4. Gered Door God
Felicia luisterde met groeiende frustratie naar de gesprekken tussen Dormas, de helers, en haar nieuwe “vrienden”. Alleen de uilen konden voor zichzelf werken en grote hoeveelheden geld vragen; alle andere diersoorten die geneeskunde deden werkten samen in een gebrekkig ziekenhuis als deze. Vaak probeerden ze dan dezelfde diersoort te regelen als de patiënt.
Zo stond er dus een vrouwtjeshond naast Dormas’ bed die vroeg: “Heb je onlangs iets gedaan dat God zou kunnen beledigen?”
“Nee, nee,” brabbelde Dormas. “Altijd netjes op Zaterdag naar de kerk.”
“Zondag bedoelt hij natuurlijk,” corrigeerde de vos waarvan Felicia nu wist dat ze Fonza heette en altijd iedereen corrigeerde.
De hond kraste met haar nagels iets in de harde grond naast het bed en zuchtte. “In dat geval, netjes drie keer bidden tot God en vragen om genezing elke dag. En natuurlijk géén alcohol meer.”
“Pardon?” blafte Dormas. “Wat heeft dat ermee te maken?”
Hun heler keek vol ongeloof. Ze griste zelf maar alle bekers van het tafeltje en rende naar de volgende patiënt. Felicia haalde opgelucht adem. Dit verhoogde de kansen op genezing voor de oude hond.
Twee kraaien kwamen de grote tent binnen. “Wij zoeken een vos,” zeiden ze meteen dreigend. “Iemand die al maandenlang stiekem vist uit de rivier en de slachtoffers opeet. Tienvoudige moord is dat! Wie iets weet, stap naar voren.”
“Of, eh,” voegde de andere kraai toe, “blijf natuurlijk in bed liggen met je zieke lichaam en zeg het tegen ons.”
Felicia keek naar Fonza, de enige vos in deze kamer, die meteen ineenkromp. Een paar puzzelstukjes vielen op hun plek. Fonza had moedwillig misschien wel honderden vissen—inwoners van de stad—opgegeten. Met wie was ze in hemelsnaam vrienden geworden?
De kraaien wilden haar natuurlijk ook als eerste spreken.
“Ik was het niet hoor, agenten,” zei Fonza lacherig. “Ik weet niet eens over welke rivier je het hebt.”
“Ja ze is bang voor water,” zeiden haar vrienden meteen. “Allergisch zelfs!”
“Fonza, zei je niet laatst dat je al jaren geen vis meer had gehad?”
“Ja, vis is nou precies wat een heks zou eten!” zei Fonza. Daarna plakte ze vluchtig erachteraan: “Maar ik zal God vragen dat de dader van deze grote misdaad zo snel mogelijk wordt gevonden.”
De kraaien fluisterden iets naar elkaar, maar lieten Fonza voor nu alleen.
De hele groep zat er stil en bevroren bij totdat zowel de kraaien als hun heler uit de tent waren.
Fonza stak haar snuit in haar buidel stak en toverde nieuwe glazen tevoorschijn. “Geen zorgen, Dormas, jij hoeft niet zonder alcohol te zitten.”
De hond likte Fonza’s gezicht van enthousiasme. “Het is belachelijk, ja toch? Ja toch?”
“Ja,” zeiden de anderen meteen. “Jij drinkt niet meer dan wij. Dit heeft nergens iets mee te maken.”
“Die helers kunnen er ook niks van tegenwoordig,” zei Felicia. “En bidden tot God? Wat gaat die onzin nou—”
De gezichten van de anderen sloegen meteen op onweer. “Jij bidt toch wel drie keer per dag, Felicia?” vroeg Fonza intens.
“Ja. Ja natuurlijk. Voor genezing, en wereldvrede, en lekker eten. De normale dingen.”
Ze keken elkaar even aan, alsof ze roddelden over Felicia met slechts hun ogen.
“Jij begrijpt volgens mij niet helemaal hoe het werkt, poesje,” zei Fonza dreigend. “Ik bid elke dag tot God. Elke … eventuele misdaad die je denkt dat ik ben begaan, is natuurlijk kwijtgescholden.”
“Wij liegen voor jou als jij liegt voor ons,” zei Dormas iets minder diplomatisch.
Felicia knikte, haar ogen schuldbewust. Dit was nou eenmaal nodig om bij de groep te horen en te eten te hebben. Zo erg was het allemaal niet. “Ik … begrijp hoe het werkt.”
“Mooi.” Dormas kreeg een flink glas bier van Fonza die hij gulzig opdronk. “Hier, oude rakker, om de pijn te verzachten. En alle anderen,” ze keek dreigend naar Felicia, “hebben hier niks van gezien.”
“Ik weet niet eens wat ik gezien zou moeten hebben,” zei Felicia met een glimlach.
Ze had gewacht totdat alle anderen sliepen. Doordat Dormas in het ziekenhuis lag, had Felicia plots zijn kamers voor haarzelf. Uit het niets werd ze vorige maand zwerver zonder ouders, en nu weer uit het niets de enige inwoner van een best groot huis.
Maar de muren waren dun en Fonza lette nu extra op wat de zwarte poes deed. Toen Dormas flauwviel had Felicia meteen een paar potjes gepakt om een medicijn te maken—en haarzelf alleen gered door te doen alsof ze dacht dat daar iets te drinken in zat. Sindsdien had Fonza bijna alle potjes en ingrediënten uit Dormas’ huis gehaald. Achterdochtige vos.
Dus pas rond middernacht sloop ze naar de rode boom waar ze had afgesproken met Catia.
De zieke poes lag bibberend en kreunend tussen de planten.
“Oh. Oh dit is niet goed,” fluisterde ze. Catia schok er wakker van.
“Je … je bent toch gekomen.”
“Natuurlijk. Ik kom uit de familie Felix,” zei ze met enige trots, “wij komen afspraken en beloftes na.”
Samen hobbelden ze terug naar het huis van Dormas. Felicia kalmeerde haarzelf. Ze had niks verkeerd gedaan. Als ze dit zagen, zei ze gewoon dat Catia haar zusje was.
Maar Dora had ook niks verkeerd gedaan.
Wij liegen voor jou als jij liegt voor ons.
Totdat ze iemand anders vonden die nóg liever meespeelde met hun spel. Ze moest dit allemaal later aan Catia uitleggen, maar nu moest ze de ergste pijn weghalen.
“Wat heb je allemaal al geprobeerd?” vroeg ze.
“Alles. Alle helers. Zelfs Aria. Maar er zit een limiet aan hoeveel dieren ik over mijn huid kan wrijven of hoeveel drankjes met modder ik kan drinken. En hoeveel ik ondersteboven of zijwaarts kan hangen.”
Felicia lachte. “Ik ben bang dat ik je nog een drankje ga laten drinken. Maar deze heeft geen modder, alleen wat planten en een geperste noot als ik die kan vinden. Het is een pijnstiller die ik lang geleden leerde van mama.”
Catia draaide op haar zij en vernauwde haar ogen. “Dus … je bent een heks?”
“Ik ben een heler.”
“Maar je bent een vrouw. En je heelt in een donker huis met recepten die de kerk niet goedkeurt.”
“Wil je soms dat ik je weer op straat gooi?” zei Felicia met een geïrriteerde miauw.
“Nee, nee, ik … ik probeer het gewoon te begrijpen denk ik.”
Felicia opende een kast en vond schilderingen van Dormas en, waarschijnlijk, zijn vrouw en kinderen. Hij zag er zoveel gezonder uit toen. Heldere ogen, in plaats van de dwalende pupillen die ze nu kende. Hij was een lieve hond—hij had zijn huis en eten gegeven aan haar, een vreemde zwarte poes. Geen God, als die bestond, zou hem laten sterven, toch?
Ze miauwde enthousiast toen ze een volgende kastdeur opensloeg en precies de laatste ingrediënten vond die ze zocht. Mama noemde het altijd al de “armelui pijnstiller”, want iedereen moest dit kunnen maken met wat ze in huis hebben.
Even later gaf ze Catia een soepkom met het medicijn. Ze dronk er gretig van, al moest het verschrikkelijk smaken. Niet veel later leek ze tot rust te komen, haar lichaam niet meer zo stijf van de pijn.
“Dankjewel,” fluisterde ze, tranen in haar ogen.
“Geen probleem. Maar, eh, toch mondje dicht tegen de rest.”
“Je bent een zéér geheimzinnige niet-heks-heler.”
“Verbaast me wel dat Aria dit soort recepten niet kent. Ze zeggen dat de Wijze Uil alles weet, zelfs over hele andere vakgebieden.”
“Ze is vreemd.” Catia gaapte langdurig en ging anders liggen, waardoor ze Felicia plots aanstaarde. “Werken je ouders nu ook ergens stiekem in een donker huis?”
Felicia klom op de andere kant van het bed met terneergeslagen ogen. “Mijn ouders zijn verdwenen, van de ene op de andere dag. Ik kom inderdaad van een familie van helers. We waren rijk, machtig, en werkten vooral in Amor. Vader pronkte zelfs dat hij bevriend was met Chef de Goede!”
“De wie?”
“Oh, je weet wel, die chimpanzee die geweldig goed is in het maken van recepten? En rondrijdt in een houten huisje op wielen? Ze had dit Boek der Betekenis of zoiets dat haar daarbij hielp, totdat ze het kwijtraakte.”
De toonhoogte van haar stem verlaagde. “Maar toen waren mijn ouders plots weg, en ons huis werd ingepikt, en onze rijkdom, en mij schopten ze naar buiten alsof ik een besmettelijk virus was.”
“Een wat?”
Felicia schudde haar hoofd. “Wat iedereen hekserij noemt is in andere delen van de wereld gewoon scheikunde en de reden waarom niet iedereen sterft aan ziektes. Ik snap hoe stofjes werken en ik zou veel goeds ermee kunnen doen. Maar als ik dit tegen een ander zeg …”
Plots greep Felicia naar Catia’s poot en hield hem pijnlijk stevig vast. “Dus mondje dicht, oké?”
Catia giechelde. “Waarom zou ik de enige persoon verklikken die mij wél helpt?”
“Ik weet niet meer waarom dieren dingen wel of niet doen,” mompelde Felicia. “Logica is vaak ver te zoeken.”
“Logiwat?”
Felicia zuchtte. “Slaap lekker. Morgen ga ik je testen en proberen of ik een medicijn kan vinden.”
Catia opende één oog, al bijna in slaap. “En als dat niet werkt?”
“Overmorgen hetzelfde. En de dag daarna. En de dag daarna.”
“Maar wat als alles faalt?”
“Dat zien we dan wel. Het enige dat telt is vandaag en het volgende dat je probeert.”
Gerustgesteld viel de zieke poes in slaap. Felicia glipte naar buiten om ingrediënten te plukken.