1. Klif van Kaperij

Ashorra was 7 jaar oud toen hij voor het eerst een geest zag. Althans, hij dacht dat het een geest was. De zwarte schaduw achtervolgde zijn grootvader als een leeuw klaar om zijn prooi te bespringen.

Nee, hij hoopte dat het een geest was. Ook al kwam hij van een familie olifanten, het wezen dat zijn grootvader nu bekroop was even groot en veel angstaanjagender. Als het geen geest was dan—

“Moordenaar! Grootvader! Kijk uit!” krijste hij.

Gupra draaide razendsnel om, zijn koninklijke gewaden een wervelwind om hem heen. Daarna zuchtte hij—diep. Zijn bewakers doorboorden Ashorra met hun gefrustreerde ogen.

“Er is niks,” mompelde hij. “Er is zoals altijd niks. Kan iemand Ashorra bezighouden tot ik terug ben van de missie?”

Er was wel wat. Waarom zag niemand anders dat? Ashorra bleef wijzen en vergat te knipperen. De geest kwam écht recht op grootvader af, aangetrokken als een magneet.

Niemand zal naar je luisteren. Ze vertrouwen je niet—en terecht.

De stem in zijn hoofd sliep nooit. Dus hij had geleerd om ertegenin te vechten.

Hij verzamelde moed om zelf de moordenaar tegen te houden. Zijn dolk hadden ze al afgepakt nadat hij als zesjarige een van de prinsessen ermee had aangevallen. Dan maar met blote handen.

Zo ver kwam het niet, want een bewaker tilde hem op met zijn slurf en nam hem mee naar de oorlogskamer. Een plek waar de geest vooralsnog niet in durfde.

“Dat is het laatste gebied,” zei Gupra met een glimlach. Een gouden ring rond zijn poot tikte tegen een gebied op de landkaart. “Alleen deze moet nog met ons verenigd.”

“En … dan de Tamli,” zei de commandant weifelend.

Gupra’s gezicht verduisterde. “Dan de Tamli nog.”

Ashorra stopte met spartelen. Nadat hij lang genoeg stil was gebleven, werd hij weer op eigen benen gezet, waarna hij meteen naar de grote kaart op de stenen tafel rende. Bijna alle gebieden van Schola hadden nu de vlag van zijn familie: de Gupramils.

Behalve de drie gebieden van de Tamli, die jammer genoeg samen een kwart van Schola waren.

“Waarom kijk je zo raar als je de Tamli uitspreekt?” vroeg Ashorra onschuldig. “Jij zei toch altijd dat ze gewoon de volgende plek om te veroveren zijn?”

Gupra glimlachte naar hem. “Nou, als je spreekt over geesten As, dan moet je de Tamli eens zien.”

“We krijgen ze niet te pakken,” zei de commandant, een grote tijger. “Wat we ook proberen.”

“De drie gebieden worden geleid door drie stinkend rijke handelaren,” zei Gupra. “Als we hun eten afpakken, kopen ze meer. Als we hun wapens vernielen, kopen ze meer.”

“Waarom laten we ze dan niet met rust?”

“Omdat ze ons niet met rust laten! Niet al te lang geleden, een vredige en prachtige beschaving leefde hier, zo rond de Indus. Schola was verenigd. En toen besloten alle andere volkeren te veroveren, vechten, vernietigen.”

“We moeten wraak nemen en alles in balans trekken,” zei de tijger minachtend. “Elke andere handeling zou enorm zwak zijn. Iedereen met hersenen weet dit.”

De geest was terug.

Ashorra piepte weer en wijste naar het zwarte wezen in de deuropening. Angstaanjagend. Het had alleen oog voor Gupra, maar leek bijna het omgekeerde van zijn grootvader. Die was lief en lachte vaak; deze geest keek altijd ernstig en boos.

“Geest! Ze komt je vermoorden! Ze—”

Ze keken niet eens meer om.

Je bent gek. Ze hadden je lang geleden moeten verbannen.

Hij hoorde ze wel. Gekke As. As ziet weer spoken. As valt koeien aan zonder reden en kan niet worden vertrouwd met een dolk. Maar hij zag een—oh, het waren meerdere geesten geworden. Ze dromden door de deuropening, bijna gretig om hun moord te plegen, en kozen elk een ander persoon in de kamer.

De commandant schudde zijn hoofd. “Dit kan zo niet langer. Ik weet hoeveel je in je kleinzoon gelooft, Gupra, maar je moet je verlies toegeven met … wat hij is geworden.”

Ashorra’s schouders hingen omlaag. Wat hij was geworden. Hij moest zich bewijzen, maar hoe kon dat als hij de wereld anders zag dan de rest?

Een hoorn schalde door het paleis. Het sein dat ze onderweg moesten om het laatste niet-Tamli gebied te pakken.

“Oh! Hak ze in de pan, Gupra! Sla ze de grond in!” riep Ashorra aanmoedigend.

Gupra hield zijn stuiterende kleinzoon stevig op de plek met zijn slurf. “Heb je dan nooit geluisterd? We hakken ze niet in de pan. Als het kon, had ik Schola verenigd zonder geweld. Ook deze keer is het plan niet om iedereen—”

“Weet u zeker dat u dit plan aan uw gestoorde kleinzoon wilt vertellen?” onderbrak de tijgercommandant.

Gupra duwde hem moeiteloos opzij met zijn slagtanden. “Mero, noem mijn kleinzoon nog één keer gestoord en—”

De hoorn schalmde opnieuw. Ze moesten haast maken.

“Je moet dit leren,” zei Gupra tegen Ashorra. “Het plan is niet om alle dorpen in brand te steken totdat we heersen over het Land van Niks. We gaan recht op de hoofdstad af om de leider te dwingen zich over te geven. Nog één stapje dichterbij een verenigd Schola. En dat hebben we nodig, als we sterk willen staan in de rest van het Eerste Conflict.”

Gupra stormde de kamer uit. De geesten gingen er weer achteraan, gretig om te volgen, maar blijkbaar niet gretig om daadwerkelijk toe te slaan. Inmiddels had ieder persoon, belangrijk of niet, eentje achter zich aan.

Mero duwde de gestoorde kleinzoon naar een andere bewaker, een buffalo.

“Los … los dit op,” was zijn enige commando voordat de tijger naar de kop van zijn leger rende.

Ze hadden graag een heel leger van tijgers gehad, maar zo werkten die dieren niet. Ze hadden grote moeite met iemand anders boven of onder zich dulden, dus geen tijger wilde soldaat zijn onder een andere tijgercommandant. De rest van de soldaten bestond uit buffalos, neushoorns, geiten, en een paar leeuwen die de godenkinderen konden missen.

Ashorra was nu al te groot en lomp om te worden getild door de buffalo. In plaats daarvan werden zijn voorpoten en achterpoten vastgebonden, een blinddoek over zijn hoofd.

De buffalo trok hem mee aan een touw.

“Wat doe je? Is dit een spelletje? Gaan jullie verstoppen en dan moet ik—”

“Houd je mond, duivel.”

“Zo heet ik niet. Weet jij waar Gupra het over had? Waarom hakt hij ze niet in de pan? Hij is sterk genoeg.”

De buffalo draaide een hoek om. Ashorra’s kont voelde inmiddels een ruw pad en zijn gezicht voelde frisse wind van buiten. “Je bent te jong.”

“Ik ben al zeven ja!”

“Te jong om te weten hoe het was voordat Gupra kwam. Schola was verdeeld in tientallen stukken. Blijkbaar werkte die beschaving bij de Indus vroeger zo, met gebieden die zich alleen met zichzelf bemoeiden, zonder leider. Maar toen mengden ze met de Sumiser, en met de Akradi, en toen gingen ze allemaal oorlog voeren.”

Ashorra voelde dat ze een steile helling beklommen. De buffalo gromde van de inspanning terwijl hij een hele olifant achter zich aan trok.

Hij was een tijd stil. Uren en uren liepen ze verder met korte pauzes, totdat Ashorra zelfs door de blinddoek zag dat het diep in de nacht was.

Ver onder hem klonk het geluid van golven die tegen een stenen strand kletsen. Totdat de buffalo het touw losliet om uit te hijgen, waardoor Ashorra de vrijheid had om zijn blinddoek te grijpen.

“Elke dag,” sprak de buffalo, “werden duizenden vermoord door hun buren. Totdat Gupra kwam. Hij won de oorlogen en nam alle gebieden in om ze te verenigen. Want als iedereen bij hetzelfde land hoorde, zouden ze stoppen met vechten.”

“Dat slaat nergens op,” zei Ashorra meteen. “Ze zeggen dat de Sumiser oorlogen had tussen steden. Je krijgt vrede door iedereen die tegen je is te vermoorden, en zo is het, domme bewaker.”

De buffalo duwde Ashorra vooruit met een kopstoot. “En dat … is waarom ik dit met jou moet doen.”

Ashorra kreeg eindelijk de blinddoek af.

Hij lag op de rand van een klif.

Alleen de voet van de buffalo weerhield hem van een dodelijke val omlaag.

Hij zag weer geesten. Nee, één geest. Ze doemde op achter de buffalo, twee keer zo groot, met duivelse ogen.

“Het spijt me,” zei de buffalo. “Maar Schola moet verenigd in de toekomst, en dat moet zonder jou als de opvolger van de koning.”

Zijn poot gleed weg. Ashorra rolde over de rand.

De geest handelde snel. Ze stak een puntig mes door de buffalo, die vol verbijstering hapte naar adem en voorover viel.

Ze vielen alle drie omlaag—ook de geest volgde.

De buffalo knalde met een misselijkmakende plons in het water beneden. Ashorra had het domme geluk dat zijn touw bleef haken achter een steen.

In de verte kwam Gupra’s leger met spoed terug naar het paleis.

De geest was verdwenen als sneeuw voor de zon, alsof ze haar werk had gedaan.

Ah. Dus dát was hoe ze de Tamli koningen gingen verslaan.

Een geestverhaal voor de ene, beste lezer, kon een geestverhaal worden voor iedereen.

2. Alixader de Reus

Gupra maakte er een hele voorstelling van. Ashorra vond het dom. Dom, dom, dom.

Alixader de Reus had half Preza platgebrand om die Prijskatten terug te drijven. De enige die de Prijskatten iets aan kon doen, geholpen door magie van de goden. Als Ashorra zou horen dat deze persoon naar Schola kwam, nou, dan zou hij zijn muren ophogen en zijn leger erop afsturen!

Maar Gupra had er een feestdag van gemaakt en ontving de groots commandant met een glimlach en giften.

Je grootvader is zacht en zwak geworden. Het zal hem vandaag vermoorden.

De hele stad was erop afgekomen. Jong en oud juichte hun leider toe, maar niet voordat ze hun deel van het gratis feestmaal hadden gepakt. Gupra had een deel van de koninklijke schat moeten inzetten om zijn onderdanen zo te verwennen.

Onderdanen, ja. Dat vergat grootvader nog wel eens.

De bijnaam Reus was niet misplaatst. Alixader was een hele nieuwe diersoort, met de slagtanden van vuurgod Ardex, hoorns als een buffalo, maar het lichaam van zo’n Gosti die op twee poten kon staan. En als hij dat deed, was hij twee keer zo lang als zijn gigantische grootvader.

Maar hij kwam niet alleen. Ardex zelf sjokte achter hem aan alsof hij een bediende was, in plaats van de oudste en krachtigste godenzoon. Om zijn ene poot rinkelde zijn Vuurring, om zijn andere zijn Vlamvreter.

Ze betraden het paleis, waar de onderhandeling meteen begon. De goden waren vast druk.

“We willen Schola doorzoeken,” zei Alixader, “en doortocht naar het zuiden. Wie weet wat daar schuilt.”

“Ik kan u verzekeren,” zei Gupra met die eindeloze glimlach, “dat hier geen vijanden schuilen. "

Zijn slurf pakte een tros druiven en bood die aan bij de gasten.

“Dat is fijn,” zei Alixader, die het aanbod wegsloeg, “maar ik werk niet op beloftes.”

Gupra schudde zijn hoofd. “Ik heb Schola herenigd om te zorgen voor vrede. Wij staan aan de kant van de goden, maar willen niet in de oorlog worden getrokken als het niet hoeft.”

“Herenigd met uitzondering van de Tamli,” bromde Ardex.

“En juist die willen we hebben,” zei Alixader. “Ze controleren de kusten. De enige manier om hier met schepen te komen. Ze controleren het beste land en hebben genoeg geld om alle Prijskatten ter wereld te kopen.”

Gupra verstijfde. Ashorra keek op, langs zijn kleurrijke gewaad, met hoopvolle ogen.

“Mijn plan,” fluisterde hij. “Vertel ze mijn plan.”

Zijn grootvader duwde een appel in zijn mond en liep weg.

“Laat mijn hele leger door Schola lopen,” vervolgde Alixader, “en wij wissen die Tamli wel even voor jullie uit. De helft van hun rijkdom gaat naar de Gupramils, de helft naar ons. Dat beloof ik.”

“Gek genoeg,” zei Gupra, “werk ik niet op beloftes.”

Ardex gromde een vuurvlam uit zijn bek. “Al dat gepraat! Bah! Wij zijn het. De goden. Als we Schola wilden innemen, hadden we het gisteren gedaan in een uurtje.”

Ashorra stond op. “Nee, we hebben jullie hulp niet nodig, want ik heb een plan om te winnen!”

“As, ga naar je kamer—”

“Ik zie geesten,” zei hij. “Geesten overal. Kijk, er zweeft eentje achter Alixader, een klein muisje dat niet dichterbij durft te komen. Ik … ik denk dat ik ze kan besturen. Ze beschermen mij, of de Gupramils.”

Alixader fronste en leunde voorover. Ardex stond versteld, zijn tong uit zijn mond.

“Als ik dichtbij de Tamli kan komen, en in gevaar kan komen, dan zullen die geesten ze voor ons vermoorden. Ik weet het zeker.”

“En waar baseer je dit op, kleine jongen?”

Klein? Hij was inmiddels al bijna negen!

“Een soldaat probeerde me ooit te vermoorden. Maar vlak voordat het lukte, kwam zo’n geest die hem doodde.”

Gupra sloeg zijn wijnbeker hard tegen de stenen tafel. “Ashorra, waarom doe je dit altijd?”

“Waarom doe ik wat?” Hij keek naar Ardex, nog steeds verstijfd. “Dit is waar! Je weet dat het waar is! Of is die buffalo—”

Ik heb die buffalo neergeschoten met mijn pijl en boog.

Natuurlijk joh. Geloof hem niet. Hij wil je gewoon nog gekker laten lijken.

Gupra duwde hem uit de kamer. “Je kunt een groot leider worden,” fluisterde hij, “maar als je nog één keer over geesten of spoken praat …”

“Wacht,” zei Ardex, die na één reuzensprong de weg versperde. “Ik heb reden om in dit plan te geloven. Wat voor kwaad kan het om kleine Ashorra mee te nemen naar de volgende aanval op de Tamli?”

“Wat voor—” Gupra keek naar Alixader, die grijnsde en zijn wijnbeker leegdronk. “Een jochie—praktisch een baby olifant—meenemen naar een slagveld?”

“Hij zou onder mijn bescherming zijn.”

Gek. Ardex was de enige die geen geest achter zich aan had. Hield hij ze weg met zijn goddelijke kracht? Konden goden toch niet worden aangevallen of gedood, ondanks wat de Prijskatten nu tegen iedereen zeiden?

“Mooi! Dan is dat besloten,” zei Alixader de Reus, die bij het opstaan zijn hoofd stootte tegen kaarsen die aan het plafond hingen.

“Er is niks besloten!”

“Wij hebben al een feilloos plan om de eerste Tamli koning te verslaan. We nemen Ashorra mee, we laten zien dat je ons kunt vertrouwen. Alles komt goed, kleine olifant.”

Alixader gaf Gupra een schouderklop die hard genoeg was om de koning door de kamer te laten schuiven.


Alixaders leger bestudeerde de hemel. Wat was dat?

Ze stonden op de grens richting de eerste Tamli koning, hun paleis vaag zichtbaar aan de horizon. Gupra had ooit geprobeerd met een verrassingsaanval binnen te dringen en de koning te doden, nog voordat iemand een alarm kon laten afgaan. Gek genoeg ging het alarm toen al af op het moment dat hij een voet over de grens zette.

Gupra noemde het duistere magie, beste lezer. Maar het was simpelweg een group bewakers die toevallig de verkeerde route hadden gelopen die avond, en toen een scheur in de alarmbel die het willekeurig liet afgaan. Hij begon bijna te geloven in die geesten van Ashorra.

Alixader had een andere strategie. Zijn gigantische leger stampte over de grens en verwoestte alles in hun pad, waardoor niets anders overbleef dan een rechte weg naar het paleis.

Maar steeds meer soldaten bleven staan om naar de sterren te kijken. Sterren die steeds minder goed zichtbaar werden, want—

“Sneeuw?” Alixaders stem klonk twee keer zo hoog als normaal. “Sneeuw?

Ashorra had het nog nooit gezien, zo zeldzaam was het.

Binnen de kortste keren was het paleis onzichtbaar geworden, de grond een witte waas. Soldaten vroren vast of raakten verdwaald—onzichtbaar voor hun bataljon, ook al stonden ze maar een boomlengte uit elkaar.

Hij stak zijn tong uit om de sneeuwvlokken op te vangen. Iemand plofte naast hem en giechelde. Een meisjesolifant. Hij keek voorzichtig opzij en zag dat ze ook haar tong had uitgestoken.

Wat was ze mooi! Haar lach liet hem nog harder lachen. Haar slurf raakte kort verstrikt met de zijne in haar poging zoveel mogelijk sneeuwvlokken te vangen. Iets in zijn buik kriebelde en hij schuifelde dichterbij voor warmte.

Totdat hij de geest achter haar zag. Tamli hadden ze dus ook. Haar geest was een man die van een veilige afstand toekeek, armen over elkaar.

“Tja,” zei ze lacherig. “Niemand overwint de Tamli koningen. Geniet van je sneeuwstorm, Ashorra de Gekke.”

Hij was te verliefd, beste lezer, om de bijnaam te horen of te beseffen dat ze de vijand was. Is dat niet prachtig? Ja, het antwoord is ja. Hij liet haar gaan.

Ze hopte bij hem vandaan, zelfverzekerd in een rechte lijn naar een wolk lichtjes. Dan was daar waarschijnlijk het paleis. Dan—

Alixader stond in het midden als een stevige pilaar omringd door paniekerige mieren. Hij schreeuwde commando’s, maar ze vervlogen in de wind. Wapens werden neergegooid om ijskoude vingers en poten op een warmere plek te steken.

Een felle gloed explodeerde over het veld. Ardex stuwde wolken van vuur om zich heen om de sneeuw weg te branden en licht te geven. Hij leek bang om ook maar één sneeuwvlok aan te raken. De Vuurring gloeide feller; zijn ring van vuur breidde uit.

Tot aan het Tamli meisje. Ze gilde toen het puntje van haar staart ontbrandde. Ze doofde het in de sneeuw en rende hard weg.

Twee woningen, eerst onzichtbaar door de sneeuw, stonden nu ook in brand.

Ardex zag het en gaf meteen op.

Laffe god. Wil niet eens een paar huizen afbranden voor de overwinning! Wil niet eens—een lief meisje in de brand zetten.

Nee. Stop daarmee. Ze is de vijand, ze is een vuile Tamli. Gupra had hem alles verteld over de dingen die de Tamli hen honderd jaar geleden hadden aangedaan. Ze … ze is een heks die sneeuwstormen kan oproepen!

Alixader zuchtte luid. Hij had geen andere keus dan terugtrekken met de soldaten die nog over waren.

3. Moeilijke Boodschap

De drie Tamli koningen haatten elkaar vanuit het diepst van hun hart. De Gupramils hadden alleen de pech dat zij nog net ietsje meer werden gehaat.

“Geen wapens,” zei de portier toen de derde koning eindelijk was aangekomen. “Jouw scherpe ringen inclusief.”

Hij gromde en gooide bijna al zijn spullen, inclusief harnas, op een hoop. Daarna duwde Candya de tentflap opzij en stapte bijna in het kampvuur dat binnenin gaande was.

“Ja, zit je lekker, Are? Op je gestolen rijkdommen?”

“Ik weet niet waar je het over hebt,” zei Are. Hij grijnsde. “Oh, maar, ik zou je wel aanraden om dat pakhuis aan je grens beter te bewaken.”

“Ugh. Zolang je die sneeuwstormen maar bij je houdt.”

“Op dat front heb ik écht geen idee wat er gebeurde.”

Alle drie de koningen waren neushoorns die net iets te veel hadden gegeten. Hun hoorns, dik en scherp, glommen. Maar verder had hun lichaam duidelijk lange tijd geen gevecht gezien. Daarvoor hadden ze de duizenden soldaten die ze inhuurden met hun goudstukken.

Beeris rolde zijn ogen. Een dik, diep litteken liep rondom die ogen en raakte het merendeel van zijn gezicht—maar hij had het geluk dat zijn ogen en oren perfect waren gebleven. Op dezelfde manier was een deel van zijn staart verbrand, maar hij kon hem nog prima bewegen, en het zag er meer indrukwekkend uit dan pijnlijk.

“Mond dicht en luisteren,” zei Beeris. “Mijn tent, mijn regels.”

Hij liep een rondje om de andere Tamli koningen. Stapels goudstukken waren met willekeur door de tent verspreid, alsof ze niets meer waren dan afval. Ze waren niet bang voor diefstal; ze waren bang dat de andere koningen dachten dat ze arm waren en niet genoeg pronkten met hun geld.

“Onze spion onder de Gupramils is teruggekomen met moeilijke informatie.”

Moeilijke informatie? Wat moet dat betekenen?” Are probeerde een goudstuk te balanceren op de punt van zijn hoorn. Candya probeerde hetzelfde, maar dan met een groter goudstuk.

Beeris sloeg ze allebei weg. “De Gupramils leiden een voortvarend koninkrijk. De dieren zijn tevreden en hebben vrijheid. De goden staan achter hen. Ardex is zelfs zo onder de indruk dat hij Alixader de Reus heeft getemd en verboden om zomaar door Schola te lopen met zijn leger.”

“Ardex? Die een gevecht tegenhoudt?” zei Are. “Weten we zeker dat het geen pop is die Ardex speelt? De vorige paar keer dat hij in mijn terrein kwam zijn hele huizen in rook opgegaan!”

Candya gooide munten in het vuur om te kijken welke het snelste smolt. “En wat dan nog?”

“Kijk naar jezelf,” bromde Beeris. “We zijn kleuters met te veel geld. Onze handelaren worden schatrijk, maar niet iedereen kan handelen of geld verdienen. Kijk naar buiten. Ziet dat eruit als een voortvarend rijk?”

De andere twee koningen fronsten en gluurden door de tentflap.

“Nou, ja, die paar olifanten daar kunnen wel wat meer eten gebruiken,” opperde Are.

“Dat kind kijkt boos en verdrietig. Maar volgens mij heeft die net zijn knie gestoten, of niet?” zei Candya.

Are knikte meteen. “Ja nee, inderdaad, die twintig kinderen daar die huilen hebben denk ik allemaal hun knie gestoten zojuist.”

Beeris schopte een stapel munten omver en schreeuwde. “Onze enige rijkdom is geld! Maar onze wezens verhongeren. Onze onderdanen praten over … overlopen naar de vijand. En als ik de spion hoor, snap ik het wel.”

“Maar met geld kan je eten kopen,” zei Are.

“Ja, maar, we krijgen dat geld juist door ons eten te verkopen aan handelaren in van die schepen,” zei Candya.

“En waar gaan die handelaren naartoe?” zei Beeris. “Naar de Gupramils. Elke keer dat wij iets verkopen aan een schip, worden wij rijker, en kunnen onze vijanden daadwerkelijk eten.”

Hij schopte nog een stapel munten omver. Het spatte als druppels water ver buiten de tent, waar meerdere wezens er meteen op af doken. “We verspillen tijd met elkaar bestelen en uitdagen tot gevechten, terwijl zij één verenigd land willen.”

Are en Candya keken elkaar aan met trillende hoorns. “Je … je praat toch niet over opgeven? Samenwerken met die duivels die ons in het verleden keer op keer hebben aangevallen? Nooit!

“Nee,” gromde Beeris. “Maar er moet een manier zijn om onze vrijheid te behouden én beter te zijn dan de Gupramils. Niemand overwint de Tamli koningen.

De tentflap ging opzij. Een boodschapper stapte naar binnen. De olifant zag rood van inspanning en was in volle uitrusting, alsof hij elk moment kon worden opgeroepen om soldaat te spelen.

Hij was ook nerveus en onderdanig. Zijn hoofd bleef omlaag, zijn ogen bijna gesloten, terwijl hij sprak.

“Ik heb—ik heb een boodschap. Belangrijke boodschap. Moet Tamli koningen snel vinden.”

Are, Bhole en Candya keken elkaar om en om aan. Ze waren meteen aan zijn slurf gekluisterd en stopten hun spel met muntstukken.

“En … als je die Tamli koningen zomaar zou vinden … wat zou je dan zeggen?” zei Beeris voorzichtig.

“Kan niet. Hele gevoelige boodschap.” Zijn stem trilde, zijn slurf losgeslagen. “Moet zelf zeggen. Weten jullie waar ze zijn?”

“Wij zijn hun beste vrienden,” zei Are, die een glimlach niet kon verbergen. “Zeg het maar. Wij geven het door aan … die Tamli koningen die even weg zijn. Nee, ja, die zijn héél ver weg.”

“Ik … nou … nee …”

De boodschapper vocht vooral met zichzelf en zijn onzekerheid, hevig zwetend onder het harnas.

De koningen barstten in lachen uit. De boodschapper bevroor en keek eindelijk op. Zijn slurf rustte op de hendel van zijn lange zwaard, alsof hij een valstrik verwachtte.

“Oh ik moet jou hebben als grappenmaker aan mijn hof,” zei Candya enthousiast. Hij beukte vriendschappelijk zijn zij tegen die van de boodschapper. “Hilarisch!”

“Nee, ik wil hem hebben!” zei Are, die de voorpoot van de zogenaamde grappenmaker pakte. “Ik bied 1000 munten meer dan wat hij biedt!”

De boodschapper liep rood aan, beledigd. Hij greep zijn zwaard.

Buiten de tent viel het ineens stil. Even geen voetstappen, even alleen gefluister. Totdat de boodschapper opzij werd geduwd door een meisjesolifant die binnenkwam alsof ze hem niet had gezien.

“Marili,” verzuchtte Beeris, “je wordt mooier met de dag. Rijke handelaren zullen snel om je hand gaan vragen en—”

“Dan duw ik ze lekker de rivier in,” zei ze met een glimlach. “Nee, sorry, dat is gemeen. Ik weet het. Ik weet alleen niet …”

Ze keek naar de boodschapper in de hoek van de tent. “Wie is dat?”

“Mijn nieuwe grappenmaker aan het hof,” zei Are.

“Nee, de mijne!”

Marili fronste. “Waarom mocht hij zijn wapens houden?”

“Bewakers?” riep Beeris naar buiten. “Waarom hebben jullie niet—”

“Er waren geen bewakers,” zei Marili zacht.

De boodschapper trok zijn zwaard en dook met een wilde schreeuw op hen af. Marili stapte opzij, maar een stukje van haar slurf werd geraakt. Ze schreeuwde van de pijn, draaide zich om, en beukte met haar voorhoofd de boodschapper achterover.

Zijn voorpoot greep de tent, maar de stof scheurde bij aanraking. Toen Beeris zijn volle gewicht op hem gooide, klapte de hele tent in elkaar, waardoor het vuur meteen doofde.

De boodschapper bleef zwaaien. Marili zag het zwaard naar haar gezicht flitsen, maar Are stak zijn hoorn ervoor.

Met alle drie de hoorns tegelijk, konden ze het zwaard klemmen en uit zijn greep trekken. Marili verbeet de pijn van haar slurfwond en klemde de boodschapper op de plek.

“Wie ben je? Wie heeft je gestuurd?” schreeuwde ze.

“Dat is toch overduidelijk?” zei Beeris. “De Gupramils. De zoveelste aanslag.”

“Jullie zullen verliezen! Gupra zal jullie als eerste overwinnen!” riep de boodschapper. Hij spuugde in hun gezicht. Are en Candya keken elkaar aan en wisselden dezelfde gedachte uit: daar gaat onze grappenmaker.

Ze hadden weer geluk, beste lezer. Dom geluk. Verdacht geluk. Candya en Are haalden hun schouders op bij dat besef. Ze verwachtten vast dat het geluk nooit zou opraken. Beeris wist beter, maar kon het nooit zeggen.

Beeris grinnikte. “Tja, dan moet hij eerst een sluipmoordenaar sturen die de Tamli koningen herkent als hij ze tegenkomt.”

De boodschapper gromde en deed een laatste poging. Marili gaf hem een kopstoot—meteen bewusteloos.

Daarna moest ze zelf even gaan zitten en kijken hoe mooi haar gezicht nog was. Huilend sloeg ze Beeris’s hulp af.

De Tweede Koning—zoals Gupra hem noemde—stond vastberaden voor de Eerste en Derde Koning.

“Nee, we gaan nooit samenwerken met die duivels. We gaan ze kapotmaken. Er is inderdaad veel dat je kan bereiken met eindeloos goud.”

4. Knelpunt van Kaperij

Gupra’s huid verkleurde met de jaren, steeds grijzer en bleker. Hij had een eindeloos dilemma: hij moest bij Ashorra blijven om te zorgen dat niemand anders dat probleem weer zou “oplossen”, maar die jongen was gestoord en kon je er nooit bij hebben.

Ze hadden een plan gemaakt. De tijger Mero liep al weg om het leger aan te sturen. Maar nee, Ashorra had nog iets te zeggen.

“Ik denk toch dat we die andere koning moeten aanvallen,” zei hij, nu een sterke olifant van vijftien jaar.

“De Eerste Koning, Are, is dichterbij, zijn paleis dicht bij de grens. Waarom moet ik dit steeds opnieuw uitleggen?” zei Gupra geïrriteerd.

“Ja, maar, ja, maar, dat weet ik wel. Maar mijn, eh, gevoel zegt dat we eerst de anderen moeten overwinnen.”

“Jouw gevoel?” Gupra explodeerde. Kwader dan Ashorra hem ooit zag. Hij kromp ineen onder zijn vernietigende blik. “Verdwijn! Bemoei je niet met zaken waarvoor je te dom bent om ze te begrijpen!”

Je bent niet te dom. Je bent veel slimmer dan hen allemaal. Zij zijn te zwak. Jij moet nooit zwak zijn, als je wilt leven.

Die stem was nu echt een deel van hem geworden, net zoals de geesten. En hoe hard hij ook probeerde, ze allemaal negeren leek onmogelijk.

Die ontmoeting met het Tamli meisje was nooit uit zijn hoofd gegaan. Hoe graag hij nu daar wilde zijn, in plaats van opgesloten in dit paleis met een grootvader die langzaam nog gekker werd dan hij.

Misschien was dat wat Gupra bedoelde met “een slechte leider verslaat zichzelf”. Zodra je onderdanen liever bij de vijand leefden dan hier, was je einde nabij. Zelfs zijn geest, die nu altijd op zijn hielen zat, leek aardiger.

Hij liep naar het balkon. De stad glom niet meer zoals vroeger. Straten waren vuil, eten bedorven, de dieren mager en ziekelijk. Grote delen van Alixaders leger verbleven net buiten de stad. Missie na missie mislukte, en al die tijd moest Gupra maar twee legers tegelijkertijd voeden. Zoveel wezens. Zoveel geesten.

Ashorra werd er gek van. Soms wilde hij zichzelf een blinddoek opdoen, nooit meer kijken, om niet al die monsterlijke schaduwen te zien.

Alixader stormde de kamer in en botste zoals altijd met zijn hoofd tegen de kandelaar.

“Alles is gereed voor vertrek. Deze keer alsjeblieft niet bij het minste of geringste vluchten.”

“Minste of geringste? De Tamli hadden honderden Prijskatten ingehuurd! Als we waren doorgegaan was ons hele leger nu dood.”

Alixaders mond werd een streep. Zijn slagtanden schraapten over de stenen tafel met een vervelend geluid. “Iedere soldaat van jou die vlucht of tegenwerkt, schiet ik neer.”

Wat?

“We zitten vast in een eindeloze cirkel van oorlogen en geweld. Dit kan niet langer. We winnen vandaag, of Schola valt.”

“Waanzin!”

“Kijk naar je stad, Gupra.” Ze kwamen nu allebei naast Ashorra staan, al deden ze heel hard of hij niet bestond, en zijn ogen niet heen en weer flitsten tussen geesten van vogels. “Misschien is het niet eens waard om dat te redden.”

“De Tamli knijpen ons uit!” riep Gupra. Zijn huid was zo bleek dat je er bijna doorheen kon kijken. “Ze hebben alle handel gestopt. Al het goede land ingepikt. Onze beste vaklieden lopen over naar hun zakken met geld.”

“Des te meer reden om deze missie te laten slagen.”

Gupra keek uit over zijn stad. Over de grijze massa van ziekte en armoede. Ashorra zag nog hoe het weer kon worden zoals vroeger; Gupra zag alleen hoeveel beter het vroeger was. Hij huilde om zijn onderdanen.

“Waarom,” begon Ashorra voorzichtig, “werk je Alixader zo tegen? Hij heeft genoeg soldaten om over Tamli heen te walsen.”

“Alixader is een machtswellusteling. De goden hebben hem te veel macht gegeven, en ze weten het, daarom volgt Ardex hem overal. Ze willen niet opnieuw de fout van de Oerschildpadden maken. Maar zodra het kan, neemt Alixader de hele wereld in en stapt naar de vijand, ik weet het zeker.”

Gupra draaide naar zijn kleinzoon. “Ieder persoon, hoe goed of sterk ze ook lijken, heeft iemand nodig die nee zegt.”

“Waar haal je die uitspraken altijd vandaan?” zei Ashorra. “Echt niemand anders op heel Somnia is zo … zo … zoals jij.”

Niemand in Somnia is zoals dat meisje dat je ontmoette. Je wenst vurig om met haar samenzijn, of je zou nog liever niet meer leven. Het is de waarheid en je voelt het.

“Het is de weg van Buha.”

Buha? Was dat niet een figuur dat voor sommige onderdanen god was geworden, in plaats van zijn grootvader? Wezens geloofden de raarste dingen.

Hij geloofde in wat telde. Bewijzen dat hij sterk en vaardig was, bewijzen aan Schola dat hij niet gek was, en de eerste zijn die de Tamli overwint. Schola was zijn volk en hij zou ze beschermen tegen de anderen.

Hij wilde verder vragen naar Buha, maar Mero kwam terug om Gupra te halen. De koning wilde nog altijd zelf het leger leiden en meevechten.

Deze keer, echter, wuifde hij het nonchalant weg.

“Ik ga niet mee vandaag. Ik heb andere plannen. Ashorra leidt de missie. Zoals, eh, afgesproken lang geleden.”

Pardon?


Ashorra de Gekke vond zichzelf in de voorhoede van zijn leger. Gupra’s aandringen dat dit allemaal volgens plan was, en dat de soldaten moesten luisteren, was het enige dat hem gezag gaf.

Ze stonden in de buurt van Kaperij. Vlakbij was de klif waar zijn leven bijna was geëindigd.

Alixader had jarenlang als een chirurg operaties uitgevoerd in dit gebied. Eens in de zoveel tijd had hij precies een belangrijke plek of belangrijke stad kapotgemaakt, om vervolgens weer weg te lopen. Elke keer gijzelde Alixader een paar belangrijke edelen of handelaren.

Elke speldenprik irriteerde de Tamli, totdat ze uit hun tent waren gelokt.

Vanaf een heuveltop kon Ashorra ze zien aanstormen. Een leger van samengeraapte soldaten, opgekocht in alle landen om hen heen. Maar in tegenstelling tot jaren geleden, kwamen de Tamli koningen nu mee met de gevechten. Volgens Gupra hielp dat om de soldaten goede moed te geven.

Candya was het makkelijkst te zien, met zijn hoorn geschilderd in felle kleuren en lange stekelige ringen om zijn klauwen. Het leger achter hem was een zooitje ongeregeld.

Are was meer verborgen, maar daadwerkelijk uitgerust voor een gevecht. Zijn leger was veel groter en getraind om in nette formaties te blijven.

Ardex stond plotseling naast Ashorra. Hij wenste dat de Vuurgod vaker op bezoek was geweest, maar hij werd steeds teruggeroepen naar Origina om zijn broers en zussen te helpen.

“Je ziet ze nog steeds, of niet?” vroeg Ardex. “De geesten?”

“Overal. Soms zijn ze verder weg, soms zitten ze vastgeplakt aan een wezen. Jij hebt er geen.”

Ardex snifte. “Een van de weinige voordelen van god zijn. Negeer de geesten, zoon. Laat ze aan mij over.”

“Jij … jij ziet ze ook?”

“Elke seconde van elke dag.”

Ashorra probeerde rustig door te ademen. Voor zijn ogen was het dus niet één leger, maar twee legers. De daadwerkelijke soldaten en een soort schaduwmonsters dat hen volgde. Deze keer merkte hij op dat alle geesten, zonder uitzondering, bijna bovenop hun wezen klommen.

Hij slikte. Een zwarte waas kwam op hen af. Hun boogschutters remden al af en richtten hun bogen. Verdorie!

“Boogschutters!” riep Ashorra achterom. “Maak je klaar!”

Gelukkig had de helft het al gedaan zonder commando. Wat dacht zijn grootvader wel!? Zomaar leiderschap op Ashorra duwen?

Ardex schuurde zijn vacht tegen de ruwe huid van de olifant. “Er kan niks misgaan.”

De plek was uitgekozen omdat het een knelpunt was. Als de Tamli hun gijzelaars wilden redden, moesten ze een flink stuk door een vallei. Een dunne gang tussen rotsen, met hoge muren aan beide kanten.

Aan de ene kant stond het leger van de Gupramils, aan de andere kant Alixader.

Zodra de Tamli de gang in stroomden, gingen bogen en katapulten los. Het regende stenen, pijlen, afval, alles wat ze konden vinden. Soldaat na soldaat van de Tamli werd geplet. Geest na geest ging op in rook.

Ardex zette stukken hout en stof in brand, waarna ze ook omlaag werden gegooid. Meer invloed wilde hij niet uitoefenen.

“Volle kracht!” riep Alixader. Beide legers luisterden naar het commando. Meerdere bataljons renden naar de ingang om hem af te sluiten en even later zelf de gang in te duiken. Een paar getrainde soldaten, voornamelijk geiten, renden van de steile rotswand omlaag om klimmers terug naar beneden te schoppen.

“Nee!” riep Ashorra. “Waar is de derde koning? Er waren er drie toch?”

Hij telde opnieuw. Are. Candya. Beeris was nergens te bekennen.

Ashorra had nog meer dan genoeg kogels en pijlen, maar Alixader was erdoorheen en stopte met zijn aanval van boven.

Het leger van de Tamli was in één klap gehalveerd, nu moesten ze het afmaken door de gang in te rennen.

“Ik zei nee! Stop! Blijf hier!”

Slechts één bataljon bleef bij hem: de persoonlijke bewakers die Gupra had aangesteld om zijn gekke kleinzoon in toom te houden.

Daar was de derde koning. Beeris rende razendsnel richting het slagveld met zijn eigen leger, de grootste van allemaal.

Gupra liep in hun midden, vastgebonden maar nog steeds in staat langzaam te wandelen.

Mero klom in paniek op de muren, al was dat nauwelijks te doen voor een tijger. De andere soldaten zagen het nu ook. Sommigen gaven meteen op en verstopten zich, anderen vochten nog wilder.

Ze werden nu links en rechts ingesloten door de Tamli. Het knelpunt van Gupra was juist het knelpunt van Tamli geworden.

Alixader had gelijk. Schola zou vandaag vallen.

Wezens verdwenen samen met hun geesten, als een laatste omhelzing. Ashorra stond als enige nog bovenop de heuvel, ogen naar beneden gericht op het slagveld.

“Laad de katapulten,” zei hij gehaast. “Boogschutters! Alle pijlen omlaag! Gebruik alles dat we hebben!”

Beeris remde af voordat hij zelf de gang instormde.

“Geef je over!” schreeuwde hij. “Schola is van ons. Gupra heeft zich overgegeven. Wie vecht zal slechts sterven; hier is geen weg vandaan.”

Hun soldaten gooiden wapens neer. Mero boog zijn kop en sloop naar voren, waarschijnlijk om de boodschap definitief door te geven.

“Nee, jullie mogen je overgeven!” schreeuwde Ashorra van boven, glimlachend.

Iedereen keek omhoog en kneep hun ogen samen tegen het felle zonlicht. Helemaal niemand kon een kant op, de Tamli en Gupramils verweven alsof ze altijd al voor dezelfde commandant vochten.

Rijen katapulten en pijlen stonden klaar om alles te verwoesten. Hij hoefde maar het gebaar te geven met zijn slurf, en alles daar beneden stierf. Zelfs hun geesten keken omhoog met smekende ogen.

Toen zag hij haar. Het gezicht dat hij nooit zou vergeten. De mooiste olifantenvrouw die nog mooier was geworden.

Zij herkende hem ook en probeerde lief te glimlachen. Dat was lastig als een boogschutter één zenuwachtige vingerbeweging verwijderd was van een schot in je gezicht. En toch lukte het haar om liefkozend te kijken.

“Ik … ik sta toe dat iedereen levend vertrekt,” zei Ashorra met bevende stem. “Als die olifant daar mijn vrouw wordt.”

Een schok ging door het leger. Candya vond het blijkbaar heel grappig. Gupra zakte van ellende door zijn poten.

“Ja! Ja, ja, ik accepteer!” riep ze snel naar boven.

5. Vastberaden

Gupra had niet eens het fatsoen om het Ashorra zelf te vertellen. Het moment dat hij en Marili terugkwamen in de hoofdstad, zij aan zij, leidde tijger Mero hen naar een andere plek.

Hij was zwaar verliefd en volgde Mero blindelings, beste lezer. Marili lachte en gaf hem zoenen. Maar hij kon niet lezen of Marili echt hetzelfde voor hem voelde; een terugkerend probleem dat hij nooit genoeg aandacht zou geven.

Eentje waar duizenden olifanten klaarstonden om te vertrekken, onder leiding van Alixader de Reus. De meesten hadden wel een geest, maar die was ver weg. Toch hoorde hij duizenden stemmen door zijn hoofd schreeuwen. Hij kneep zijn ogen samen en wachtte tot het stiller werd.

“Wat is de betekenis hiervan?” vroeg hij aan Alixader.

De reus spuugde op de grond en marcheerde geïrriteerd verder. “Gupra heeft ons vijfduizend olifanten gegeven op voorwaarde dat we weg blijven uit Schola en nooit terugkomen. Jullie horen er ook bij.”

Zijn bijnaam was razendsnel veranderd naar Ashorra de Liefdesgekke. Hij was veranderd van een jongen met een ziekte in zijn hoofd naar het schattige mikpunt van grappen.

“Pardon? Is iedereen vergeten dat ik de prins ben en Gupra’s opvolger?”

“Rustig aan, liefje,” zei Marili. “Zei je niet net dat je het paleis toch al nooit leuk vond?”

Ze had gelijk. Dit was zijn kans om weg te komen. Ergens anders leven met de vrouw van zijn dromen—want dat was ze nu, officieel, vastgelegd. Samen vechten op een plek waar de koning daadwerkelijk wilde vechten, in plaats van schuilen zoals zijn laffe grootvader.

Hoeveel Gupramils waren wel niet gestorven? Hoeveel onderdanen waren een hongerdood gestorven door de acties van de Tamli?

Ze draaiden om en liepen mee, samen met Alixaders leger terug naar Preza. Ze hoopten over de Himabergen te komen en Kina ook bij het Eerste Conflict te krijgen—aan de kant van de goden, natuurlijk. Als dat lukte, waren de Prijskatten volledig ingesloten, net zoals de vorige veldslag.

Al hield Ashorra er de hele reis niet over op.

“Ik heb iedereen gered!” zei hij steeds opnieuw. “Waarom ziet Gupra dat niet?”

“Niet om vervelend te zijn, liefje,” zei Marili dan. “Maar je had ook bijna iedereen vermoord.”

Ze gaf hem een zoen, verstrengelde haar slurf met de zijne, en dan was alles weer even goed. Totdat de geesten dichterbij kwamen en de stemmen in zijn hoofd weer aanzwollen.

Ze trokken van stad naar stad in Schola.

Ashorra realiseerde dat ze dat alleen konden omdat zijn familie het land had verenigd. Overal stonden poorten open, sprak men dezelfde taal, en werd geholpen waar het kon. Waar de Sumiseri steeds elkaars stad wilden belegeren en innemen, begreep iedereen in Schola dat ze aan dezelfde kant stonden.

Als grootvader de Tamli koningen erbij kon voegen, zou Schola vast en zeker de gouden beschaving van de wereld worden.

Maar dat ging hem nooit lukken zo.

“Het is overduidelijk toch?” zei hij steeds opnieuw. “Gupra was stiekem naar Beeris geslopen. Hij verraadde de missie en daardoor was bijna Schola gevallen! Alleen maar omdat hij liever wilde dat de oorlog ophield, dan dat hij won.”

“Is dat zo overduidelijk?” vroeg Marili dan. “Zou hij echt zijn eigen leger en kleinzoon zo in gevaar brengen?”

Ashorra zuchtte dan en hoopte dat de stemmen in zijn hoofd even stil waren. De gedachten uitspreken leek de enige manier om dat te bereiken.

Soms kwam de geest van Marili wel héél dichtbij. Dan sloeg hij ineens achter haar, of langs haar oren. Ze schrok zich kapot, maar hij hield vol dat hij de geesten op afstand hield. Haar zou niks overkomen.

Ze kwamen aan bij de laatste stad. Deze was meerdere keren belegerd door de Prijskatten uit het noorden. De verhongering, het afval, de duistere sfeer van dood en angst hing hier meer dan waar dan ook.

Het klimaat was ook niet vriendelijk geweest sinds zijn grootvader aan de macht was. Veel droogte. Donderstormen en onverklaarbare sneeuwstormen even later.

Ze waren vrij. Ze waren verenigd. Maar wat was de prijs van die vrijheid?

De reis was lang, maar ze hadden elkaar. Nu stonden ze op de grens, klaar om Kina op te zoeken voor hulp. Gupra was slim geweest: deze olifanten waren cruciaal in de bergen oversteken en macht uitstralen.

Ardex had andere plannen.

Hij rende door de horde olifanten alsof ze er niet stonden. Vuurballen schoten uit zijn poten bij elke stap.

“Ashorra, ik heb slecht nieuws.”

“Natuurlijk. Je bent zeker ook de God van Slecht Nieuws?”

Ardex blies een hete vlam richting Ashorra’s gezicht. “Gupra heeft zich teruggetrokken in het paleis om te vasten. Hij weigert te eten totdat alle monden in zijn koninkrijk te eten hebben. Hij weigert te drinken totdat iedereen schoon drinkwater heeft. Hij huilt alleen maar en zegt dat hij zijn land heeft gefaald.”

“Dus? Dus?” Ashorra draaide alweer om. “Hij had geen problemen met mij wegsturen als een stuk speelgoed.”

Marili schuurde langszij. “Kom op, liefje. We moeten terug. Als Gupra sterft, dan ben jij koning.”

Ze wil jouw troon. Geef haar niets. Wees niet zwak nu.

“Dat zou je wel willen, hè? Jij smult al van het idee dat hij sterft?” Hij schudde haar door elkaar. “Ik heb jou wel door. Je wil alleen maar die troon voor jezelf. Ja. Ja, dat is het.”

“Oh verdrink toch in modder,” reageerde Marili verbittered. “Nee, sorry, dat was gemeen. Ik beloof dat—”

“Ik werk niet op beloftes.”

“Ashorra!” brulde Ardex. “Laat Marili erbuiten. Je bent oud genoeg om zelf een keuze te maken.”

“Als ik sterf, dan is zij ineens koningin van Schola! Ze kan er niet meer buiten!”

Marili stapte naar hem toe en probeerde hem te zoenen. “Lief. Dat is nooit, maar dan ook nooit, in mij opgekomen.”

“Natuurlijk. Zou ik ook zeggen. Hou je wel van mij? Of speel je maar alsof? Je zei zo snel ja.”

Nu werd ze rood van woede en stapte achteruit. “Het is niet alsof ik een keuze kreeg, of wel soms? Als ik nee had gezegd was iedereen nu dood!”

“Aaaah!” Ashorra smeet zijn slagtanden hard in de vloer. Zoveel stemmen. Zoveel meningen. Hield Marili wel van hem? Hij kon nergens meer van uitgaan. Gupra … Gupra verhongerde zichzelf voor het land, en hij liep weg?

“We gaan terug. Marili, je bent mijn prinses, je hoort aan mijn zijde. Spreek me niet tegen, zeker niet als we dadelijk terug zijn.”

Voorzichtig liep ze weer terug. “We staan aan elkaars zijde,” corrigeerde ze. “Omdat we dat willen en van elkaar houden.”

“Vertel jezelf wat je wilt,” mompelde hij, waarna hij achter de rennende Ardex aanging.

De reis terug voelde nog langer. Ze waren moe en boos op elkaar, terwijl ze vreesden voor wat ze aantroffen bij het paleis.

Ardex nam Marili vaak terzijde. Hij hoorde die twee wel smiespelen. Over dat ze niet boos moest zijn, want Ardex wist dat zijn aanwezigheid wezens in de buurt al boos en gefrustreerd maakte. Over dat het inderdaad zou kunnen dat zij dadelijk samen de baas waren van Schola. En dat werkte beter als je wél met elkaar praatte.

Dus toen ze de poorten bereikten, verlicht door fakkels en het maanlicht, keken ze naar elkaar. Ze kropen tegen elkaar voor warmte, terwijl Ashorra bijna automatisch met zijn slurf haar wangen streelde.

“Nee,” fluisterde Marili. “Ik hield niet van je toen ik je vrouw werd. Ik kende je niet! Ashorra de Gekke, zeiden ze. Maar je bent niet gek. Als je het toestaat, ben je de liefste olifant die ik ken. Met die olifant wil ik best samenzijn.”

“Het spijt me,” fluisterde hij terug, die vlinders weer terug in zijn buik. “Ik zie overal geesten. Altijd stemmen in mijn hoofd. En dan die Tamli die het geluk van de goden lijken te hebben en mijn grootvader de dood in drijven …”

Marili kneep haar mond samen. Ze wilde iets zeggen, haar eigen Tamli verdedigen, die niets anders deden dan wraak nemen voor eerdere aanvallen van de Gupramils, maar hield het in.

Ze werden opgemerkt. De poort ging open. Commandant Mero kwam naar buiten. Zijn geest stond belachelijk dichtbij hem, bijna in hem.

Zijn geest keek gelukkig; dus Mero had tranen in zijn ogen.

“Gupra is gisteren overleden aan een hongerdood. Zijn eigen keuze, in solidariteit met zijn onderdanen.”

Ashorra’s wereld bevroor voor enkele hartslagen.

“Gegeven jouw … conditie en jonge leeftijd,” zei Mero, dof in zijn oren. “Is door iedereen besloten dat ik de koning zal opvolgen in plaats van jou.”

Hij is een tijger, hongerig naar macht. Je zal als een zwakkeling opzij worden geworpen. Vermoord hem.

“Aaaah!” Hij stormde op de tijger af. Het was zo onverwacht dat de commandant zich niet verdedigde tegen zijn slagtanden. Ashorra gaf hem meerdere diepe verwondingen voordat Mero terugvocht. Maar de slagen van de tijger waren al verzwakt en onzeker.

“Hoe kon je dat laten gebeuren?! Waarom deed niemand iets!?”

Ardex trok hen uit elkaar. Mero krabbelde gewond terug door de poort.

“Dat is ook vrijheid,” zei Ardex droef. “De vrijheid om eigen keuzes te maken.”

Alle inwoners van de stad waren de straten opgegaan. Ze droegen kaarsjes en liepen zingend naar Gupra’s sterfplek, waar ze allemaal een bloem of kaarsje achterlieten.

Ashorra huilde met diepe teugen. Zijn grootvader. Dood. En hun laatste moment samen was ruzie. Hij hield van die vent. Hij had alles te danken aan die vent. Zijn bescherming en geloof in hem, zelfs na de vroege dood van zijn ouders.

De wezens draaiden om en keken naar hem. Wat dachten ze nu weer? Dat hij ook nog zwak en emotioneel was? De stemmen in zijn hoofd vertelden het hem allemaal. Hij schudde de tranen weg en maakte zich hard.

Hij sloeg om zich heen. Met zijn ogen dicht zwalkte hij heen en weer voor de poort, verstrikt in een gevecht met onzichtbare vijanden.

“Ga weg! Donder op geesten! Wees stil!”

Eén geest verdween.

Het was Mero’s geest.

Omstanders fluisterden dat de tijger was overleden aan zijn verwondingen.

Dus … dus …

Dus dat waren de geesten! De dood. En hoe dichterbij ze kwamen …

Angstige buffalo’s en neushoorns keken hem aan, hun geesten zelfverzekerde vrouwen die op hun schouders zaten en Ashorra uitdaagden.

“Wat …” zei één van hen zacht. “Wat nu, oh hooggeëerde koning?”

Ze wilden hem niet als koning? Ze noemden hem gek? Alles dat hij ooit wenste was de liefde en acceptatie van zijn eigen volk. Hij zou alles doen om te bewijzen dat hij het verdiende.

Maar zoals je waarschijnlijk weet, beste lezer, wezens die alles zouden doen zijn niet geneigd te luisteren naar iemand die “nee” zegt. Ze zouden nog liever hun dromen delen met geesten.

6. Wij tegen Zij

Marili stapte uit haar schuilplek in de donkere bosjes. De Tamli koningen keken op met een grijns op het gezicht, zakken met geld om hun schouders.

“Hoe kan het toch,” zei Beeris met buiging, “dat je nog elke dag mooier wordt?”

“Ik heb weinig tijd. Ashorra zal merken dat ik weg ben,” zei ze.

Ook de andere koningen gaven haar een buiging. Marili keek zuur.

“Wat doen jullie nou weer oliedom?” snauwde ze. “Nee, sorry, dat is gemeen. Ik ben het. Ik. Schattige Marili.”

“We bereiden ons simpelweg al voor,” zei Beeris, “op de vrouw die snel koningin van Schola zal worden.”

Snel koningin? Ashorra was gezond en pas net volwassen. Het zou nog eeuwen duren voordat—

Ze kneep haar ogen samen en fluisterde: “Wat … suggereren jullie daarmee?”

Are opende zijn geldzak om te onthullen dat er helemaal geen geld in zat. Hij overhandigde haar een glas met een stinkende vloeistof. “Poeh, gif zoals dit kan snel een einde maken aan een leven. Het komt rechtstreeks van de Gifgordel. Laten we hopen dat het niet zomaar in iemands avondeten terechtkomt.”

Marili nam het goedje aan met een trillende slurf. Wilde ze dit echt? Het zou zoveel oplossen. Maar—

De koningen keken haar verbaasd aan.

“Dit is toch wat je wilde? Je berichten aan ons vertelden dat Ashorra helemaal gek was geworden. Dat je wanhoop nabij was.” Beeris duwde zijn kop tegen de hare. “Ga me nu niet vertellen dat het overdreven geratel was van een meisje met liefdesverdriet.”

Are duwde het gif steviger in Marili’s greep. “We hadden een stemming, Marili. Gupra’s actie had indruk gemaakt op heel Tamli. Een leider bereid om niet te eten totdat zijn onderdanen eten? We waren het erover eens dat we misschien toch samenwerking met de Gupramils moesten zoeken.”

“Tot jouw bericht kwam,” zei Beeris. “Met Gupra hadden we samen kunnen werken. Ashorra de Gekke moet zo snel mogelijk verwijderd.”

Verwijderd? Haar hart sloeg op hol en haar stem donderde over de open plek. “Dit is wel mijn man waarover jullie praten.”

Ja, Ashorra was steeds wreder geworden. Zeker zonder tijgercommandant Mero was er niemand meer om hem in toom te houden. Maar ze geloofde nog steeds dat hij een lief hart had, eentje waarmee ze gelukkig zou worden. Ze wist niet of dat waar was, of dat ze doodsbang was voor de gevolgen als ze nu haar belofte brak.

De koningen stapten achteruit. “Het spijt ons. We dachten dat je nog iets gaf om je eigen volk, de Tamli.”

Marili bestudeerde de geldzakken. Zoveel geld had ze in al die jaren niet eens gezien bij de Gupramils. Gupra leefde van bijna niks; wat hij had was uitgedeeld onder de inwoners van de stad. Ze leefde pas een jaar in de hoofdstad, maar was nu al gewend aan het simpelere leven—het leven dat iedereen die niet rijk was moest leven.

“Ik geef om de Tamli! Ik geef meer om hen dan jullie,” zei ze verbitterd. “Waarom delen jullie je geld niet uit, hè? Waarom moeten zoveel dieren in Schola sterven van honger, terwijl jullie op stapels goud zitten, hè?”

Candya schuddebuikte van het lachen. “Gekke Marili. Geen rijkdom zonder armoede!

Are viel hem bij, tikkend op zijn geldzak. “Wil je deze hebben? Je mag hem hebben hoor. Maar niet meer, want dan denk ik dat Candya meer goudstukken heeft dan ik, en dat zou ik niet—”

“Stelletje prutskoningen!” schreeuwde Marili. Ze gooide de fles met gif terug. Beeris ving hem gevaarlijk op in zijn bek.

Ze draaide om. “Geef die zak geld aan de armen zonder eten. En de volgende zak geld. Misschien kan ik dan geloven dat jullie beter zijn dan de Gupramils.”

“Daar was ik al bang voor,” zei Beeris met een grom. “Elke seconde in hun buurt maakt je meer van hen, en niet van ons.”

Tetterend rende ze weg—maar ze lieten haar niet gaan. Beeris versperde de weg vooruit; de andere koningen de paden aan de zijkant.

Ze sprong de bosjes in. De koningen doken achter haar aan.

Ze worstelden in het duister. Takken prikten in haar zij, afgewisseld met hoorns. Gefrustreerde kreten mengden met elkaar, totdat ze werden overstemd door een loeiharde klap.

Het gevecht stopte. Ze keken allemaal opzij, naar een lichtpuntje dat buiten de bosjes was ontstaan. Iemand had een vuurkogel afgevuurd, precies gericht op waar ze een paar tellen geleden nog stonden, en de open plek nu in brand gezet.

De volgende moordpoging op de Tamli koningen om domme redenen mislukt. Dom geluk. Verdacht geluk.

Marili greep de giffles in haar slurf en vluchtte.


Ashorra stond met Ardex op de stadsmuren. Sinds hij wist dat die geesten iemands Dood voorstelden, kon hij ze beter herkennen en plakken bij de persoon bij wie ze hoorden. Gek genoeg maakte het hem minder bang, want het was niet zijn Dood. Hoe vaak hij ook achterom keek, zijn eigen schaduw kon hij nooit zien.

“Precies als je wordt geboren,” zei Ardex, “wordt er tegelijk een tweede wezen geboren. Jouw Dood. Het is alles wat jij niet bent. Daarom hebben mannen een vrouwelijke dood, daarom hebben sterke wezens een zwakke dood.”

“Maar waarom?” Ashorra keerde terug naar het paleis. Hij wilde Marili verrassen door een keer eerder thuis te komen en de avond samen door te brengen. Ze hadden zo weinig tijd samen en hij wilde haar een zoen geven.

“Waarom? Nou, tja, omdat mijn ouders, de Oppergoden, het zo hebben gemaakt. Het is een wet van de natuur. Net zoals zwaartekracht, of licht, of—”

“Jij bent de god van de dood, Ardex. Je moet toch een idee hebben?” Ashorra liep in harnas door de straten, kop omhoog en borst vooruit. Soldaten salueerden hem, verkopers stapten opzij. Eindelijk respect, zoals hij altijd wenste. Betaald met angst. Maar hij zou degene zijn die eindelijk heel Schola verenigd en wraak neemt op de Tamli.

“Mijn … mijn ouders zijn ook een soort tegenovergestelden van elkaar. De een kan alleen maken, de ander alleen vernielen. Dit is ongeveer hetzelfde. Als het universum leven maakt, moet het precies evenveel dood maken, anders is het uit balans. Dus je Dood is altijd bij je. En hoe dichterbij jouw Dood komt …”

“Kan ik praten met mijn Dood?”

Ardex schudde zijn hoofd. “Ik ben verbaasd dat je ze kan zien. Je moet wel afstammen van de Asha, die hadden altijd bijzondere giften. Maar nee, ik denk niet dat je met je Dood kan praten, totdat je haar echt begrijpt.”

Ze stapten door de paleisdeuren. “Marili? Ik ben thuis!”

Zijn stem galmde door de lege hallen. Hij trompetterde luid genoeg om Ardex schrik aan te jagen. Geen reactie.

“Als die Tamli haar iets hebben aangedaan,” mompelde hij. “Ik maak ze allemaal kapot. Allemaal!”

Hij rende de trappen op, naar de slaapvertrekken. Zijn bewakers stonden voor de deur te niksen. Was dat een goed teken of niet?

Hij beukte de slaapkamerdeuren uit elkaar.

Marili stond middenin de kamer met een rood hoofd. Ze legde een flesje drinken op een tafel en deed met haar staart subtiel het raam dicht.

Een last viel van zijn schouders. Nee, niet laten zien. Jij bent de koning, zij alleen een knappe olifant.

“Marili, waarom reageerde je niet op mij?”

“Ik ben moe.”

“Je bent altijd moe.”

“Welterusten, lief.” Ze plofte op het gigantische zachte vierkant in de vloer dat ze een olifantenbed noemden.

Ashorra trok haar bijna eruit, maar hield zich in. “Morgen sta je naast me op het slagveld! Zoals een vrouw van de koning hoort te doen!”

Ze keek naar de grond en sprak zacht: “Ja, mijn koning.”

“Ik ga onze plannen aanscherpen. De Tamli horen onze wraak te voelen in het diepst van hun botten.”

“Wraak gaat niks goeds opleveren,” bromde Ardex, vuur in zijn ogen.

“We zijn in oorlog!”

“Oorlogen bestaan alleen omdat domme dieren de hele tijd wraak willen! Omdat iedereen denkt in wij tegen zij.” Ardex keerde zich af. “Iedereen in Schola stamt af van dezelfde paar groepen jagers en verzamelaars, zoals Asha. Jullie zijn allemaal familie, maar jullie … jullie trekken een willekeurige lijn en besluiten elkaar erover te vermoorden!”

De kaarsen in de kamer laaiden hoger op door zijn woede. De luiken voor het raam klapten open.

Ashorra rende de slaapkamer uit, richting de oorlogskamer, maar bleef stiekem wat langer luisteren.

Ardex sprak zacht tegen Marili. “Als ik … als ik toch een manier had om dieren niet te laten denken in wij tegen zij.”

“Stop daar nou eens mee, lieve Ardex. Je kan niet alles oplossen. Je doet al het juiste door je nergens te veel mee te bemoeien en je krachten niet te misbruiken.”

“Mijn ouders noemden me de koudste godenzoon. Soms ben ik bang dat ik ze gelijk zal geven.”

Ze zijn wel erg vriendelijk met elkaar geworden, of niet?

Ardex gaat je vrouw afpakken.

Lieg niet tegen jezelf. Als je Ardex boos maakt, dood hij je in één seconde in je slaap.

Ashorra dwong de gedachten uit zijn hoofd. Hij zou Marili verbieden om nog met Ardex om te gaan, maar voor nu had hij een Schola om met bloed en wapens te verenigen.

7. Gesloten Geesten

Zijn onderdanen lachten Asherro nog lang uit. Verzonken in gedachten over Marili, was hij vergeten om zijn houten bruggen mee te nemen. Zijn voltallige leger staarde een dag naar een wijde rivier zonder een manier om eroverheen te komen. Eerst deed hij nog alsof het allemaal deel van het plan was en beweerde dat de rivier ondiep was. Toen meerdere soldaten bijna waren verdronken moest hij toch omdraaien en naar huis.

Sterker nog, de Tamli koningen waren gierend en brullend zonder weerstand een ander deel van Schola ingelopen en hadden een paar steden veroverend.

Je bent een mislukkeling.

Iedereen zal je herinneren als een voorbeeld van hoe het niet moet.

De volgende keer loop je in onhandigheid zelf tegen een speer van de tegenstander.

Asherro kwam zijn paleis niet meer uit. Marili was juist altijd weg.

Ze bezocht zijn onderdanen, maakte rondjes door de stad, sprak met iedereen en vroeg wat ze nodig hadden. Ze drukte elk dier op het hart dat de koning te druk of ziek was om zelf te komen. Hij hoorde zijn soldaten praten over dat ze eigenlijk stiekem al een koningin hadden, en nog wel eentje “van de vijand”.

Maar vanuit zijn veilige kamers, hoefde hij tenminste niet ieders Dood te zien. Of de echte stemmen van echte dieren te horen over wat een mislukkeling hij was.

Ardex was vaak de enige die bij hem mocht zijn om oorlogsplannen door te spreken. Hij geloofde nog steeds dat de God van de Dood aan zijn zijde zou helpen.

Ook al waren zijn oorlogsplannen nogal hetzelfde: val de Tamli aan, blijf aanvallen, en ken geen genade.

Dat was hun fout geweest, ja. Denken dat één flinke klap in het gezicht van een Tamli koning ineens zou betekenen dat ze zich overgeven. Denken dat één of twee overwinningen genoeg waren om zijn lust naar wraak te vervullen.

“We winnen langzaam grond in alle drie de gebieden,” zei Ardex. Hij leek permanent uitgeput door het voortslepende Eerste Conflict. “We verliezen veel soldaten, Asherro.”

“Ze moeten niet zo zeuren!” Hij verschoof een paar houten pionnen over de kaart. Elke pion stond voor tienduizenden soldaten; Ardex haalde er vier weg uit een gebied waar ze het gevecht hadden verloren. “Die paar stervelingen? Ze sterven voor een goede zaak. Ik weet zeker dat de Tamli er nog meer verliezen.”

“Dat … dat maakt het niet beter.”

“Dat laat mij veel beter slapen. Anders …”

Wees de eerste die aanvalt, anders ben je al dood.

De Tamli zijn duivels. Drijf ze weg, koste wat kost.

“Ja, ja, weet je wat? Ik stel vanaf nu een wet in dat iedere jongen die bijna volwassen is verplicht in mijn leger moet.”

Ardex gromde. “Hebben die stemmen in je hoofd dat gezegd?”

“Misschien.” Asherro zette nog wat pionnen in op het gebied van Beeris, de beste vechter. “Ik had gehoopt dat, als ik de geesten buitensloot, ik ook niet meer hun eindeloze stemmen hoefde te horen.”

“Nee,” zei Ardex streng, alsof hij een eigen kind toesprak. “Dat zijn niet de stemmen van andermans Dood. Die stemmen zijn van jouw Dood.”

Zijn dood?

Waarom zou … maar … zijn dood was in alles het tegenovergestelde van hem … dus die gedachten waren dan toch juist het omgekeerde van wat hij echt wilde?

“Goede truc, Ardex. Werkt niet op mij. Bovendien kan ik echt niet ineens compleet omdraaien en stoppen met al mijn missies—dát zou pas zwakte en onzekerheid uitstralen. Een koning mag dat nooit doen. Geen enkele koning in de hele geschiedenis heeft het gedaan.”

“De geschiedenis van koningen is nog behoorlijk jong,” zei Ardex. Hij liep rond de kaart en haalde nog meer pionnen weg. Ja, Asherro’s idee van die nieuwe wet om meer soldaten te krijgen was écht nodig. Desnoods accepteerden ze meisjes en kinderen ook.

“Hier op Somnia leeft iedereen erg lang,” zei de sabeltandtijger. “Mijn zusje Bella, godin van de Wijsheid, beweert dat het niet hoort. Dat olifanten maar een schamele 70 jaar horen te worden, geen 700. Jullie denken dat dit goed is; ik weet dat het niet zo is.”

“Je wilt ons eerder dood laten gaan? Ons Langleven afpakken? Ardex, je bent een ware god van de—”

“Het maakt niet uit wat ik wil! Omdat we zoveel met leven hebben geknoeid toen we het maakten, bestond de Dood eerst helemaal niet op Somnia! Tenzij je gewond of ziek raakte, leefde je voor eeuwig. Daar heb ik een eind aan gemaakt door magie in te voeren die je van ouderdom laat sterven. Maar voor een god die eeuwig leeft, is het moeilijk inschatten wat een normale leeftijd is.”

“Eeuwig leven?” Ashorra keek hem diep in de ogen. “Er zijn een paar Prijskatten die beweren …”

“Het is waar,” zei Ardex haast onverstaanbaar. “Ik denk dat we kunnen worden verslagen. En als ik eerlijk ben? Ik had liever honderd jaar geleefd en alleen maar goeds gedaan, dan al het nare dat ik nu heb meegemaakt.”

Ardex slofte weg. “Het houdt nooit op, het houdt nooit op. Ik zie de Dood van ieder dier. En ze praten misschien niet tegen jou—ze praten zeker tegen mij.”


Ashorra probeerde er een gewoonte van te maken om zijn grootvader elke week te herdenken. Nu hij altijd in het paleis bleef, dacht hij dat het makkelijker zou zijn. In plaats daarvan waren Ardex’ opmerkingen nodig om hem te herinneren om het voor het eerst in een half jaar weer te doen.

Hij stond in grootvaders oude kamer en speurde door zijn vele boekenkasten. Hij had altijd aangenomen dat de boeken vooraan. glimmend en kleurrijk, zijn favoriet waren, dus die had hij eerst bekeken. Maar nu wist hij beter.

De boeken achterin, versleten en opgebruikt, waren zijn favoriet. Tussen die kaften vond hij een woord dat hij herkende: Buha. Had zijn grootvader niet een keer gezegd dat hij daar veel van had geleerd?

Hij sloeg het open en begon te lezen.

De Buha leefde een opgesloten leven, veilig in rijkdom en achter de muren van het paleis. Zijn ouders deden alsof iedereen in het land het zo goed had als hij. Alsof muntstukken vloeiden net als drinkwater. Totdat hij las over een luiaard, een simpele jonge luiaard die iets bijzonders beleefde, genaamd Prebuha.

Luiaard. Bedoelden ze niet luipaard? Voor zover hij wist waren de meeste luiaards vertrokken toen natuurrampen en oorlogen het gebied onleefbaar maakten voor hen.

Inmiddels zat hij helemaal voorovergebogen over het boek.

Een deur ging open en weer dicht. Voetstappen in zijn rug. Maar hij ontspande meteen, want deze herkende hij uit duizenden.

Deze luiaard was onverwacht uit haar groep gegooid. Plots moest ze leven buiten haar veilige muren. Was het haar dood? Haar ondergang? Nee, het toonde haar de waarheid. Het maakte haar sterker en wijzer dan eerst. Het verhaal maakte zo’n indruk, dat Buha zichzelf ernaar vernoemde en op een dag stiekem uit het kasteel sloop. Daar zag hij hoe het land er echt voor stond.

Een warme olifantenhuid schuurde tegen hem aan. Marili draaide haar slurf rond de zijne en gaf hem een warme zoen.

Armoede was overal. Dieren wensten voedsel, of liefde, of rijkdom. En al die dieren waren ongelukkig, of ze het nou kregen of niet. Buha concludeerde dat het leven niets anders was dan lijden, en dat lijden werd veroorzaakt door dingen willen. De enige oplossing, natuurlijk, is om te stoppen met dingen willen en alles laten gebeuren zoals het universum het bepaalt.

“Dit is wat al die Buhasten geloven,” mompelde hij. “Dat Buha een soort god met enorme wijsheid was over hoe je moet leven of gelukkig wordt. Mijn grootvader geloofde het.”

“De meeste denken niet perse dat hij een god was,” zei Marili, haar hoofd op zijn schouder. “Maar het helpt om de boodschap na te leven.”

“Niks willen? Dingen laten gebeuren?” Ashorra sloeg het boek dicht. “Dus jij zou zeker vragen dat ik de Tamli zomaar binnen laat lopen?”

“Nee, want dan zou ik iets willen. Laat dingen gebeuren en beweeg mee.”

Marili glimlachte alsof ze weer dat kleine meisje was. “Ik liet mij meenemen in jouw leven. Ik hield eerst niet van je—nu ben ik blij dat ik hier ben en deze kant van het leven heb gezien.”

“Ik snap het niet. Hoe kan je nou niks willen?”

Marili schoof dichterbij, haar ogen liever dan ooit. “Toen ik dit lelijke litteken kreeg, was ik maandenlang verdrietig en boos. Ik deed bijna niks meer en wilde niemand zien. Totdat ik besefte … dat ik dat niet kon doen? Ik wenste eeuwige schoonheid en dat iedereen mij mooi vond. Toen ik stopte met dat wensen, kon ik weer mijn gezicht laten zien en doorgaan met leven.”

“Je … weet hier veel vanaf.”

“De meeste Tamli zijn Buhast. Als je zou stoppen met vechten, zelfs als ze je uitlokken of nog eens wraak nemen, denk ik dat ze hun schouders ophalen en je met rust laten.”

Marili tilde een mand omhoog met haar slurf, met daarin vers fruit en brood. “Dus laat je nu vooral meebewegen met dit diner dat ik heb meegenomen voor ons twee.”

Iets ontwaakte in Ashorra. Een vuur dat weer begreep dat hij samen was met de liefde van zijn leven. Dat haar wilde knuffelen, zoenen, elke dag vertellen hoe mooi ze was.

Met knuffelen wordt Schola niet verenigd.

Als je haar dadelijk te veel zoent, ga je dadelijk nog houden van die Tamli.

Je grootvader was zwak en een huilbaby, kijk wat er met hem is gebeurd.

Marili stalde het eten uit op een kleedje. “Je kijkt weer naar mijn litteken,” zei ze zacht. “Vind je me nog wel mooi?”

Het vuur van liefde tolde en kolkte in hem. Een glimlach, dat was het enige dat hij toestond. “Er zijn veel olifanten met een mooi gezicht als jij. Er is er maar één met zo’n unieke slurf.”

Ze reikte hem een voorwerp aan: een drinkfles. Hij had inderdaad dorst. Hij bedankte haar met een zoen en haalde de dop eraf. Meteen rook hij een nare geur.

“Liefje, is dit—”

“Ik wilde eigenlijk iets vragen.”

Ashorra zakte omlaag.

Zie je wel! Ze was hier alleen maar omdat ze iets van hem wilde.

Ze houdt niet echt van jou, dus jij ook niet van haar.

“Ik ben bij de grens geweest, lief. Het is daar verschrikkelijk. Al dat vechten van jouw soldaten. Zoveel doden van de Tamli. Ik smeek—”

“Je denkt dat ik ga luisteren naar je emotionele geratel omdat je me wat eten brengt?” Ashorra stond op.

“Oh stop met je kinderachtige gedoe!” riep Marili. “Nee, sorry, dat was gemeen. Maar ik kan je nooit op een andere manier bereiken!”

Hij liep de kamer uit en liet Marili achter met het uitgestalde eten.

“Ik ben moe. Welterusten.”

8. Geen Eindeloos Geluk

Ardex stond er weer eens alleen voor. Ashorra kwam zijn bed niet uit en Marili mocht niet van hem vechten, hoe goed ze het ook kon.

Alixader de Reus schreef hem vele rapporten over dat hij vast zat in de bergen. Hij had nog nooit iemand op zoveel manieren sneeuw en sneeuwstormen zien uitschelden.

Zijn familieleden vochten voor hun leven op Origina. Alleen Feria was aan deze zijde, op Garda, en wilde hem ontmoeten.

De roodroze vos, Godin van de Dieren, keek met hem uit over het leger van de Gupramils.

“Ik heb Bella gevraagd te komen, maar ze voelt zich niet goed. Eeris en ik kunnen niet ontdekken wat er mis is, maar ze lijkt ernstig ziek. En Origina heeft nauwelijks vooruitgang geboekt als het gaat om geneeskunde en helen.”

“Het is gek, nietwaar? Hier bouwen ze al geavanceerde steden en gebouwen. Op Origina ontdekken ze pas net wat een huis is. Je hebt … je hebt het idee dat alles beter was als de hele wereld met elkaar kon communiceren. Als de goden de nieuwste technologie aan iedereen zouden geven.”

“Hmm,” zei Feria, “er is ergens een rode panda die heel boos zou worden als ze dit hoorde. Jammer genoeg verwacht ik niet dat ons zusje komt opdagen om Bella te genezen.”

Ardex schraapte met zijn sabeltand een steen in twee stukken. “Ik moet naar huis. Ik ben al veel te lang weggeweest.”

“Nu?”

“Nee. Na deze missie. We hebben over alles nagedacht. Het hele leger staat klaar. Die Tamli koningen … ze kunnen niet eindeloos geluk hebben.”

“Heb … heb je gehoord over de halfgoden?” zei Feria met kleine stem. Zo kende hij haar niet; ze was altijd zo zeker en trots.

Ardex glimlachte. “Ik denk dat we iets te oud zijn om ons daarvoor te schamen. Jij bent verliefd geworden op dieren van Somnia, en daarmee heb je kinderen gekregen. Ik ben blij voor je, lief zusje.”

Ze lachte en kuste zijn wang. “Wij allemaal, lieverd. Ieder van ons heeft een paar halfgoden rondlopen … behalve jij.”

“Ik wil geen kind van mij opzadelen met de vloek die in mij leeft. Bella …”

“Bella wat?”

Het leger wachtte op Ardex en zijn commando’s. Hij keerde zijn rug zodat hij volledige aandacht had voor zijn zusje. “Ik ben de reden dat Bella geen echte magie heeft. Als een van jullie je iets minder voelt, maak ik me geen zorgen. Maar als Bella zegt dat ze ziek is …”

Feria maakte haarzelf lang en keerde naar de onrustige soldaten. Haar zangerige stem was toch luid genoeg om alle hoeken van het bos te bereiken. “Sorry, deze goden zijn verstrikt in een levensbelangrijke discussie! Over magie en dergelijke zaken!”

“Jij bent altijd de beste geweest,” mompelde Ardex. “Jullie zijn allemaal altijd beter geweest dan ik.”

De vos schudde haar vacht en glimlachte breed. “Had ik je niet verteld om te stoppen met luisteren naar de stemmen van de doden? Er gaat een gerucht dat één van Eeris’ kinderen de God van Geluk is. Ik denk dat de Tamli die aan hun zijde hebben op een of andere manier.”

Ardex zuchtte. “Wat betekent dat ik ze niet mag vermoorden natuurlijk.”

Feria kromp ineen. “Eh, nee, liever niet. Haal ze naar onze kant, en je zal de Tamli eindelijk verenigen met de rest van Schola.”

“Ik weet niet of vereniging ooit mogelijk is. Niet zolang dieren ieder onrecht van vroeger blijven onthouden. Niet zolang je wordt beloond voor het beschermen van je eigen groep door het vermoorden van de ander.”

“Ik zal Ismaraldah op je afsturen. Misschien heeft de Godin van de Tijd wel iets voor je.”

Onder verwonderde ogen van duizenden soldaten liep Feria sierlijk weg. “Ik ga naar huis om voor Bella te zorgen. Wacht niet te lang.”

Ardex zag op tegen een reis over water, maar het plan was het plan. Hij stapte met het hele leger op een gigantische vloot, gebouwd in het geheim. Dat zagen de Tamli nooit aankomen. Al die tientallen jaren hadden de Gupramils nauwelijks geweten hoe je een schip bouwde en er zeker nooit mee gevochten.

Het plan was twee vliegen in één klap. Eerst zouden ze alle handelaars en schepen van Tamli uitwissen onderweg. Zo zouden ze geen eindeloos goud en eten meer kunnen krijgen met hun handel.

Daarna zouden ze met het hele leger in de punt van Schola aan land kunnen komen. Dat deel was nauwelijks verdedigd en de koningen woonden nooit in die paleizen.

Zelfs Gulvi, God van het Water, had hij ingeschakeld om te voorkomen dat ze in een of andere zeestorm kwamen. Met tegenzin had zijn piepende broertje de strijd rond de Dolfijnenpas hiervoor verlaten.

De zon scheen. De zeeën waren rustig. Ze hadden stiekem opgebouwd naar de sterkste vloot ter wereld.

Dit was het moment.

De eerste schepen die ze tegenkwamen probeerden met hen te handelen. Toen ze dichterbij kwamen en Ardex zagen, gaven ze zich meteen over.

Sommige schepen probeerden om te draaien of alarm te slaan door vogels met boodschappen te versturen. Ze werden allemaal opgeslokt door de vloot.

De reis duurde vele dagen langer dan ze allemaal wilden, maar uiteindelijk bereikten ze de punt, zeker dat alle handel stillag en niemand alarm had geslagen. Hoe wisten ze dat? Omdat de havens nog druk waren en de stranden druk bezet met toeristen of verkopers.

De soldaten keken elkaar aan vol ongeloof. Ze grinnikten en porden in elkaars zij. Ze waren aan land. Het plan ging een keer goed.

Was het laatste uur van de Tamli geslagen?

Deze … deze dieren wisten van niks. Ze hadden niks te maken met deze oorlog. De kinderen wezen naar de vloot en zwaaiden, alsof ze dachten dat de goden gezellig op visite kwamen.

“We bevechten alleen wie weerstand biedt,” zei Ardex luid, terwijl ze de laatste golven trotseerden. “Laat elk ander wezen compleet met rust.”

“Negeer dat,” riep een tijger achter hem, de nieuwe generaal die ze hadden gevonden om Mero’s plek in te nemen. “Aanvallen zonder twijfel!”

Ardex brulde een vuurbal in zijn richting. De goede reflexen van de tijger redden hem.

“Luister naar—”

Wat waren dat voor rare bomen? Met gigantische geelbruine noten? Die had hij nooit gezien in Schola.

Hij herinnerde vaag dat zoiets wel op Garda groeide, maar aan de andere kant, waar ze geen strand hadden maar hoge bergen. Dus daar waren ze ook niet.

Origina was dit zeker niet. Dat kon je niet bereiken vanuit Schola in een paar dagen, zelfs al hielp Gulvi je met al zijn zeemagie.

Dit waren niet de havens van Tamli. Dit was een heel ander continent ten zuiden van Garda!

Dit moest zijn familie weten. Jarenlang waren ze tegengehouden om verder naar het zuiden te gaan door een of andere onzichtbare muur. Hij wist niet wat er was veranderd, maar de muur leek gebroken. Dit moest Bella weten—het kon de sleutel zijn voor hun overwinning!

Zijn schepen sneden in het zand. De eerste soldaten renden van de loopplank en maakten alle strandgangers bang.

Hij was te laat om ze tegen te houden.

“Gulvi! Keer ons om!”

Een dolfijn sprong uit het water en nam hoge vloedgolven mee. De schepen werden opgetild, losgeschud, omgedraaid met zoveel geweld dat planken er vanaf sprongen.

Een paar soldaten bleven verbaasd achter op het strand. De rest sprong snel terug op een schip en hield zich vast.

“Dit is Tamli niet. We zijn verkeerd gevaren.”

De soldaten hielden het niet meer. Hun poten trilden van spanning en woede, hun hoofd wilde alleen maar dat gevecht. Ze vuurden alsnog pijlen en kogels af op de haven of maakten weddenschappen over hoeveel ze konden vermoorden als ze wél de haven van Tamli bereikten.

Gulvi bleef met krachten smijten om de dieren op het strand te redden, maar de schepen meteen volle vaart in de andere richting te geven.

De Tamli hadden een god van Geluk. Of misschien was Ardex gewoon de God van Ongeluk. Wat het ook was, hij gaf op. Niemand overwint de Tamli koningen.

Zodra ze land in zicht kregen, controleerden ze meteen voor de gebouwen en de natuur die ze herkenden van de Tamli. Toen dat klopte, controleerden ze of de kust veilig was. Dat was ook waar.

Dus ze wilden aan land, maar Ardex stelde het zo lang mogelijk uit, totdat de onrustige soldaten zijn bevelen echt niet meer opvolgden. De bloeddorstige dieren meerden aan rond de grens van het gebied van Candya

Ardex verliet hen. Hij kon ze niet meer dwingen naar hem te luisteren, niet zonder geweld. Hij rende zelf de korte afstand terug naar de hoofdstad.

Hij wist zeker dat een of andere toevallige sneeuwstorm, of vallende ster, of onbekende magie, of misverstand ervoor zou zorgen dat zijn leger niks ging bereiken hier.

Toen hij het paleis in rende, verliet Ashorra net de oorlogskamer. Hij gooide nonchalant de laatste houten pionnen weg, die samen zo’n 50,000 soldaten weergaven. Hadden de vogels hem het nieuws zo snel gebracht?

De koning riep naar de slaapkamer boven.

“Ik ben moe. Welterusten.”

Geen reactie. Meestal gaf Marili tenminste nog een welterusten terug.

“Nu is het genoeg geweest,” brulde Ashorra. De koning rende naar boven, waar hij zijn harnas afstofte en zelf omdeed. Met een dubbelzwaard in zijn slurf, trapte hij de slaapkamerdeur open.

Dat vond Ardex overdreven, en hij stond op het punt rustig te vertellen wat er was gebeurd.

Maar hij keek langs de koning en zag een compleet lege slaapkamer. Alles was netjes opgeruimd, afgestoft en afgesloten.

Hij smeet de gordijnen open. Het zonlicht, dat hij al jaren niet meer had gezien, deed hem zichtbaar pijn.

“Ik heb Marili al een week niet gezien,” zei Ashorra. “Genoeg is genoeg.”

9. Ashorra de Enige

Ashorra denderde zijn eigen slagveld op. Hij wist waar ze waren, hij wist wat ze zouden doen, want hij had de bevelen gegeven. Zoveel soldaten. Zoveel geesten. Zoveel bloed. Zoveel stemmen.

Hij sloot zijn ogen, duizelig en wiebelend op zijn poten.

Niet zwak zijn. Vecht! Vecht voor je vrouw!

Wat ben je hypocriet. Je soldaten jarenlang laten vechten, maar zelf misselijk worden als je het slagveld ziet.

Wees sterk en sla de vijanden neer. Voor een verenigd Schola! Voor je grootvader!

Nu zag hij wat één pion op zijn kaart voorstelde. Een eindeloze, eindeloze rij dieren aan beide kanten. Stuk voor stuk werden ze op de hielen gezeten door hun Dood, totdat ze werden gegrepen door hun metgezel—en dus niet thuiskwamen.

“Wie heeft mijn vrouw ontvoerd?” bulderde hij.

Zijn leger vormde automatisch rondom hem, een gigantische olifant als perfect middelpunt. De legers van de Tamli hoorden zijn gebrul, of de langdurige echo’s ervan, en ze lachten. Ze lachten hem uit.

“Aaaah!”

Hij stormde recht op het gevaar af. Zijn dubbelzwaard, scherp aan twee kanten, draaide rond en rond. Hij zag niet wat hij deed, alleen dat tegenstanders uit zijn pad verdwenen. Soms gingen zijn ogen dicht. Soms stapte hij dwars door andermans Dood heen, wat hem een ijskoud gevoel opleverde.

Het gaf zijn eigen leger moed. Ze brulden net zo hard als hij en doken op de tegenstander. Ze maakten vooruitgang—vooruitgang! Stuk voor stuk werd het gebied van Candya teruggewonnen.

De Tamli koning zelf moest terugtrekken. In de verte, achter een veilige muur van schilden, overlegde hij paniekerig met de Are en Beeris.

“Hier ben ik!”

Marili’s stem. Maar ze klonk niet in nood. Ze klonk … uitdagend.

Hij opende eindelijk zijn ogen. Dat had hij niet moeten doen.

Om hem heen was zoveel dood en verderf. Zoveel soldaten. Zoveel onschuldigen die in de strijd betrokken waren geraakt. Hij viel bijna flauw—en dit was nog niet eens een ministukje van zo’n pion op zijn kaart. Voordat dit gevecht voorbij was, zouden de lijken opstapelen.

Hij wilde niet meer. Dit kon niet. Dit mocht niet. Hoe kon hij ooit doen alsof hij een goede koning was als hij dit aanmoedigde?

Zie je wel, je bent zwak.

“Hou—je—mond.”

Je bevriest midden op een slagveld. Je soldaten verliezen al moed.

“Je bent mijn Dood,” fluisterde hij. “Je doel is om mij zo snel mogelijk dood te krijgen. Ik luister niet naar je, ik luister niet naar je.”

Hij vond zijn vrouw.

Marili droeg een harnas vol stekels en schoot zware stenen kogels af met haar slurf.

Ze vocht voor de tegenstander.

“Marili!” riep hij, terwijl hij soldaten van beide legers aan de kant duwde met zijn slagtanden. Het voelde als lopen tegen een storm in, als waden door water dat tegen je in stroomde.

Marili hield vier tegenstanders op afstand. Haar tegenstanders—zijn soldaten. Haar aanvallen waren precies, sierlijk, en dodelijk.

“Marili! Stop die waanzin! Hoe durf je tegen mij te vechten?”

“Dat doe ik niet. Ik vluchtte naar Candya om vredig te leven. Nu moet ik mezelf verdedigen.”

“Onzin! Kom met mij—”

“Ik ga nooit meer met je mee!” schreeuwde ze. Een volgende kogel uit haar slurf ontmantelde een katapult van de Gupramils.

“Je bent verplicht om—”

“Die verplichting heeft me toch nooit iets uitgemaakt!” Ze draaide rond en prikte een inkomende kogel aan haar stekelharnas. Nu iedereen wist wie ze was, wilden sommige haar niet meer aanvallen, maar andere soldaten juist extra graag.

Ze konden elkaar bijna aanraken. Alles viel stiel. De gevechten leken vertraagd, de geluiden verstomd, zijn hele wereld alleen dat mooie gezicht van lieve Marili.

“Ik bleef bij je voor de liefde. Voor wat ik dacht dat we samen konden bereiken. Een verenigd, vredig Schola. Ik wilde dat—ik wilde jou zo graag.”

Ashorra stak een poot naar haar uit. “Hoe kan je me niet meer willen? Nu ik zo sterk ben geworden?”

Marilli stapte terug en keek hem nauwelijks aan. “Nee. Diep van binnen ben je een zacht, emotioneel jongetje. Jij liet hele legers weglopen uit liefde, alleen om mij naast je te hebben. Je denkt dat het een zwakte is—het is juist je grootste kracht.”

“En ik wens je nog steeds naast me!”

Al het leven is lijden, en al het lijden komt van dingen willen.

Ze huilde.

Haar Dood, een klein jochie met een stoute grijns, stortte zich bovenop haar alsof ze een lekker hapje was.

Ze zag niet de volgende aanval in haar rug.

“Nee!”

Een vlammende kogel raakte Marili en smeet haar over het slagveld als een vlieger in de wind. Ze bleef roerloos liggen, open ogen starend naar een hemel gevuld met vuurpijlen en kogels.

Nou niet gaan janken kleine koning, jij—

Hij viel op zijn zij. En huilde tot de tranen als rivieren bij hem vandaan stroomden. Marili. Lieve Marili. Hij hield zo van haar. Waarom had hij dat niet elke dag gezegd? Waarom was hij ooit boos geworden op haar? Het was een wonder dat ze al die jaren bij hem was gebleven.

Ze had nog veel langer mogen blijven, net als zijn grootvader. Maar nu …

“STOP!” bulderde hij. Grommend en trillend rees hij van de vloer, een laag modder vastgeplakt aan zijn linkerzij.

“Leg je wapens neer. We trekken terug. Niemand vecht meer. De oorlog is voorbij.”

Wat?” De tijgercommandant keek even rond en lachte hem toen uit. “Negeer dat—”

“Je hebt je koning gehoord,” zei Ardex, waarna hij met één slag een handvol wapens uit soldatenklauwen sloeg. Zelfs de Tamli stonden bevroren op hun plek, al was hun leger bijna uitgeroeid.

Een geest zweefde voor hem langs. Zijn eigen Dood, een vrouw die gniffelde en in haar handen wreef.

Oh, ja, goed plan, zo ga je nóg sneller dood.

Ze was zo overtuigend. Zo—

Zijn Dood werd plots aangevallen door een andere Dood die bijna exact het omgekeerde was van Marili, in alles.

Focus. Helderheid. Ineens kon hij zelf nadenken.

“Ik sta achter mijn commando. Wij vechten niet meer. De Tamli zijn welkom bij ons, jullie mogen je eigen gebied en rijkdom houden, het maakt me niet uit.”

Hij draaide om en liep weg, waarbij hij nog wat wapens uit poten sloeg.

Het leger van Tamli bleef achter vol onzekerheid. Sommige lieten hun wapen ook vallen. Sommige wilden deze kans juist grijpen.

Beeris drong zich naar voren.

“Sommige zouden je keuze gek noemen, Ashorra,” zei hij luid. “Naïef en dom genoeg om de Gupramils dynastie te laten uitsterven.”

Hij keek om zich heen en glimlacht naar alle soldaten.

“Ik ben niet een van die wezens.”

Ze liepen naast elkaar van het slagveld om de voorwaarden van hun vrede te bespreken. Maar bovenal moest Beeris de huilende koning troosten met zijn verlies.

Dat is wat familie deed.

10. Epiloog

Een houten klok flitste door Ardex’ beeld en plofte in een boom. De Godin van de Tijd—een witte panda—rolde eruit, gevolgd door de zonnedas Didrik waarop ze zo smoorverliefd was.

“Ik heb, ironisch genoeg, weinig tijd.”

Ze stonden voor elkaar. Ismaraldah was een halfgodin, de dochter van een familielid van hem. En dat voelde raar, zeker omdat ze zo klein was en toch veel machtiger dan hij. Zij controleerde tijd!

“Gelukkig heeft Feria in de toekomst mij verteld wat je probleem is, zodat ik naar het verleden kon om je hier te ontmoeten.”

Het viel weer stil.

“Ardex, lieve Ardex,” zei ze. “Het is niks om je voor te schamen.”

“Jij kan de toekomst zien, toch? Dus jij weet of ik de juiste keuze maak?”

Zij en Didrik zuchtten tegelijk. Ze liepen nerveus rondjes om de klok. Hoe kon zij nou te weinig tijd hebben?

“Dat is niet hoe het werkt. Elke keer als wij ergens naartoe reizen en iets veranderen, verandert de hele tijdlijn om zich aan te passen. Ik heb inderdaad een toekomst meegemaakt waarin ik jouw wens had vervuld. Dat is de reden waarom we nu haast hebben.”

“Dus mijn wens is slecht?”

“Nee. Zoals ik net zei: alles is steeds anders. Als ik je wens deze keer vervul, kan de tijdlijn op een héle andere manier eromheen veranderen. Daarom moeten we voorzichtig zijn met wat we veranderen. Haal het verkeerde steentje weg en ineens heeft Schola nooit bestaan!”

“Maar, eh,” zei Didrik, “het kan zomaar zijn dat de regels van tijdreizen binnenkort, eh, veranderen.”

Wat? Wat zijn jullie van plan?”

“Geen tijd!” piepte Ismaraldah. Ze was … was ze aan het gloeien? “Wil je dat ik het doe of niet?”

Hij keek naar de sterrenhemel. Hij had iets over zichzelf geleerd de afgelopen jaren. Blijkbaar kon hij zijn zware taken als God van de Dood uitvoeren of de gevolgen ervan herinneren—maar niet allebei.

Naar buiten toe moest hij zijn andere reden vertellen. “Ja. Ik heb overal over nagedacht. Zodra ik deze macht heb, kan ik een einde maken aan wij tegen zij. Zonder dieren het geluk te ontnemen van samenzijn of in een groep leven.”

Ismaraldah reikte met gepijnigde blik naar de Vlamvreter, Ardex’ Hemelvoorwerp dat altijd rond zijn poot of nek hing. Ze sloot haar ogen en prevelde woorden in de originele taal van de godenkinderen, die lang geleden was vervangen met Duifs door de dieren.

Zijn vlamvreter trilde en gloeide. De bevroren vlam kwam even tot leven, voor een paar flakkeringen, maar bevroor daarna in een nieuwe toestand—iets groter dan eerst.

“Het … het is gedaan.”

Ismaraldah slingerde om zijn nek voor een warme knuffel. Didrik deed, verrassend genoeg, precies hetzelfde. Daarna hobbelden ze zoenend terug in hun houten klok en zoefden naar een andere tijd.


Ashorra haalde plezier uit het op afstand drijven van iemands Dood.

Vandaag had hij een arme boerenfamilie bezocht aan de rand van de stad. Bij binnenkomst hing de donkere kamer vol geesten, als standbeelden die langzaam uit het behang kwamen en bovenop de ziekelijke inwoners vielen. Hij bracht ze genoeg voedsel. Hij liet soldaten het huis verschonen en opknappen. Hij beloofde dat ze altijd langs mochten komen als er weer problemen waren.

Toen hij verdween, hing de Dood van elk familielid ergens op een heuvel ver weg, gefrustreerd de tijd te doden.

Hij was Buhast geworden. Het was lastig, maar langzaam leerde hij loslaten en niet meer willen. Niet meer land, niet meer rijkdom, niet meer wraak. Hij was.

Hij had publiekelijk zijn fouten toegegeven, hoe hij ernaast had gezeten, en hoe hij nu alles zou veranderen. Alle geloven waren toegestaan. Alle meningen. Handel voor henzelf en Tamli was volledig vrij, wat genoeg geld opleverde om Schola te helpen opbloeien.

Sterker nog, Ashorra dacht erover om de regels van troonopvolging te vernietigen. Om naar een nieuwe koning te kijken buiten zijn eigen koninklijke familie. Natuurlijk noemden velen hem nu zwak en gek. Maar dat was prima. Hij wenste niet meer door iedereen te worden geliefd en geaccepteerd, en stond elke mening toe.

Al ging Marili nooit meer uit zijn hoofd. Hij stond vaak ’s avonds op het balkon met Ardex, die moest toegeven dat hij ook gesteld was geraakt op zijn gespreken met die lieve olifante.

“Je Vlamvreter ziet er anders uit,” merkte Ashorra op. Ardex reageerde niet. “Soms … soms zou ik willen dat ik Marili kon vergeten. Dat ik het verleden kon vergeten. Als die stemmen en slechte herinneringen weg zouden gaan, zou het bijna makkelijk zijn om een aardige koning te spelen.”

Ardex fronste naar hem. Ashorra knikte opnieuw naar zijn Vlamvreter.

“Er zijn enkele geruchten ontstaan dat sommige goden, sommige Hemelvoorwerpen, die kracht hebben om uit te wissen …”

De sabeltandtijger stapte snel opzij, zijn Vlamvreter uit Ashorra’s bereik.

“Nee, je wilt Marili niet vergeten. De herinnering aan haar is juist wat je op het goede pad houdt. Weten wat het is om iemand te verliezen, zorgt dat je meer van iemand kan houden. Geen liefde zonder verlies.

Ashorra lachte. Ardex klonk zo bijna als zijn grootvader. “Waar haal je al die uitspraken steeds vandaan? Is er een handleiding voor het spelen van een wijze god?”

Ardex trok zijn wenkbrauw nog verder op. “Je vindt mij … wijs?”

“Ah. Natuurlijk. Je hebt die uitspraken zelf verzonnen.” Ashorra glimlachte en porde zijn slurf in de zij van een god. “Vergeet dat ik iets heb gezegd.”

“Ik kan er wel nog eentje geven.”

“Oh, alsjeblieft, houd ze voor je.”

Geen verbinding zonder kwetsbaarheid. Die leerde ik van een of andere koppige olifant.”

“God oh god.” Ashorra klom de trap af. Hij kon vanavond nog wel een paar huizen afgaan om te vragen of ze iets nodig hadden. Het was een kwetsbare vrede, maar de Tamli leken inderdaad totaal niet geïnteresseerd in binnenvallen, zelfs nu ze praktisch geen leger meer hadden. Ze zwommen liever in hun goud.

Geen vrijheid onder dwang, wat dacht je daarvan? Zo uit de losse pols hè.”

Ashorra’s bulderende lach vulde de sterrenhemel. “Het ga je goed, God van de Dood. De wereld is nog niet klaar om zonder jullie door te gaan. Als ik iets kan doen om Bella te helpen herstellen …”

“Je kan een goede koning zijn. En jouw Dood nog even op afstand houden.”

Ze schudden elkaars poot. Hij zwaaide Ardex uit terwijl hij onder vuur en bliksemschichten terug rende naar de Troon van de Toekomst op Origina.

En daarmee, beste lezer, leidde Ashorra een tijdperk in dat ze later het Gouden Tijdperk van Schola zouden noemen. Ongekende vrede, welvaart, en vooruitgang. Totdat, natuurlijk, de Hennen kwamen met een groter leger, en de goden er niet meer waren om ze te redden. Behalve de Tamli natuurlijk, die werden nooit overwonnen. Maar gelukkig voor Ashorra en de rest, duurde dat nog een hele tijd.

 

En zo ging het leven door …