3. Hopeloos Geval
Catia gaf toe dat Aria de beste heler was tot nog toe, maar haar suggesties bleven net zo vreemd. Gisteren moest ze een levende kikker in haar mond houden voor tien minuten. Het scheelde een haartje of ze had het arme beest per ongeluk doodgebeten. Daarna sneed Aria zachtjes in haar voorpoot om bloed eruit te laten stromen, omdat ze dacht dat dat ziekte ook in haar bloed zat inmiddels.
Ze volgde haar instructies en hield hoop. Ze werd goed verzorgd in diens grote huis en mocht de hele tijd in de natuur slapen en wandelen. En toch zei haar hart dat al deze “medicijnen” niks hielpen.
Het klopte niet in haar hoofd. Hoe kon je hoofdpijn nou oplossen door bloed kwijt te raken in je voorpoot? Wat hadden kikkers ermee te maken? En morgenochtend, zo zei Aria, wilde ze haar de hele dag insmeren met vissenolie. Wat ging dat bereiken?
Ze sliep nauwelijks en krioelde over de grond in de hoop die tintelingen kwijt te raken. De ziekte werd erger, dat wist ze zeker.
Zuchtend trok ze haarzelf recht op in bed. Hoe kon ze haar ouders ooit aankijken? Al hun geld was op en zelfs bij deze heler wilde ze weg. Hoe ging ze het zeggen?
Een bel rinkelde tweemaal. Een nieuwe bezoeker? Zo laat?
De poort bleef dicht. Geen “elite” dus. Maar Aria de uil, behulpzaam als altijd, vloog meteen naar buiten.
Ze kroop uit haar slaapkamer, door de donkere gangen, via een zijdeur uit zijn paleis. Ja, zo noemde Aria het zelf, en zo mocht de rest het ook noemen. In het voorbijgaan merkte ze één kamer op met een andere soort deur, behangen met wel vijf verschillende sloten.
Nee, ze mocht geen tijd verspillen. Ze wilde die nieuwe bezoeker zien. Vlak voordat ze in het licht van de poortlantaarns stapte, bleef ze hangen tussen de struiken.
Het waren meerdere bezoekers. Was … was die hond niet degene die een tomaat gooide naar haar koets?
Nu lag die hond voor pampus in een brodenmand, gedragen door een vos en ander hond. Om de rare groep compleet te maken hing een uitgemergelde zwarte poes erbij—dezelfde soort als Catia!
Aria hoefde niet eens van bril te wisselen. “Nee. Dit is een hopeloos geval.”
“Pardon?” zei de vos. “Dormas is net zoveel waard als elk ander dier! Ook al komen we uit het arme Rivierdistrict! Ik weet zeker dat een heks hem heeft vergiftigd of vervloekt. Het wemelt daar van de heksen!”
“Het gaat niet om geld,” zei Aria rustig. “Hij is niet te redden. En heksen bestaan niet; halfgoden bestaan. En ze vragen nooit geld voordat ze hulp bieden.”
De groep explodeerde van onvrede.
“Maar … maar … " zei de zwarte poes. Ze keek angstig om haar heen, terwijl haar mond meerdere woorden vormde zonder ze uit te spreken. “Dit lijkt op een alcoholvergiftiging. Dat overleef je!”
Aria kneep haar ogen samen.
“Ik, eh, had een oom die hetzelfde overkwam,” zei Felicia. “In Amor. Waar ik vandaan kwam, weet je nog?”
De uil schudde nog steeds haar gevederde hoofd. “Breng hem naar het algemene ziekenhuis voor zijn laatste dagen.”
Haar reputatie was bekend bij rijk en arm. Als ze je afwees, had je geen kans. Als ze je aannam, zou je genezen. Zonder uitzondering.
“Nou, nou, het is niet alsof jij alles weet!” sneerde de vos, waarna ze op de poort spuugde.
Dormas deed zijn ogen halfopen en sprak met krakende stem. “Ik drink helemaal niet zoveel. Net zoveel als de rest. Net iets minder zelfs. Je ziet het verkeerd.”
Aria deed haar bril af en keek bedroefd. “Jammer genoeg zie ik niks verkeerd.”
Bij het omdraaien nam de uil zonder te kijken Catia mee uit de bosjes. Ze zag écht alles!
“Ik ben niet boos,” zei ze, “maar je moet echt meer rusten.”
Catia slikte. “Hoe weet je dat die hond niet te redden is? Hij zag eruit als iemand die gewoon sliep.”
“Ik zou de beste heler van het continent niet zijn als ik mijn geheimen deelde,” zei ze met een glimlach, terwijl ze binnen stapten. “Maar deze keer heeft het niks te maken met de ziekte zelf. Hij zal sterven aan de fout in het hoofd van alle dieren.”
Dit vond Catia maar verwarrend. Was die Aria wel helemaal goed bij haar hoofd? Moest ze blijven en diens bizarre bevelen verduren, omdat ze nog nooit iemand had gefaald?
“Maar,” fluisterde ze, toen ze weer in bed lag. “Ieder die jij aanneemt geneest. Moet … moet dat betekenen dat jij degene bent die ze geneest?”
Aria leek haar vraag eerst te negeren, maar in het open raam bleef ze staan. Een wrange glimlach tekende haar snavel. “Nee. Dat hoeft niet.”
Ze vloog weg.
Haar ouders kwamen morgenochtend al om te kijken hoe het ging. De avond was nog jong, die bezoekers nog niet ver weg. Vandaag was een goede dag voor haar lichaam.
Dus Catia maakte de beslissing voordat ze kon twijfelen.
Ze sloop het paleis uit, door de donkere vlekken in de tuinen, tot de poort. Die was jammer genoeg altijd verlicht en bewaakt.
“Een avondwandeling,” zei Catia zo vrolijk mogelijk. “Frisse lucht. Moest van Aria!”
De bewapende uil fronste naar haar, maar liet haar erdoorheen. Het was zo ongelofelijk fijn bij Aria op het landgoed. Iedereen aardig. Veel vrijheid. Maar ze ging niet voor fijn; ze ging voor antwoorden en oplossingen.
Ze haastte over het pad dat steeds ruwer werd richting het Rivierdistrict. Zodra ze de rivier vond, besloot ze om die te volgen tot het plein ongeveer middenin de wijk. De bezoekers waren de hele tijd een stipje aan de horizon.
Maar toen ze het plein bereikte, was ze dat stipje kwijt. Ze woonden ergens hier. Die zwarte poes leek meer verstand van zaken te hebben—waar was ze?
Haar poten trilden nu toch. Kou greep haar, alsof de wind een ijzige vuist om haar botten sloeg.
Ze hobbelde naar de eerste deur en klopte aan, gevolgd door een zielige miauw.
Een chagrijnige vos deed open.
“Geen bedelaars!” gromde hij. De deur sloeg dicht en brak bijna haar neus.
Ze probeerde het opnieuw bij de volgende deur. Ze moest snel praten.
“Ken jij ene Dormas? Of een zwarte poes die op mij lijkt?”
“Dormas is ziek en wil geen bezoekers,” zei een hert, die Catia wegduwde met zijn gewei.
Ze was dus in de buurt.
Windvlagen ritselden de dorre bladeren die bijna alle tegels bedekten. De vlam in een glazen lantaarn flakkerde tweemaal, als een laatste ademstoot, en viel toen uit. Ze stond in complete duister, omringd door enge geluiden.
Bij de volgende deur probeerde ze een nieuwe tactiek. Die moest wel slagen, want haar hoofdpijn was zo erg dat haar oren suisden en haar ogen flitsen zagen.
“Ik heb gehoord dat hier … heksen wonen.”
Toen ze opkeek, keek ze recht in de ogen van de zwarte poes. Gestommel klonk achter haar in de gang.
“Felicia?” riep een stem. “Kom helpen. Dormas is zwaar. Hij moet vannacht nog nog naar dat ziekenhuis!”
Felicia ademde razendsnel in en uit. “Heksen? Heksen? Waar heb je het over? Ben jij soms een heks?”
“Alsjeblieft,” zei Catia, die nog net op de drempel wist te stappen. “Jij weet meer van ziekte, of niet? Of jij kent iemand die—”
Felicia duwde haar hardhandig weg—maar stapte zelf ook naar buiten.
“Scheer je weg, heks!” schreeuwde ze. Hard genoeg zodat de dieren in de gang het hoorden, terwijl die een snurkende Dormas probeerden te tillen.
Maar daarna fluisterde ze: “Verstop je! Ontmoet me later bij die rode boom naast de rivier. Snel!”
De andere dieren stapten naar buiten. Catia miauwde zacht. Met pijnlijke steken door haar hele lichaam, rolde ze achterover en kwam uitgeput tot stilstand achter een houten ton.
“Ik zei het toch,” bromde de vos. Ze keek in de richting van de ton, maar leek haar niet te zien. “Het wemelt hier van die nare heksen. Heb je goed gezien hoe ze eruit zag? Dat moet je tegen de kraaien zeggen.”
“Eh, nee, nee, ze droeg een zwart gewaad. En zo’n brede zwarte punthoed die haar ogen verborg.”
“Ja, dat is nou precies wat een heks zou doen!”
Catia raakte bewusteloos van de pijn, terwijl Dormas in alle haast naar het ziekenhuis werd gebracht.