9. Ashorra de Enige

Ashorra denderde zijn eigen slagveld op. Hij wist waar ze waren, hij wist wat ze zouden doen, want hij had de bevelen gegeven. Zoveel soldaten. Zoveel geesten. Zoveel bloed. Zoveel stemmen.

Hij sloot zijn ogen, duizelig en wiebelend op zijn poten.

Niet zwak zijn. Vecht! Vecht voor je vrouw!

Wat ben je hypocriet. Je soldaten jarenlang laten vechten, maar zelf misselijk worden als je het slagveld ziet.

Wees sterk en sla de vijanden neer. Voor een verenigd Schola! Voor je grootvader!

Nu zag hij wat één pion op zijn kaart voorstelde. Een eindeloze, eindeloze rij dieren aan beide kanten. Stuk voor stuk werden ze op de hielen gezeten door hun Dood, totdat ze werden gegrepen door hun metgezel—en dus niet thuiskwamen.

“Wie heeft mijn vrouw ontvoerd?” bulderde hij.

Zijn leger vormde automatisch rondom hem, een gigantische olifant als perfect middelpunt. De legers van de Tamli hoorden zijn gebrul, of de langdurige echo’s ervan, en ze lachten. Ze lachten hem uit.

“Aaaah!”

Hij stormde recht op het gevaar af. Zijn dubbelzwaard, scherp aan twee kanten, draaide rond en rond. Hij zag niet wat hij deed, alleen dat tegenstanders uit zijn pad verdwenen. Soms gingen zijn ogen dicht. Soms stapte hij dwars door andermans Dood heen, wat hem een ijskoud gevoel opleverde.

Het gaf zijn eigen leger moed. Ze brulden net zo hard als hij en doken op de tegenstander. Ze maakten vooruitgang—vooruitgang! Stuk voor stuk werd het gebied van Candya teruggewonnen.

De Tamli koning zelf moest terugtrekken. In de verte, achter een veilige muur van schilden, overlegde hij paniekerig met de Are en Beeris.

“Hier ben ik!”

Marili’s stem. Maar ze klonk niet in nood. Ze klonk … uitdagend.

Hij opende eindelijk zijn ogen. Dat had hij niet moeten doen.

Om hem heen was zoveel dood en verderf. Zoveel soldaten. Zoveel onschuldigen die in de strijd betrokken waren geraakt. Hij viel bijna flauw—en dit was nog niet eens een ministukje van zo’n pion op zijn kaart. Voordat dit gevecht voorbij was, zouden de lijken opstapelen.

Hij wilde niet meer. Dit kon niet. Dit mocht niet. Hoe kon hij ooit doen alsof hij een goede koning was als hij dit aanmoedigde?

Zie je wel, je bent zwak.

“Hou—je—mond.”

Je bevriest midden op een slagveld. Je soldaten verliezen al moed.

“Je bent mijn Dood,” fluisterde hij. “Je doel is om mij zo snel mogelijk dood te krijgen. Ik luister niet naar je, ik luister niet naar je.”

Hij vond zijn vrouw.

Marili droeg een harnas vol stekels en schoot zware stenen kogels af met haar slurf.

Ze vocht voor de tegenstander.

“Marili!” riep hij, terwijl hij soldaten van beide legers aan de kant duwde met zijn slagtanden. Het voelde als lopen tegen een storm in, als waden door water dat tegen je in stroomde.

Marili hield vier tegenstanders op afstand. Haar tegenstanders—zijn soldaten. Haar aanvallen waren precies, sierlijk, en dodelijk.

“Marili! Stop die waanzin! Hoe durf je tegen mij te vechten?”

“Dat doe ik niet. Ik vluchtte naar Candya om vredig te leven. Nu moet ik mezelf verdedigen.”

“Onzin! Kom met mij—”

“Ik ga nooit meer met je mee!” schreeuwde ze. Een volgende kogel uit haar slurf ontmantelde een katapult van de Gupramils.

“Je bent verplicht om—”

“Die verplichting heeft me toch nooit iets uitgemaakt!” Ze draaide rond en prikte een inkomende kogel aan haar stekelharnas. Nu iedereen wist wie ze was, wilden sommige haar niet meer aanvallen, maar andere soldaten juist extra graag.

Ze konden elkaar bijna aanraken. Alles viel stiel. De gevechten leken vertraagd, de geluiden verstomd, zijn hele wereld alleen dat mooie gezicht van lieve Marili.

“Ik bleef bij je voor de liefde. Voor wat ik dacht dat we samen konden bereiken. Een verenigd, vredig Schola. Ik wilde dat—ik wilde jou zo graag.”

Ashorra stak een poot naar haar uit. “Hoe kan je me niet meer willen? Nu ik zo sterk ben geworden?”

Marilli stapte terug en keek hem nauwelijks aan. “Nee. Diep van binnen ben je een zacht, emotioneel jongetje. Jij liet hele legers weglopen uit liefde, alleen om mij naast je te hebben. Je denkt dat het een zwakte is—het is juist je grootste kracht.”

“En ik wens je nog steeds naast me!”

Al het leven is lijden, en al het lijden komt van dingen willen.

Ze huilde.

Haar Dood, een klein jochie met een stoute grijns, stortte zich bovenop haar alsof ze een lekker hapje was.

Ze zag niet de volgende aanval in haar rug.

“Nee!”

Een vlammende kogel raakte Marili en smeet haar over het slagveld als een vlieger in de wind. Ze bleef roerloos liggen, open ogen starend naar een hemel gevuld met vuurpijlen en kogels.

Nou niet gaan janken kleine koning, jij—

Hij viel op zijn zij. En huilde tot de tranen als rivieren bij hem vandaan stroomden. Marili. Lieve Marili. Hij hield zo van haar. Waarom had hij dat niet elke dag gezegd? Waarom was hij ooit boos geworden op haar? Het was een wonder dat ze al die jaren bij hem was gebleven.

Ze had nog veel langer mogen blijven, net als zijn grootvader. Maar nu …

“STOP!” bulderde hij. Grommend en trillend rees hij van de vloer, een laag modder vastgeplakt aan zijn linkerzij.

“Leg je wapens neer. We trekken terug. Niemand vecht meer. De oorlog is voorbij.”

Wat?” De tijgercommandant keek even rond en lachte hem toen uit. “Negeer dat—”

“Je hebt je koning gehoord,” zei Ardex, waarna hij met één slag een handvol wapens uit soldatenklauwen sloeg. Zelfs de Tamli stonden bevroren op hun plek, al was hun leger bijna uitgeroeid.

Een geest zweefde voor hem langs. Zijn eigen Dood, een vrouw die gniffelde en in haar handen wreef.

Oh, ja, goed plan, zo ga je nóg sneller dood.

Ze was zo overtuigend. Zo—

Zijn Dood werd plots aangevallen door een andere Dood die bijna exact het omgekeerde was van Marili, in alles.

Focus. Helderheid. Ineens kon hij zelf nadenken.

“Ik sta achter mijn commando. Wij vechten niet meer. De Tamli zijn welkom bij ons, jullie mogen je eigen gebied en rijkdom houden, het maakt me niet uit.”

Hij draaide om en liep weg, waarbij hij nog wat wapens uit poten sloeg.

Het leger van Tamli bleef achter vol onzekerheid. Sommige lieten hun wapen ook vallen. Sommige wilden deze kans juist grijpen.

Beeris drong zich naar voren.

“Sommige zouden je keuze gek noemen, Ashorra,” zei hij luid. “Naïef en dom genoeg om de Gupramils dynastie te laten uitsterven.”

Hij keek om zich heen en glimlacht naar alle soldaten.

“Ik ben niet een van die wezens.”

Ze liepen naast elkaar van het slagveld om de voorwaarden van hun vrede te bespreken. Maar bovenal moest Beeris de huilende koning troosten met zijn verlies.

Dat is wat familie deed.

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

9. Ashorra de Enige

Ashorra denderde zijn eigen slagveld op. Hij wist waar ze waren, hij wist wat ze zouden doen, want hij had de bevelen gegeven. Zoveel soldaten. Zoveel geesten. Zoveel bloed. Zoveel stemmen. Hij sloot…