7. Middernachtmerrie

Catia moest achterblijven. Ze was te ziek om in alle haast mee te rennen naar het ziekenhuis. Felicia tilde haar de hele weg terug naar het huis, een inspanning die bijna haar rug brak, en rende daarna weer terug. Ze had veel te weinig gegeten hiervoor en—

Toen ze met bonkend hart de ziekenhuistent instapte, wist ze al dat het misschien te laat was.

Dormas’ ogen waren gesloten en hij bewoog niet meer. Zijn heler nam langzaam afstand en legde haar apparaten weg. Met een vernietigende blik pakte ze de halfvolle kom met bier van het kastje en gooide het weg in de modder.

“Wegwezen,” zei ze. “Dit bed moet vrijgemaakt voor de volgende—”

“Nee,” fluisterde Felicia. “Misschien kan ik nog een medicijn—laat me—”

Ze beukte een weg door de groep en kwam tot stilstand tegen Dormas’ bed van stro. Haar poten voelden aan zijn borst. Geen hartslag. Ze streelde zijn zachte vacht, maar het lichaam werd al stijf en koud.

Fonza trok haar achteruit. Had ze haarzelf verraden? Nee, de woede van de vos was gericht op de heler. “Prutsers! Jullie kunnen niks! Zelfs een heks had het nog beter gedaan! Denk maar niet dat we hiervoor gaan betalen!”

De heler negeerde het. Ze was het vast gewend. Ze wachtte ongeduldig totdat de groep Dormas meenam op hun schouders.

“Wat … wat gebeurt er met hem?”

“We begraven hem zelf ergens in het bos,” zei Fonza.

“Maar hij was lid van de kerk. Hij moet toch een mooi plekje op de begraafplaats—”

“Dat kunnen we niet betalen, kind.” Fonza keek vernietigend. “God is duur.”

Felicia was te geschokt om te bewegen. Dit was onnodig. Compleet onnodig. Dormas had kunnen leven. En nu … en nu …

Mocht ze wel in zijn huis blijven? Haar beschermengel was weg. De enige reden dat ze niet doodziek met Catia ergens in de goot lag.

Hoewel, Catia had gewoon ouders die haar nu zochten. Zij had niemand. Hoe had de trotse Felix familie zo ver kunnen vallen? Hoe konden ze dit doen tegen haar lieve ouders? Als ze nog leefden, dan waren ze inmiddels zeker wel teruggekomen voor Felicia …

De kerkklok vlakbij sloeg middernacht. Nog een paar uur en ook Owuit zou de doodstraf krijgen.

Hij zou haar toch een veilig huis bieden? Zonder dat ze daarvoor hoefde te liegen en bedriegen?

Ze rende richting het kasteel van de landheer. Ze wist alleen dat ergens onderin de kerkers zaten, meer niet. De angst om te laat te komen, om nog iemand te falen, drukte voor nu haar tranen weg.

Het enige dat telde was vandaag en het volgende wat ze ging proberen. Ze kwam uit de familie Felix—een familie van helpers.

Onderweg rukte ze links en rechts bloemen uit de grond. Uit de afvalbakken van winkels kon ze veel brandbaar materiaal halen. Ze had het niet bepaald veel geoefend, maar deze ingrediënten zouden samen iets moeten maken dat leek op een bom.

Natuurlijk pakte ze ook de juiste ingrediënten voor het tegenmiddel: iets om je te beschermen tegen vuur. She had genoeg anekdotes gelezen van de Goede Chef, gekregen doordat haar ouders goede vrienden waren met de chimpanzee, om dit te weten. De Zeezot explodeerde in contact met water en slurpte het meeste op. Diens broederplant, de Vuurvlecht, deed het omgekeerde en doofde vuur.

Voor het geval het misging. Voor het geval de Kraaien aanvielen met vuur en fakkels, zoals ze vaak deden. Ze was een goede scheikundige, ja, zoals haar ouders, en hield altijd rekening met alle mogelijke uitkomsten.

Ze bereikte de uiterste muren rondom het kasteel.

Haar lichaam was opgebrand. Zoveel rennen en zoveel problemen. Ze leunde lange tijd tegen de muur, onder de volle maan, voordat ze in een paal klom. Bovenin hing een glazen lantaarn met daarin een vlam.

Ze bracht haar bom richting de vlam.

“Dat zou ik niet doen als ik jou was,” zei een stem boven haar. Kraaien!

De volgende leugen stond klaar. Het smoesje vormde in haar hoofd, terwijl ze heel langzaam opkeek.

Maar bovenop de lantaarn stond Aria—vogelvrij.

“Ik kan mezelf bevrijden, dankjewel,” zei de uil, nu met enkele gaten en verwondingen tussen haar veren. Hij wisselde naar een grotere bril. “Het Boek der Betekenis heeft mij geleerd hoe alle sloten werken.”

“Wat kan je niet?”

“Gelukkig zijn,” reageerde Aria met schokkende eerlijkheid.

Ze nam Felicia moederlijk in haar vleugels. “Je verliest je ouders op vreselijke wijze, en toch klim je hier in een paal om mij te redden? Je hebt genoeg gedaan Felicia. Het is tijd dat iemand jou hielp.”

“Ik heb niks goeds gedaan. Door mij is een onschuldige hond in de Rivier gegooid! Door mij—”

“En al die anderen die medeplichtig zijn verliezen er geen slaap over. Hoe kan ik nou leven in een wereld waarin dat soort dingen gebeuren … en nog gelukkig zijn?”

Felicia wist het antwoord ook niet. Ze viel bijna in slaap, terwijl Aria haar meenam door de koude avondlucht, terug naar het huis van Dormas.

Ze had maar één vraag. “Waarom loog je over—”

“Ik krijg tenminste een rechtszaak en heb kans te winnen. Jou, Felicia, hadden ze meteen een dodelijk Heksenproces gegeven. Nee, denk niet dat de waarheid je iets gaat brengen in deze tijden.”

“Deze tijden?”

Aria stopte kort op een scheef dak. Niet om uit te rusten, maar om te schuilen voor een zwerm Kraaien.

“Het was niet altijd zo. Vroeger lagen de meeste steden hier er véél beter bij, met meer kennis, meer gelijkheid, meer alles.”

“Hoe kan dat nou?”

“Iedereen denkt maar dat kennis voor eeuwig is,” zei Aria. “Zodra iets is uitgevonden, nou, dan zal iedereen voorgoed van die uitvinding kunnen smullen!

Ze zette haar vlucht voort, terwijl de kerkklokken twee uur sloegen. “De waarheid is precies andersom. Oude beschavingen wisten medicijnen die wij niet meer kennen. Oude beschavingen hadden riolering, wij niet meer. Kennis verdwijnt als het niet wordt gebruikt en behouden, elke dag opnieuw.”

“Wist ik maar hoe ik Catia kon genezen,” mompelde ze tegen haar warme veren. “Hadden we maar meer kennis daarover. Nu.”

“Je wilt niet meer kennis,” zei Aria bitter. “Het is een vloek. Als je meer kennis had gehad … dan had je weken geleden al geweten dat Catia ongeneesbaar is. En toen direct alle hoop verloren.”

Wat?

Aria landde op het dak van het huis. Ze speurde de omgeving af. Geen verdachte figuren, geen Kraaien op de wacht. Het was doodstil. Waarschijnlijk was Fonza nog altijd bezig met Dormas een laatste rustplek geven.

Ze klommen omlaag—en hun ongelijk werd bewezen.

De deur stond open op een kiertje, het zwakke slot versplinterd dankzij een flinke beet. De planken voor de gaten in de muur waren eraf gerukt. Rook kwam erdoorheen. Vuur? Stond de slaapkamer in brand?

Felicia had haar volgende medicijn op het vuur laten staan, in de grote ketel!

Ze begon een miauw voor Catia en rende naar binnen. Aria drukte haar vleugel tegen haar mond en drong eerder naar binnen.

De hal was donker. Alle kaarsen waren uit en aan ramen had dit huis sowieso tekort. Het huis was muisstil, de deur naar de slaapkamer wagenwijd open. Er kwam nauwelijks licht vandaan, niet meer dan haar kookvuurtje zou werpen.

Aria ontweek net op tijd een ingestort deel van het plafond. Zo bereikten ze geruisloos de deuropening naar de slaapkamer.

Felicia keek razendsnel naar binnen. Er was … niemand. Zelfs Catia was weg. Grijze rook vulde de kamer, gevormd door het flink aangebrande goedje.

Maar Aria hield haar nog steeds tegen. Haar geweldige uilenogen—of misschien de bril—zagen de pootafdrukken op de grond. Modderig, vol stukjes gras en takjes.

Ze gingen in de kamer—ze gingen er niet meer uit.

Aria wapperde eenmaal haar vleugels, om de kamer van iets hoger te zien, en gaf daarmee haarzelf weg.

Een vos dook uit de donkere hoek en trok de uil richting de andere. Een tweetal wilde jonge honden beukten Felicia van haar poten totdat ze tegen het strobed rolde.

Fonza’s lichaam bleef onzichtbaar; alleen haar gezicht lichtte op van onderen door het vuurtje.

“Ik wist het,” krijste ze. “Je bent een heks! En waar ben je nu, hè, zonder de bescherming van de oude hond?”

“Ik maak Catia’s lievelingssoep!”

Felicia werd vastgehouden door stevige hondenbeten. Aria wapperde nog steeds rond en maakte haar achtervolger gek.

“Ja, dat is precies wat een heks zou zeggen!” Fonza wees met haar staart naar de muur.

Zelfs in het flauwe licht, zag ze de symbolen die erin waren gekrast. Sterren met de lijnen doorgetrokken, symbolen alsof ze uit een antieke taal kwamen. Die had Felicia écht niet zelf erop gekrast.

En Catia. Vastgebonden en doodsbang. Ze was niet eens meer sterk genoeg om tegen de touwen te vechten.

“De Kraaien komen eraan. Geef toe dat je een heks bent, of je ziet je zusje niet meer terug.” Fonza fronste. “Of is ze wel je zusje?”

“Waarom ben je zo bang voor heksen?” riep Felicia. “Wat hebben ze jou ooit aangedaan?”

“Ze zijn een bedreiging voor onze cultuur. Onze normen en waarden. Onze beschaafdheid!

Felicia spuugde in haar gezicht. “Als jij jezelf beschaafd noemt … dan ben ik liever een onbeschaafde heks.”

Aria dook omlaag en sneed met haar snavel Catia’s touwen los. Felicia beet om haar heen, een kat in het nauw die rare—en pijnlijke—sprongen maakte, wat haar net genoeg vrijheid verschafte.

Verborgen door de rook, sprong het drietal door het raam naar buiten.

Fonza schreeuwde de hele buurt wakker. Meerdere Kraaien hadden zich al verzameld op hun scheve dak, gemaakt van afwisselend riet en dakpannen, het beste dat Dormas kon betalen.

“Drie heksen! Drie heksen op de vlucht! Laat ze niet ontsnappen!”

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

7. Middernachtmerrie

Catia moest achterblijven. Ze was te ziek om in alle haast mee te rennen naar het ziekenhuis. Felicia tilde haar de hele weg terug naar het huis, een inspanning die bijna haar rug brak, en rende…