5. Vissendoder
Dormas ging snel achteruit. Felicia kon het nauwelijks aanzien, maar ze wilde perse elke dag op bezoek komen. Dankzij één aardigheid van deze hond had ze nu eten, onderdak, alles. En hier lag hij met pijn en een half-werkend brein langzaam te sterven.
“Je moet stoppen met drinken,” zei ze opnieuw toen ze alleen waren. “Ik heb ook zeker niks voor je meegenomen! Fonza gaf me wat glazen, maar die heb ik in de rivier leeggegooid.”
Dormas reageerde niet voor lange tijd. Daarna fluisterde hij.
“Stel, lief kind, iemand zou tegen jou zeggen dat je moest stoppen met wat je het allerliefst doet … namelijk dieren redden met hekserij. Zou je dat doen?”
Felicia sloeg een poot tegen zijn mond. “Waar heb je het over? Ik ben geen—”
“Geen zorgen, geen zorgen. Ik heb de rest verteld dat ze jou met rust moeten laten en niet zomaar mijn huis mogen binnenkomen.”
“Maar dan …” Felicia’s lichaam stond in brand. Hij wist het gewoon. “Dan weet je dat ik misschien een medicijn kan maken.”
“Verspilde moeite voor deze oude man. Wist je dat honden eigenlijk niet zo oud horen te worden? De enige reden dat ik nu al tientallen jaren rondloop met pijn, en slecht zicht, en een kapotte keel, is omdat onze ziekenhuizen iedereen steeds maar blijven redden.”
“Ook dat kan opgelost, ten eerste als je stopt met drinken.”
“Felicia, je weet dat ik niet meer drink dan de anderen. Je zou beter moeten weten dan dat steeds de schuld geven!”
“De anderen drinken ook te veel,” schreeuwde ze. Alle patiënten en helers in de omgeving staarden naar Felicia. “Waarom … waarom …”
Ze schudde haar hoofd. Haar wereld draaide. Ze snapte het allemaal niet. Waarom maakten alle dieren compleet onverstandige beslissingen? Waarom dacht niemand logisch na? Waarom geloofden ze zo makkelijk in iets dat nergens op sloeg?
Als God deze dieren had geschapen, dan was hij echt de domste ooit. Fonza wilde per se samen bidden nu, maar terwijl zij iets prevelde over een heilig spook ofzo, prevelde Felicia gewoon een boodschappenlijstje voor haar volgende medicijn.
“Wij liegen voor jou als jij liegt voor ons,” zei ze, haar poot strelend over Dormas’ vacht die nog altijd warm en zacht was. “Maar wat kan iemand betekenen als je liegt tegen jezelf?”
Dormas gaf haar een wazige glimlach, alsof hij haar wel aardig vond maar niet had verstaan wat ze zei. Daarna vertrok zijn gezicht van pijn en viel hij bijna meteen in slaap.
Het werd al donker, maar Felicia wilde perse vanavond nog haar volgende medicijn testen. Daarvoor had ze wat ongebruikelijke ingrediënten nodig. Ze volgde de Rivier voor lange tijd, op zoek naar een geel bolletje dat erg veel water nodig had om te groeien.
Totdat ze in het donker bijna bovenop Fonza botste. De vos lag geruisloos en ongezien tussen de grasstengels—echt een vervelende nieuwe plant—met één poot op een dode vis. Eentje die ze waarschijnlijk net uit het water had gegrepen, in plaats van netjes verkregen.
En onder haar andere poten lag een groep van de gele bolletjes die ze zocht.
“Vervelend, is het niet?” zei een stem van boven. Ze hield haar geschrokken miauw in en zocht naar de stem. Aria sprong even later naar een lagere tak, bijna op ooghoogte. “Als je niet had geweten dat ze de vissendief was, had je gewoon gevraagd of ze even op wilde staan.”
Felicia keek zuur. “Hoe lang volg je mij al?”
“Lang genoeg. Een jonge poes die weet wat alcoholverslaving en de gevolgen ervan zijn? Zeer interessant voor de beste heler ter wereld.”
Ze moest toegeven dat ze gelijk had. “Als ik niet had geweten hoe enorm achterdochtig ze was, had ik eerlijk gezegd dat de bloemen voor een ander zijn. Zonder te denken dat ik mezelf verdacht maakte.”
“Maar al die dingen weet je. Dus nu is het vervelend,” zei Aria, duidelijk geïnteresseerd in wat Felicia zou doen.
“Je hebt zeker niet van die planten op je landgoed?”
Aria schudde haar hoofd. “Moet zelf ook altijd de halve rivier af vliegen om ze te vinden.”
Felicia haalde diepe teugen adem. Ze bereidde zich voor op een onhandige confrontatie met Fonza.
Maar eerst een vraag voor Aria. “Waarom liet je Catia allemaal onzin doen als je beter weet?”
Aria knipoogde, maar het was een gespeelde vrolijkheid. “Zou niet willen dat dieren me een heks noemden, of wel?”
Fonza ging niet weg. In plaats daarvan schoot haar poot plotseling opnieuw de rivier in, dwars door een laag afval, en greep een spartelende vis.
“Haar ouders zijn wel erg boos op mij, dus als je zou willen laten weten waar Catia nu is, dan stuur ik ze langs.”
“Oh ze slaapt bij—”
Felicia hield zich net op tijd in. Aria was beste maatjes met de elite van de stad, waarom zou ze niet doen alsof Catia was ontvoerd om zo een heks op te sluiten?
Aria begreep het en sloeg een vleugel om haar schouders. “Vervelend, is het niet? De hele wereld die je straft voor eerlijk zijn en beloont voor liegen en geheimzinnigheid? Of, nou ja, dit deel van de wereld. Er is een ander rijk, Ottojon, die groeit in het zuiden en magie juist heeft omarmd. En Floria is, natuurlijk, nog vers, als een leeg canvas dat nog moet worden beschilderd met cultuur.”
Aria schudde haarzelf uit gedachten, waarmee de tak nog verder doorboog. “Maar je doet het goed, precies zoals het Boek het voorspelde.”
“Het Boek?” Felicia’s ogen schoten open. “Je bedoelt toch niet het Boek der Betekenis? Bella’s Hemelvoorwerp dat—”
Ze vergat te fluisteren. Fonza sprong direct overeind en ontblootte haar tanden.
“Ik geef je één kans om jezelf uit te leggen.”
“Ik wilde die gele bloemen plukken,” zei Felicia snel en piepend.
“Wat? Mag een wijze uil niet in deze specifieke boom zitten?” zei Aria.
“Jullie bespioneerden mij! Fluisterden over mij!”
“Ah, natuurlijk,” zei Aria lachend. “Ik was vergeten dat fluisteren bij wet verboden is.”
Felicia fronste. “Is dat echt …”
“Nee, natuurlijk niet! Beste vos, ga terug naar huis en stop met vissen vermoorden, of ik moet je aangeven bij de Kraaien.”
Fonza gaf een schorre blaf en viel Aria aan. De uil zette een andere bril op en vloog elegant weg van haar. Dat maakte Fonza nog bozer. In volle vaart kon ze een klein stukje de boom in klimmen, maar zeker niet hoog genoeg om de uil nog te pakken te krijgen.
Felicia zag dit als haar kans om de bloemen te plukken en weg te wezen. Ze had al bijna alle bolletjes losgesneden met haar nagel en in haar buidel geplaatst, toen de Kraaien op het rumoer afkwamen.
Aria moest wegduiken voor de pijlsnelle speerformatie die de Kraaien aanhielden. Fonza nam direct de benen, verborgen tussen de struiken. Met gespeelde paniek riep ze nog net: “De Vissendoder! Daar! Red jezelf!”
Felicia keek omlaag. Vijf dode vissen, half aangevreten, lagen rondom haar voeten. De Kraaien wisten wel wie hier de Vissendoder was.
Wat was ze dom geweest.
“Luister! Het is niet—”
Ze doken op haar af en prikten in haar vel totdat Felicia niet eens meer wist wat boven of onder was. De eerste snavels probeerden haar nekvel te pakken om haar mee te nemen, maar een vleugel sloeg ze weg.
“Ze is onschuldig,” bulderde Aria’s stem.
“Ja, dat is nou precies wat een heks zou doen,” zei Fonza van ver weg. “Een uil betoveren om voor haar te—”
“Ik was het,” zei de uil, waarna ze haar brillen afdeed en haar vleugels opstak.
“Aria?” Felicia kwam moeilijk op adem na de Kraaienaanval, maar wilde perse Aria’s vleugel pakken. “Waarom doe je dit?”
Van binnen wist ze het antwoord al. De écht goede dieren liegen niet om zichzelf en hun groep te beschermen. Ze liegen om een vreemdeling te redden die ze nauwelijks kennen.
Alleen daar zou ze misschien achter kunnen staan. Met haar hoofd, niet met haar hart. Want ze kon alleen jammerend miauwen toen Aria werd weggesleept en moordenaar genoemd.
Fonza wierp haar vossenstaart om Felicia heen en nam haar mee met een hoop lieve woordjes, alsof ze zich enorm bekommerde om haar eigen kind.
“Sorry dat ik je een heks noemde, kind,” zei haar zoete stem. “Ik zal je even flink verwennen na deze schok.”
Het kostte haar alle moeite om Fonza niet ter plekke haar ogen uit te krassen, maar mee te spelen.
“Dankjewel, buurvrouw. Je zal me flink moeten verwennen om deze schok te vergeten.”