn ogen niet heen en weer flitsten tussen geesten van vogels. “Misschien is het niet eens waard om dat te redden.”

“De Tamli knijpen ons uit!” riep Gupra. Zijn huid was zo bleek dat je er bijna doorheen kon kijken. “Ze hebben alle handel gestopt. Al het goede land ingepikt. Onze beste vaklieden lopen over naar hun zakken met geld.”

“Des te meer reden om deze missie te laten slagen.”

Gupra keek uit over zijn stad. Over de grijze massa van ziekte en armoede. Ashorra zag nog hoe het weer kon worden zoals vroeger; Gupra zag alleen hoeveel beter het vroeger was. Hij huilde om zijn onderdanen.

“Waarom,” begon Ashorra voorzichtig, “werk je Alixader zo tegen? Hij heeft genoeg soldaten om over Tamli heen te walsen.”

“Alixader is een machtswellusteling. De goden hebben hem te veel macht gegeven, en ze weten het, daarom volgt Ardex hem overal. Ze willen niet opnieuw de fout van de Oerschildpadden maken. Maar zodra het kan, neemt Alixader de hele wereld in en stapt naar de vijand, ik weet het zeker.”

Gupra draaide naar zijn kleinzoon. “Ieder persoon, hoe goed of sterk ze ook lijken, heeft iemand nodig die nee zegt.”

“Waar haal je die uitspraken altijd vandaan?” zei Ashorra. “Echt niemand anders op heel Somnia is zo … zo … zoals jij.”

Niemand in Somnia is zoals dat meisje dat je ontmoette. Je wenst vurig om met haar samenzijn, of je zou nog liever niet meer leven. Het is de waarheid en je voelt het.

“Het is de weg van Buha.”

Buha? Was dat niet een figuur dat voor sommige onderdanen god was geworden, in plaats van zijn grootvader? Wezens geloofden de raarste dingen.

Hij geloofde in wat telde. Bewijzen dat hij sterk en vaardig was, bewijzen aan Schola dat hij niet gek was, en de eerste zijn die de Tamli overwint. Schola was zijn volk en hij zou ze beschermen tegen de anderen.

Hij wilde verder vragen naar Buha, maar Mero kwam terug om Gupra te halen. De koning wilde nog altijd zelf het leger leiden en meevechten.

Deze keer, echter, wuifde hij het nonchalant weg.

“Ik ga niet mee vandaag. Ik heb andere plannen. Ashorra leidt de missie. Zoals, eh, afgesproken lang geleden.”

Pardon?


Ashorra de Gekke vond zichzelf in de voorhoede van zijn leger. Gupra’s aandringen dat dit allemaal volgens plan was, en dat de soldaten moesten luisteren, was het enige dat hem gezag gaf.

Ze stonden in de buurt van Kaperij. Vlakbij was de klif waar zijn leven bijna was geëindigd.

Alixader had jarenlang als een chirurg operaties uitgevoerd in dit gebied. Eens in de zoveel tijd had hij precies een belangrijke plek of belangrijke stad kapotgemaakt, om vervolgens weer weg te lopen. Elke keer gijzelde Alixader een paar belangrijke edelen of handelaren.

Elke speldenprik irriteerde de Tamli, totdat ze uit hun tent waren gelokt.

Vanaf een heuveltop kon Ashorra ze zien aanstormen. Een leger van samengeraapte soldaten, opgekocht in alle landen om hen heen. Maar in tegenstelling tot jaren geleden, kwamen de Tamli koningen nu mee met de gevechten. Volgens Gupra hielp dat om de soldaten goede moed te geven.

Candya was het makkelijkst te zien, met zijn hoorn geschilderd in felle kleuren en lange stekelige ringen om zijn klauwen. Het leger achter hem was een zooitje ongeregeld.

Are was meer verborgen, maar daadwerkelijk uitgerust voor een gevecht. Zijn leger was veel groter en getraind om in nette formaties te blijven.

Ardex stond plotseling naast Ashorra. Hij wenste dat de Vuurgod vaker op bezoek was geweest, maar hij werd steeds teruggeroepen naar Origina om zijn broers en zussen te helpen.

“Je ziet ze nog steeds, of niet?” vroeg Ardex. “De geesten?”

“Overal. Soms zijn ze verder weg, soms zitten ze vastgeplakt aan een wezen. Jij hebt er geen.”

Ardex snifte. “Een van de weinige voordelen van god zijn. Negeer de geesten, zoon. Laat ze aan mij over.”

“Jij … jij ziet ze ook?”

“Elke seconde van elke dag.”

Ashorra probeerde rustig door te ademen. Voor zijn ogen was het dus niet één leger, maar twee legers. De daadwerkelijke soldaten en een soort schaduwmonsters dat hen volgde. Deze keer merkte hij op dat alle geesten, zonder uitzondering, bijna bovenop hun wezen klommen.

Hij slikte. Een zwarte waas kwam op hen af. Hun boogschutters remden al af en richtten hun bogen. Verdorie!

“Boogschutters!” riep Ashorra achterom. “Maak je klaar!”

Gelukkig had de helft het al gedaan zonder commando. Wat dacht zijn grootvader wel!? Zomaar leiderschap op Ashorra duwen?

Ardex schuurde zijn vacht tegen de ruwe huid van de olifant. “Er kan niks misgaan.”

De plek was uitgekozen omdat het een knelpunt was. Als de Tamli hun gijzelaars wilden redden, moesten ze een flink stuk door een vallei. Een dunne gang tussen rotsen, met hoge muren aan beide kanten.

Aan de ene kant stond het leger van de Gupramils, aan de andere kant Alixader.

Zodra de Tamli de gang in stroomden, gingen bogen en katapulten los. Het regende stenen, pijlen, afval, alles wat ze konden vinden. Soldaat na soldaat van de Tamli werd geplet. Geest na geest ging op in rook.

Ardex zette stukken hout en stof in brand, waarna ze ook omlaag werden gegooid. Meer invloed wilde hij niet uitoefenen.

“Volle kracht!” riep Alixader. Beide legers luisterden naar het commando. Meerdere bataljons renden naar de ingang om hem af te sluiten en even later zelf de gang in te duiken. Een paar getrainde soldaten, voornamelijk geiten, renden van de steile rotswand omlaag om klimmers terug naar beneden te schoppen.

“Nee!” riep Ashorra. “Waar is de derde koning? Er waren er drie toch?”

Hij telde opnieuw. Are. Candya. Beeris was nergens te bekennen.

Ashorra had nog meer dan genoeg kogels en pijlen, maar Alixader was erdoorheen en stopte met zijn aanval van boven.

Het leger van de Tamli was in één klap gehalveerd, nu moesten ze het afmaken door de gang in te rennen.

“Ik zei nee! Stop! Blijf hier!”

Slechts één bataljon bleef bij hem: de persoonlijke bewakers die Gupra had aangesteld om zijn gekke kleinzoon in toom te houden.

Daar was de derde koning. Beeris rende razendsnel richting het slagveld met zijn eigen leger, de grootste van allemaal.

Gupra liep in hun midden, vastgebonden maar nog steeds in staat langzaam te wandelen.

Mero klom in paniek op de muren, al was dat nauwelijks te doen voor een tijger. De andere soldaten zagen het nu ook. Sommigen gaven meteen op en verstopten zich, anderen vochten nog wilder.

Ze werden nu links en rechts ingesloten door de Tamli. Het knelpunt van Gupra was juist het knelpunt van Tamli geworden.

Alixader had gelijk. Schola zou vandaag vallen.

Wezens verdwenen samen met hun geesten, als een laatste omhelzing. Ashorra stond als enige nog bovenop de heuvel, ogen naar beneden gericht op het slagveld.

“Laad de katapulten,” zei hij gehaast. “Boogschutters! Alle pijlen omlaag! Gebruik alles dat we hebben!”

Beeris remde af voordat hij zelf de gang instormde.

“Geef je over!” schreeuwde hij. “Schola is van ons. Gupra heeft zich overgegeven. Wie vecht zal slechts sterven; hier is geen weg vandaan.”

Hun soldaten gooiden wapens neer. Mero boog zijn kop en sloop naar voren, waarschijnlijk om de boodschap definitief door te geven.

“Nee, jullie mogen je overgeven!” schreeuwde Ashorra van boven, glimlachend.

Iedereen keek omhoog en kneep hun ogen samen tegen het felle zonlicht. Helemaal niemand kon een kant op, de Tamli en Gupramils verweven alsof ze altijd al voor dezelfde commandant vochten.

Rijen katapulten en pijlen stonden klaar om alles te verwoesten. Hij hoefde maar het gebaar te geven met zijn slurf, en alles daar beneden stierf. Zelfs hun geesten keken omhoog met smekende ogen.

Toen zag hij haar. Het gezicht dat hij nooit zou vergeten. De mooiste olifantenvrouw die nog mooier was geworden.

Zij herkende hem ook en probeerde lief te glimlachen. Dat was lastig als een boogschutter één zenuwachtige vingerbeweging verwijderd was van een schot in je gezicht. En toch lukte het haar om liefkozend te kijken.

“Ik … ik sta toe dat iedereen levend vertrekt,” zei Ashorra met bevende stem. “Als die olifant daar mijn vrouw wordt.”

Een schok ging door het leger. Candya vond het blijkbaar heel grappig. Gupra zakte van ellende door zijn poten.

“Ja! Ja, ja, ik accepteer!” riep ze snel naar boven.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

4. Knelpunt van Kaperij

Gupra’s huid verkleurde met de jaren, steeds grijzer en bleker. Hij had een eindeloos dilemma: hij moest bij Ashorra blijven om te zorgen dat niemand anders dat probleem weer zou “…