1. Onbehulpzame Helers
Catia werd gevraagd om ondersteboven te gaan hangen en de vleugel van een kip over haar gezicht te wrijven. De zwarte poes keek haar heler—een uil met een bril—vol verbazing aan.
“Niet zo kijken, meisje,” mopperde haar moeder. “Doe wat de aardige man zegt.”
Een scheut pijn trok door Catia’s ruggengraat. Het was weer een slechte dag. De tintelingen waren definitief uitgestraald naar haar linkerpoot, en de hoofdpijn was zo erg dat elk geluid een explosie leek.
Met geklemde kaken volgde ze de bevelen van heer Owin. Ze hing minutenlang ondersteboven van het plafond en wreef totdat ze kippenveren op haar tong had. Ze had niet het idee dat het iets deed.
“En?” vroegen haar ouders hoopvol. “Beter?”
Catia kon nauwelijks praten zo. “Raarder.”
“Het heeft tijd nodig,” zei Owin met een langzame en deftige stem. “Geef het minstens een maand. Ik zal regelmatig langskomen.”
Hij wierp twee rauwe eieren in een beker met melk, en gebruikte vervolgens wat modder en blaadjes om het drankje de meest vieze kleur mogelijk te geven. Daarna zette hij de beker tegen Catia’s tong, die uit reflex haar mond dichtsloeg.
“En dit moet je elke dag drinken,” zei hij. Zijn hoofd knikte bij elk woord, alsof hij het steeds eens was met zichzelf.
“Ieuw. Echt niet.”
Catia begon licht in haar hoofd te worden. Dat hielp de hoofdpijn zeker niet. Haar lichaam was al maandenlang steeds zieker en ze had het idee dat ze moe genoeg was om een hele week te slapen.
“Catia! Gedraag jezelf!” zei moeder. Daarna fluisterde ze in haar oor: “We betalen door onze snorharen voor deze dure heler! Hij is één van de beste. Doe wat Owin zegt en ik weet zeker dat je geneest.”
Ze hielpen haar eindelijk omlaag. Toen ze haar loslieten, viel Catia meteen om, haar zicht zwart en niet in staat om haar eigen poten te gebruiken. Geschrokken tilden haar ouders haar richting het zachte bed in de hoek.
“Misschien,” zei Catia met schorre stem, “kan Owin dan uitleggen waarom dit zou werken?”
“Och, ja, natuurlijk,” zei hij, terwijl de uil zijn buidel met spullen weer inpakte en op zijn vleugels vastmaakte. “Er zit een ziekte in je hoofd, die geeft hoofdpijn. Dus ondersteboven hangen zorgt dat die ziekte er langzaam uitloopt, als een druppelende kraan.”
“En de kip?”
“Kippenveren stimuleren de spieren. Dat wist zelfs Bella het godenkind al! Algemene kennis, algemene kennis.”
“Ah ja. Natuurlijk.”
Haar ouders hielpen Owin op weg naar buiten. De villa was een groot, onbegaanbaar doolhof voor ieder die er niet zelf woonde. De vorige vijf helers waren verdwaald.
Catia klemde haar kaken opnieuw. Scheuten pijn trokken door haar lichaam, nu al wekenlang, steeds feller en steeds vaker. Ze rolde in haar bed, keerde op haar ene zij, en haar andere, maar niks liet het verdwijnen. Alsof haar lichaam van binnenuit door die ziekte werd opgevreten.
Eerst had ze nog gejankt van de pijn. Zelfs dat stadium was ze nu voorbij. Haar leven was nu gewoon een doffe dreun tegen haar lichaam en ze verloor langzaam de hoop dat iets haar ging genezen.
Ze was jong! Zou ze niet sterk moeten zijn? Nog negen levens hebben? Het was oneerlijk, en stom, en waarom kochten haar ouders niet de beste heler van al hun geld?
Moeder kwam naast haar zitten. Hun butler kwam langs om eten te brengen en Catia’s bed te verschonen. Hun assistente stak snel een paar kaarsen langs de muren aan, maar vluchtte toen ze moeders gezicht zag.
“Je gaat nooit genezen als je dit niet serieus neemt, lief,” zei moeder.
“Ik neem het serieus. Ik doe die oefeningen. Ik slik die gore medicijnen. Maar niks werkt.”
Moeder zuchtte. Ze was een mooie zwarte poes, altijd gestoken in de meest hippe kleding en haar vacht glanzend schoon. Maar Catia’s ziekte had zelfs haar ouders inmiddels uitgeput en diepe rimpels in het gezicht gegeven. Ergens voelden ze allemaal dat dit geen griepje was die wel over zou gaan.
“Ik moet toegeven dat hij minder goed was dan ik had verwacht. Zeker voor al dat geld dat hij vraagt.”
“We moeten de beste heler hebben,” zei Catia zelfverzekerd. “Aria, de Wijze Uil, de Heldenheler.”
“Maar lief, je weet toch dat zij …”
“Ik zal alles doen wat ze vraagt! Zij is al dat geld waard.”
Haar moeder keek weg. Vanuit hun villa op de heuvel konden ze de prachtige natuur in de omgeving zien—en alle arme, vieze sloppenwijken van een nette afstand.
“Het is ook bijna al ons geld dat we nog hebben. Aria accepteert niet alle patiënten, alleen degene waarvan zij zeker weet dat zij hen kan genezen.”
“Maar daarom is ze legendarisch: alle patiënten in haar kliniek zijn altijd genezen! Ze zal mij opnemen. Ik weet het zeker!”
Catia vertelde het vooral tegen haarzelf. Haar moeder zou al dat geld zonder problemen uitgeven om haar dochter te redden. Catia wilde gewoon de hoop houden dat de pijn weer een keer verdween.
Dus moeder overlegde met vader. Een kluis werd geopend, helemaal leeggehaald, en daarna omringd door bewakers in hun koets geplaatst. Even later tilden ze Catia naar de achterbank, maar ze wilde perse zelf lopen. Dat korte stukje lukte tenminste nog. Een kleine overwinning.
Diezelfde avond nog reden ze naar het enorme landgoed van Aria, de Wijze Uil.
De comfortabele koets, met nog zachtere banken, gleed geruisloos over de vlakke paden. Catia dommelde vrijwel meteen in slaap.
Maar de weg werd steeds hobbeliger naarmate ze dichterbij de binnenstad kwamen. Zelfs op dit late tijdstip was het rumoerig. De bedelaars en de verkopers mengden met elkaar tot eindeloos gejammer om geld, hulp, eten, of alle drie.
Een felle klap schokte Catia overeind.
Haar raam was besmeurd met iets roods. Tomaat? Ja, weer tomaat.
Ze wist precies door welke wijk ze reden. En de dieren hier, in gerafelde kleding of uitgehongerde lijven, wisten precies wie er in dit soort koetsen zaten. De stemmen kwamen akelig dichtbij. Eentje schreeuwde om de “rijke stinkerds” uit de koets te sleuren. Een ander rammelde aan de touwen die de paarden aan de koets verbonden.
Catia’s hart bonkte in haar keel. De paarden maakten extra vaart. Haar ouders schoven hun warme lichaam tegen haar aan totdat het moment voorbij was. De ruiten moesten gewassen, maar ze leefden tenminste nog.
En zo kwamen ze bij Aria’s landgoed. Zelfs de poort was gemaakt van goud en zilver, hoog en breed genoeg om een olifant toegang te bieden. De hele plek straalde iets magisch uit. Een plek van kennis, en wetenschap, en geneeskunde.
Ja. Hier zou Catia worden opgenomen en genezen. Het ging lukken. De pijn zou—
Haar ouders gebruikten hun zak geld en aanzienlijke macht om meteen de poort open te krijgen. Catia wist niet precies wat haar ouders zo belangrijk maakte, maar ze was blij dat het zo werkte. Ze hadden een hoop land. Maar waarom? Waarom waren stukjes land het eigendom van dieren? Haar vader en moeder leken nooit aan het werk?
Aria kwam zelf naar buiten vliegen. Een goed teken? Haar vleugels waren zo lang dat ze soms de grond schraapten bij het lopen. Haar ogen waren bijna te groot voor haar hoofd en ze droeg drie brillen over elkaar. Ze was ooit veel groter, een Reuzenuil, maar iets had haar grootte over de jaren verminderd. Misschien was het simpelweg haar leeftijd.
De deur vloog open. Koude wind blies over Catia’s lichaam om de rillingen tweemaal heftiger te maken. Ze werd naar buiten gedragen en gepresenteerd als een pasgeboren lammetje—hopelijk niet voor de slacht.
“Wat zijn de klachten?” vroeg Aria, terwijl ze van bril wisselde. Catia wilde het zelf vertellen—het was potjandorie haar lichaam—maar ze had de kracht niet meer.
“Het begon maanden geleden met zwakke poten, hoofdpijn, altijd koud. Nu kan ze bijna niet meer zelf staan of lopen, en wil alleen maar slapen tegen de pijn en de harde geluiden.” Moeders stem brak bijna in tranen uit. “Alsjeblieft. Help haar. We hebben alles gegeven, alles geprobeerd.”
“Heb je heksen geprobeerd?”
“Pardon? Nee, nee, natuurlijk niet! Wat een vreselijke suggestie, ik weet niet wat ik hoor.”
“De laatste heks die ze verbrandden was een halfgod die gebroken botten kon helen met één aanraking. Heksen zouden het eerste zijn dat je probeert, als de dieren in deze stad nog hersens hadden.”
Haar moeder was geschokt over deze opmerkingen. Ze vroeg zich nu af hoe Aria, de wonderdokter, nooit eerder was beschuldigd van zelf een heks te zijn.
Aria wisselde opnieuw van bril. Ze boog zich over Catia. Moesten ze dit buiten doen? Wat was de haast? Ze dacht terug aan alle andere legendes over patiënten met gekke ziektes die Aria had genezen. En ja, in al die legendes werd de beslissing ook buiten gemaakt. Je mocht pas naar binnen als ze je definitief opnam.
Haar pufferige vleugels draaiden als een warme deken om haar lichaam. Ze tilde elke poot één voor één op, tilde haar oogleden pijnlijk ver omhoog, en stak een dun apparaatje in haar oren. Ze was nu al langer bezig met fatsoenlijk onderzoek dan al die andere helers.
Daarna keek de Wijze Uil naar Catia, zorgelijk en verdrietig.
“Nee toch …” snikte haar moeder.
“Alsjeblieft,” kraakte Catia. “Zo erg is het niet. Ik heb andere klachten—”
Haar zin werd onderbroken door een hoest die bijna een minuut lang aanhield.
De reactie van Aria bleef lang uit. Zo lang dat haar ouders hun dochter alweer oppakten en zich klaarmaakten om te vertrekken.
“Oh! Dat heb ik gemist,” zei Aria ineens. Ze toverde een bladzijde tevoorschijn met allerlei schematische tekeningen en gekrabbel in een handschrift dat echt niemand kon lezen. Ze trok het puntje van zijn vleugel eroverheen, alsof ze iets natekende, en knikte tegen haarzelf. Blijkbaar deden alle helers dat.
Daarna glimlachte ze en nam Catia mee.
“Welkom op mijn landgoed. Kom binnen.”
Haar hart maakte een sprong en van opluchting dommelde ze weer weg in haar grote vleugels.
“Het eerste dat we gaan proberen is ondersteboven van het plafond hangen.”
2. Dodelijke Leugens
Felicia stond klaar om het vlees uit de kraam te stelen. Het was eindelijk eten, het was eindelijk warmte, het was alles. De zwarte poes leek verschrompeld, een bedorven stuk fruit dat was weggegooid aan de zijkant van de weg.
Eerst liepen de andere dieren nog met een grote boog om haar heen. Als ze durfde naar iemand toe te stappen, werd ze meteen weg geschreeuwd. Nu deed iedereen alsof ze er geheel niet was.
Het enige voordeel daarvan was dat ze dus ongezien warm vlees kon pakken als de verkoper niet oplette. Ze wilde geen dief zijn. Ze had het zo lang mogelijk uitgesteld, sinds het plotse verdwijnen van haar ouders weken geleden.
Een koets ratelde voorbij. Zo’n gouden ding dat glom in het maanlicht, met daarin arrogante dieren die hun rijkdom weigerden te delen. Iedereen stond meteen op spanning en viel de koets aan, met woorden en tomaten.
Het was de afleiding die ze zocht.
Ze schoot uit de schaduwen, trippelde geruisloos over het scheve houten afdak boven de kraam, en zwaaide precies over het vuur met het vlees. Niemand zag haar. Ze hengelde naar het vlees, maar kwam nagellengte te kort.
Dus ze wachtte tot ze terugzwaaide en opnieuw—
“Hé!”
Ze viel meteen plat op haar buik, onder de kraam. De verkoper greep naar haar. Maar ze had geen vel meer over om vast te grijpen en glipte makkelijk weg.
De verkoper ging in de achtervolging totdat ze de boze massa bereikten. De vele poten en snavels duwden Felicia heen en weer, waardoor ze bijna onder de wielen van de koets kwam.
Toen de koets vluchtte, krabbelde ze overeind. Nu was ze slechts één dierenkop tussen velen; de verkoper was haar kwijt.
Ze drong haarzelf tussen een paar dieren die eruit zagen alsof ze beter te eten hadden—en ze nam klakkeloos hun roep over.
“Ja! Weg met de elite! Gelijk geld voor iedereen!”
De dieren om haar heen trokken hun neus op. Ze keken haar boos aan en namen afstand.
Wat moest ze doen? Wat moest ze doen om te worden geholpen? Ze moest erbij horen, maar ze hoorde er niet bij. Felicia kwam van een familie geniale uitvinders en wetenschappers, deze dieren—
Twee agenten—kraaien—doken van bovenaf op de massa en pikten er één vrouwelijke hond tussenuit. Ze zag er doodnormaal uit. Voor deze plek, voor deze tijd. Vele lagen vieze kleding, uitgeputte ogen, en een mand vol broden op haar rug.
De kraaien vielen haar lastig totdat ze in elkaar zakte op de grond. De broden vlogen als spetters water door de massa, waar ze gretig werden gepakt door hongerige omstanders.
“Heb je het gehoord?” fluisterde een mannelijke hond die heen en weer zwalkte. Hij keek moeilijk uit de ogen en brabbelde. Een walm van alcohol hing om hem heen. “Ze zeggen dat Dora hekserij beoefende.”
“Hekserij?!” De woorden gingen als een schokgolf door het tiental overgebleven dieren. Allemaal fluisterden ze in elkaars oren, alsof ze allemaal meer wisten.
“Meerdere ooggetuigen zeggen dat ze ’s avonds magische toverspreuken hoorden rondom de bakkerij,” fluisterde de hond.
“Nee!” krijste Dora. “Ik was aan het zingen!”
“Oh, ja,” zei een oudere bever naast hem. “Ik heb haar altijd maar vreemd gevonden. Zo anders.”
Dit sentiment werd overgenomen door de andere dieren. Felicia stapte toch maar weer vooruit, bibberend en met een rommelende maag. Ze knikte mee en mompelde: “Ja, zo raar. Rare kleding. Echt een heks.”
“Ik kom oorspronkelijk uit Amor!” probeerde Dora, nog steeds ingedoken voor de pikkende kraaien. “Een andere cultuur!”
“Ja, een cultuur vol heksen,” zei Felicia voordat ze het wist. Dat kreeg een beetje aandacht. Ze probeerde nonchalant te kijken en zei: “mijn familie, eh, kwam erg vaak in Amor”.
“We hebben een aanklacht nodig,” kraaiden de agenten. “Wie is bereid te zweren op het Heilige Boek van Bjib dat ze Dora hekserij hebben zien bedrijven!?”
De omstanders fluisterden graag in elkaars oor, en keken graag vol afgunst, maar niemand stapte naar voren.
Dus Felicia deed het.
“Sorry, Dora, ik wilde het niet geloven. Maar ik heb je gisteravond gezien, toen je een toverdrank maakte en een kikker … veranderde in een aap! En toen betoverde je de hele bakkerij om al het brood te vergiftigen!”
Dieren sloegen poten en vleugels voor hun verbaasde monden. De kraaien accepteerden het verhaal nog niet helemaal, maar stelden ook geen kritische vragen.
“Ik—” begon Dora.
“Ik weet dit omdat ik al een tijd bij Dora in de bakkerij woon en werk!” loog Felicia verder. “Mijn ouders hadden me daar afgezet om te werken als assistent! Ik zweer dit op de Bjib.”
“Ik heb deze poes nog nooit van mijn leven gezien!” riep Dora.
“Ja,” zei de dronken hond, “dat is precies wat een heks zou zeggen!”
“Ze spreekt de waarheid,” voegde de bever toe. “Ze werkt inderdaad al een tijdje als de bakkersassistente.”
Ineens stonden de dieren beschermend om Felicia heen, zo ver mogelijk van Dora. Een jonge vrouwenvos sloeg haar start om haar heen. “Kijk dan hoe dun ze is. Dora gaf haar assistente niet eens te eten! Of misschien is zij ook wel vergiftigd met haar … hekserij!”
Dora zakte in elkaar. De kraaien hadden genoeg gehoord. Samen tilden ze enkele loodzware stenen naar Dora, die met stalen kettingen werden vastgemaakt aan haar trillende hondenpoten.
“Bij deze vellen wij ons oordeel!” kraaide de grootste van de twee. “Dora is veroordeeld tot een Proces der Heksen! Zij zal met zware stenen in de rivier worden gegooid. Als zij haarzelf bevrijd en weer bovenkomt, weten we dus zeker dat ze magie bezit!”
Voordat Felicia kon vragen wat ze deden als ze niet bovenkwam, werd Dora de gore rivier naast het plein ingegooid. Alsof ze niets meer was dan de zakken afval die de dieren er stiekem in gooiden.
Iedereen keek toe hoe Dora naar de bodem zakte en de luchtbubbels krompen in grootte en aantal. Het water was zo groen en vervuild dat ze Dora al snel niet meer konden zien. De hele groep stond op de kade, samen met de kraaien. Die telden naar een of ander verzonnen getal.
Ze bereikten het getal—Dora kwam niet naar boven.
“Het Proces der Heksen heeft bepaald,” zei de kraai tevreden. “Misschien toch geen heks.”
“Hmm. Misschien was ze tóch aan het zingen,” zei de vos.
“Of ze is slim genoeg om niet te onthullen dat ze een heks was! Een eervolle dood,” brabbelde de hond.
Hij tilde Felicia voorzichtig op tussen zijn tanden, aan haar nekvel. Terwijl de groep nog napraatte over hoe verdacht Dora was, dacht Felicia maar aan één ding.
Een vrouw was dood en het was haar schuld.
Ze begon de avond met het voornemen geen dief te zijn, ze eindigde een moordenaar.
Kon ze Dora nog redden? Ze moest meteen teruggaan. De kade afgaan. Maar dat zou super verdacht zijn.
Kon ze niet iets uitvinden? Iets om langer adem te kunnen vasthouden onder water? Ze had laatst nog een mengseltje uitgevonden dat je een geweldige conditie gaf als je het regelmatig dronk.
Maar die gedachte dreef weg toen de hond haar mee naar binnen nam en bij een warm vuurtje plaatste. Ze kreeg extra hooibalen als bed en lauwe soep. Toch slurpte ze het op alsof het mals vlees was, omdat het ook kleine stukjes heerlijke vis bevatte. En terwijl ze ervan genoot, vertelde ze haarzelf dat ze dit niet waard was. Niet meer.
De andere volwassen dieren slurpten vooral drankjes met alcohol. Wisten ze niet hoe slecht dat was? Felicia durfde nu echt niet uit te leggen hoe die stofjes werkten, dan werd ze meteen ook beschuldigd van hekserij.
“Wat dapper dat jij je uitsprak,” zei de hond. “Ik ben Dormas. Welkom in mijn warme woning.”
Was iedereen het eens met de leugen? Waarom zeiden ze anders dat ze herinnerden dat ze de assistente was van de bakker? Of dachten ze echt dat Felicia de waarheid sprak?
Ze wist niet meer wat ze moest doen. Toen ze begon te huilen, werd ze getroost omdat ze dachten dat Dora “als een moeder voor haar was” en het “heftig is om zo’n Heksenproces te zien”. Dat liet haar alleen maar harder huilen.
Ze stond op het punt de waarheid te zeggen en terug te gaan naar de kade. Haar gevulde maag woog op dit moment niet op tegen haar geweten.
Maar toen nam Dormas een slok, slingerde heen en weer, gromde van verbazing en schok, en viel uiteindelijk buiten bewustzijn op de grond.
Felicia greep uit automatisme meteen naar een paar potjes op de kast om een medicijn te maken.
3. Hopeloos Geval
Catia gaf toe dat Aria de beste heler was tot nog toe, maar haar suggesties bleven net zo vreemd. Gisteren moest ze een levende kikker in haar mond houden voor tien minuten. Het scheelde een haartje of ze had het arme beest per ongeluk doodgebeten. Daarna sneed Aria zachtjes in haar voorpoot om bloed eruit te laten stromen, omdat ze dacht dat dat ziekte ook in haar bloed zat inmiddels.
Ze volgde haar instructies en hield hoop. Ze werd goed verzorgd in diens grote huis en mocht de hele tijd in de natuur slapen en wandelen. En toch zei haar hart dat al deze “medicijnen” niks hielpen.
Het klopte niet in haar hoofd. Hoe kon je hoofdpijn nou oplossen door bloed kwijt te raken in je voorpoot? Wat hadden kikkers ermee te maken? En morgenochtend, zo zei Aria, wilde ze haar de hele dag insmeren met vissenolie. Wat ging dat bereiken?
Ze sliep nauwelijks en krioelde over de grond in de hoop die tintelingen kwijt te raken. De ziekte werd erger, dat wist ze zeker.
Zuchtend trok ze haarzelf recht op in bed. Hoe kon ze haar ouders ooit aankijken? Al hun geld was op en zelfs bij deze heler wilde ze weg. Hoe ging ze het zeggen?
Een bel rinkelde tweemaal. Een nieuwe bezoeker? Zo laat?
De poort bleef dicht. Geen “elite” dus. Maar Aria de uil, behulpzaam als altijd, vloog meteen naar buiten.
Ze kroop uit haar slaapkamer, door de donkere gangen, via een zijdeur uit zijn paleis. Ja, zo noemde Aria het zelf, en zo mocht de rest het ook noemen. In het voorbijgaan merkte ze één kamer op met een andere soort deur, behangen met wel vijf verschillende sloten.
Nee, ze mocht geen tijd verspillen. Ze wilde die nieuwe bezoeker zien. Vlak voordat ze in het licht van de poortlantaarns stapte, bleef ze hangen tussen de struiken.
Het waren meerdere bezoekers. Was … was die hond niet degene die een tomaat gooide naar haar koets?
Nu lag die hond voor pampus in een brodenmand, gedragen door een vos en ander hond. Om de rare groep compleet te maken hing een uitgemergelde zwarte poes erbij—dezelfde soort als Catia!
Aria hoefde niet eens van bril te wisselen. “Nee. Dit is een hopeloos geval.”
“Pardon?” zei de vos. “Dormas is net zoveel waard als elk ander dier! Ook al komen we uit het arme Rivierdistrict! Ik weet zeker dat een heks hem heeft vergiftigd of vervloekt. Het wemelt daar van de heksen!”
“Het gaat niet om geld,” zei Aria rustig. “Hij is niet te redden. En heksen bestaan niet; halfgoden bestaan. En ze vragen nooit geld voordat ze hulp bieden.”
De groep explodeerde van onvrede.
“Maar … maar … " zei de zwarte poes. Ze keek angstig om haar heen, terwijl haar mond meerdere woorden vormde zonder ze uit te spreken. “Dit lijkt op een alcoholvergiftiging. Dat overleef je!”
Aria kneep haar ogen samen.
“Ik, eh, had een oom die hetzelfde overkwam,” zei Felicia. “In Amor. Waar ik vandaan kwam, weet je nog?”
De uil schudde nog steeds haar gevederde hoofd. “Breng hem naar het algemene ziekenhuis voor zijn laatste dagen.”
Haar reputatie was bekend bij rijk en arm. Als ze je afwees, had je geen kans. Als ze je aannam, zou je genezen. Zonder uitzondering.
“Nou, nou, het is niet alsof jij alles weet!” sneerde de vos, waarna ze op de poort spuugde.
Dormas deed zijn ogen halfopen en sprak met krakende stem. “Ik drink helemaal niet zoveel. Net zoveel als de rest. Net iets minder zelfs. Je ziet het verkeerd.”
Aria deed haar bril af en keek bedroefd. “Jammer genoeg zie ik niks verkeerd.”
Bij het omdraaien nam de uil zonder te kijken Catia mee uit de bosjes. Ze zag écht alles!
“Ik ben niet boos,” zei ze, “maar je moet echt meer rusten.”
Catia slikte. “Hoe weet je dat die hond niet te redden is? Hij zag eruit als iemand die gewoon sliep.”
“Ik zou de beste heler van het continent niet zijn als ik mijn geheimen deelde,” zei ze met een glimlach, terwijl ze binnen stapten. “Maar deze keer heeft het niks te maken met de ziekte zelf. Hij zal sterven aan de fout in het hoofd van alle dieren.”
Dit vond Catia maar verwarrend. Was die Aria wel helemaal goed bij haar hoofd? Moest ze blijven en diens bizarre bevelen verduren, omdat ze nog nooit iemand had gefaald?
“Maar,” fluisterde ze, toen ze weer in bed lag. “Ieder die jij aanneemt geneest. Moet … moet dat betekenen dat jij degene bent die ze geneest?”
Aria leek haar vraag eerst te negeren, maar in het open raam bleef ze staan. Een wrange glimlach tekende haar snavel. “Nee. Dat hoeft niet.”
Ze vloog weg.
Haar ouders kwamen morgenochtend al om te kijken hoe het ging. De avond was nog jong, die bezoekers nog niet ver weg. Vandaag was een goede dag voor haar lichaam.
Dus Catia maakte de beslissing voordat ze kon twijfelen.
Ze sloop het paleis uit, door de donkere vlekken in de tuinen, tot de poort. Die was jammer genoeg altijd verlicht en bewaakt.
“Een avondwandeling,” zei Catia zo vrolijk mogelijk. “Frisse lucht. Moest van Aria!”
De bewapende uil fronste naar haar, maar liet haar erdoorheen. Het was zo ongelofelijk fijn bij Aria op het landgoed. Iedereen aardig. Veel vrijheid. Maar ze ging niet voor fijn; ze ging voor antwoorden en oplossingen.
Ze haastte over het pad dat steeds ruwer werd richting het Rivierdistrict. Zodra ze de rivier vond, besloot ze om die te volgen tot het plein ongeveer middenin de wijk. De bezoekers waren de hele tijd een stipje aan de horizon.
Maar toen ze het plein bereikte, was ze dat stipje kwijt. Ze woonden ergens hier. Die zwarte poes leek meer verstand van zaken te hebben—waar was ze?
Haar poten trilden nu toch. Kou greep haar, alsof de wind een ijzige vuist om haar botten sloeg.
Ze hobbelde naar de eerste deur en klopte aan, gevolgd door een zielige miauw.
Een chagrijnige vos deed open.
“Geen bedelaars!” gromde hij. De deur sloeg dicht en brak bijna haar neus.
Ze probeerde het opnieuw bij de volgende deur. Ze moest snel praten.
“Ken jij ene Dormas? Of een zwarte poes die op mij lijkt?”
“Dormas is ziek en wil geen bezoekers,” zei een hert, die Catia wegduwde met zijn gewei.
Ze was dus in de buurt.
Windvlagen ritselden de dorre bladeren die bijna alle tegels bedekten. De vlam in een glazen lantaarn flakkerde tweemaal, als een laatste ademstoot, en viel toen uit. Ze stond in complete duister, omringd door enge geluiden.
Bij de volgende deur probeerde ze een nieuwe tactiek. Die moest wel slagen, want haar hoofdpijn was zo erg dat haar oren suisden en haar ogen flitsen zagen.
“Ik heb gehoord dat hier … heksen wonen.”
Toen ze opkeek, keek ze recht in de ogen van de zwarte poes. Gestommel klonk achter haar in de gang.
“Felicia?” riep een stem. “Kom helpen. Dormas is zwaar. Hij moet vannacht nog nog naar dat ziekenhuis!”
Felicia ademde razendsnel in en uit. “Heksen? Heksen? Waar heb je het over? Ben jij soms een heks?”
“Alsjeblieft,” zei Catia, die nog net op de drempel wist te stappen. “Jij weet meer van ziekte, of niet? Of jij kent iemand die—”
Felicia duwde haar hardhandig weg—maar stapte zelf ook naar buiten.
“Scheer je weg, heks!” schreeuwde ze. Hard genoeg zodat de dieren in de gang het hoorden, terwijl die een snurkende Dormas probeerden te tillen.
Maar daarna fluisterde ze: “Verstop je! Ontmoet me later bij die rode boom naast de rivier. Snel!”
De andere dieren stapten naar buiten. Catia miauwde zacht. Met pijnlijke steken door haar hele lichaam, rolde ze achterover en kwam uitgeput tot stilstand achter een houten ton.
“Ik zei het toch,” bromde de vos. Ze keek in de richting van de ton, maar leek haar niet te zien. “Het wemelt hier van die nare heksen. Heb je goed gezien hoe ze eruit zag? Dat moet je tegen de kraaien zeggen.”
“Eh, nee, nee, ze droeg een zwart gewaad. En zo’n brede zwarte punthoed die haar ogen verborg.”
“Ja, dat is nou precies wat een heks zou doen!”
Catia raakte bewusteloos van de pijn, terwijl Dormas in alle haast naar het ziekenhuis werd gebracht.
4. Gered Door God
Felicia luisterde met groeiende frustratie naar de gesprekken tussen Dormas, de helers, en haar nieuwe “vrienden”. Alleen de uilen konden voor zichzelf werken en grote hoeveelheden geld vragen; alle andere diersoorten die geneeskunde deden werkten samen in een gebrekkig ziekenhuis als deze. Vaak probeerden ze dan dezelfde diersoort te regelen als de patiënt.
Zo stond er dus een vrouwtjeshond naast Dormas’ bed die vroeg: “Heb je onlangs iets gedaan dat God zou kunnen beledigen?”
“Nee, nee,” brabbelde Dormas. “Altijd netjes op Zaterdag naar de kerk.”
“Zondag bedoelt hij natuurlijk,” corrigeerde de vos waarvan Felicia nu wist dat ze Fonza heette en altijd iedereen corrigeerde.
De hond kraste met haar nagels iets in de harde grond naast het bed en zuchtte. “In dat geval, netjes drie keer bidden tot God en vragen om genezing elke dag. En natuurlijk géén alcohol meer.”
“Pardon?” blafte Dormas. “Wat heeft dat ermee te maken?”
Hun heler keek vol ongeloof. Ze griste zelf maar alle bekers van het tafeltje en rende naar de volgende patiënt. Felicia haalde opgelucht adem. Dit verhoogde de kansen op genezing voor de oude hond.
Twee kraaien kwamen de grote tent binnen. “Wij zoeken een vos,” zeiden ze meteen dreigend. “Iemand die al maandenlang stiekem vist uit de rivier en de slachtoffers opeet. Tienvoudige moord is dat! Wie iets weet, stap naar voren.”
“Of, eh,” voegde de andere kraai toe, “blijf natuurlijk in bed liggen met je zieke lichaam en zeg het tegen ons.”
Felicia keek naar Fonza, de enige vos in deze kamer, die meteen ineenkromp. Een paar puzzelstukjes vielen op hun plek. Fonza had moedwillig misschien wel honderden vissen—inwoners van de stad—opgegeten. Met wie was ze in hemelsnaam vrienden geworden?
De kraaien wilden haar natuurlijk ook als eerste spreken.
“Ik was het niet hoor, agenten,” zei Fonza lacherig. “Ik weet niet eens over welke rivier je het hebt.”
“Ja ze is bang voor water,” zeiden haar vrienden meteen. “Allergisch zelfs!”
“Fonza, zei je niet laatst dat je al jaren geen vis meer had gehad?”
“Ja, vis is nou precies wat een heks zou eten!” zei Fonza. Daarna plakte ze vluchtig erachteraan: “Maar ik zal God vragen dat de dader van deze grote misdaad zo snel mogelijk wordt gevonden.”
De kraaien fluisterden iets naar elkaar, maar lieten Fonza voor nu alleen.
De hele groep zat er stil en bevroren bij totdat zowel de kraaien als hun heler uit de tent waren.
Fonza stak haar snuit in haar buidel stak en toverde nieuwe glazen tevoorschijn. “Geen zorgen, Dormas, jij hoeft niet zonder alcohol te zitten.”
De hond likte Fonza’s gezicht van enthousiasme. “Het is belachelijk, ja toch? Ja toch?”
“Ja,” zeiden de anderen meteen. “Jij drinkt niet meer dan wij. Dit heeft nergens iets mee te maken.”
“Die helers kunnen er ook niks van tegenwoordig,” zei Felicia. “En bidden tot God? Wat gaat die onzin nou—”
De gezichten van de anderen sloegen meteen op onweer. “Jij bidt toch wel drie keer per dag, Felicia?” vroeg Fonza intens.
“Ja. Ja natuurlijk. Voor genezing, en wereldvrede, en lekker eten. De normale dingen.”
Ze keken elkaar even aan, alsof ze roddelden over Felicia met slechts hun ogen.
“Jij begrijpt volgens mij niet helemaal hoe het werkt, poesje,” zei Fonza dreigend. “Ik bid elke dag tot God. Elke … eventuele misdaad die je denkt dat ik ben begaan, is natuurlijk kwijtgescholden.”
“Wij liegen voor jou als jij liegt voor ons,” zei Dormas iets minder diplomatisch.
Felicia knikte, haar ogen schuldbewust. Dit was nou eenmaal nodig om bij de groep te horen en te eten te hebben. Zo erg was het allemaal niet. “Ik … begrijp hoe het werkt.”
“Mooi.” Dormas kreeg een flink glas bier van Fonza die hij gulzig opdronk. “Hier, oude rakker, om de pijn te verzachten. En alle anderen,” ze keek dreigend naar Felicia, “hebben hier niks van gezien.”
“Ik weet niet eens wat ik gezien zou moeten hebben,” zei Felicia met een glimlach.
Ze had gewacht totdat alle anderen sliepen. Doordat Dormas in het ziekenhuis lag, had Felicia plots zijn kamers voor haarzelf. Uit het niets werd ze vorige maand zwerver zonder ouders, en nu weer uit het niets de enige inwoner van een best groot huis.
Maar de muren waren dun en Fonza lette nu extra op wat de zwarte poes deed. Toen Dormas flauwviel had Felicia meteen een paar potjes gepakt om een medicijn te maken—en haarzelf alleen gered door te doen alsof ze dacht dat daar iets te drinken in zat. Sindsdien had Fonza bijna alle potjes en ingrediënten uit Dormas’ huis gehaald. Achterdochtige vos.
Dus pas rond middernacht sloop ze naar de rode boom waar ze had afgesproken met Catia.
De zieke poes lag bibberend en kreunend tussen de planten.
“Oh. Oh dit is niet goed,” fluisterde ze. Catia schok er wakker van.
“Je … je bent toch gekomen.”
“Natuurlijk. Ik kom uit de familie Felix,” zei ze met enige trots, “wij komen afspraken en beloftes na.”
Samen hobbelden ze terug naar het huis van Dormas. Felicia kalmeerde haarzelf. Ze had niks verkeerd gedaan. Als ze dit zagen, zei ze gewoon dat Catia haar zusje was.
Maar Dora had ook niks verkeerd gedaan.
Wij liegen voor jou als jij liegt voor ons.
Totdat ze iemand anders vonden die nóg liever meespeelde met hun spel. Ze moest dit allemaal later aan Catia uitleggen, maar nu moest ze de ergste pijn weghalen.
“Wat heb je allemaal al geprobeerd?” vroeg ze.
“Alles. Alle helers. Zelfs Aria. Maar er zit een limiet aan hoeveel dieren ik over mijn huid kan wrijven of hoeveel drankjes met modder ik kan drinken. En hoeveel ik ondersteboven of zijwaarts kan hangen.”
Felicia lachte. “Ik ben bang dat ik je nog een drankje ga laten drinken. Maar deze heeft geen modder, alleen wat planten en een geperste noot als ik die kan vinden. Het is een pijnstiller die ik lang geleden leerde van mama.”
Catia draaide op haar zij en vernauwde haar ogen. “Dus … je bent een heks?”
“Ik ben een heler.”
“Maar je bent een vrouw. En je heelt in een donker huis met recepten die de kerk niet goedkeurt.”
“Wil je soms dat ik je weer op straat gooi?” zei Felicia met een geïrriteerde miauw.
“Nee, nee, ik … ik probeer het gewoon te begrijpen denk ik.”
Felicia opende een kast en vond schilderingen van Dormas en, waarschijnlijk, zijn vrouw en kinderen. Hij zag er zoveel gezonder uit toen. Heldere ogen, in plaats van de dwalende pupillen die ze nu kende. Hij was een lieve hond—hij had zijn huis en eten gegeven aan haar, een vreemde zwarte poes. Geen God, als die bestond, zou hem laten sterven, toch?
Ze miauwde enthousiast toen ze een volgende kastdeur opensloeg en precies de laatste ingrediënten vond die ze zocht. Mama noemde het altijd al de “armelui pijnstiller”, want iedereen moest dit kunnen maken met wat ze in huis hebben.
Even later gaf ze Catia een soepkom met het medicijn. Ze dronk er gretig van, al moest het verschrikkelijk smaken. Niet veel later leek ze tot rust te komen, haar lichaam niet meer zo stijf van de pijn.
“Dankjewel,” fluisterde ze, tranen in haar ogen.
“Geen probleem. Maar, eh, toch mondje dicht tegen de rest.”
“Je bent een zéér geheimzinnige niet-heks-heler.”
“Verbaast me wel dat Aria dit soort recepten niet kent. Ze zeggen dat de Wijze Uil alles weet, zelfs over hele andere vakgebieden.”
“Ze is vreemd.” Catia gaapte langdurig en ging anders liggen, waardoor ze Felicia plots aanstaarde. “Werken je ouders nu ook ergens stiekem in een donker huis?”
Felicia klom op de andere kant van het bed met terneergeslagen ogen. “Mijn ouders zijn verdwenen, van de ene op de andere dag. Ik kom inderdaad van een familie van helers. We waren rijk, machtig, en werkten vooral in Amor. Vader pronkte zelfs dat hij bevriend was met Chef de Goede!”
“De wie?”
“Oh, je weet wel, die chimpanzee die geweldig goed is in het maken van recepten? En rondrijdt in een houten huisje op wielen? Ze had dit Boek der Betekenis of zoiets dat haar daarbij hielp, totdat ze het kwijtraakte.”
De toonhoogte van haar stem verlaagde. “Maar toen waren mijn ouders plots weg, en ons huis werd ingepikt, en onze rijkdom, en mij schopten ze naar buiten alsof ik een besmettelijk virus was.”
“Een wat?”
Felicia schudde haar hoofd. “Wat iedereen hekserij noemt is in andere delen van de wereld gewoon scheikunde en de reden waarom niet iedereen sterft aan ziektes. Ik snap hoe stofjes werken en ik zou veel goeds ermee kunnen doen. Maar als ik dit tegen een ander zeg …”
Plots greep Felicia naar Catia’s poot en hield hem pijnlijk stevig vast. “Dus mondje dicht, oké?”
Catia giechelde. “Waarom zou ik de enige persoon verklikken die mij wél helpt?”
“Ik weet niet meer waarom dieren dingen wel of niet doen,” mompelde Felicia. “Logica is vaak ver te zoeken.”
“Logiwat?”
Felicia zuchtte. “Slaap lekker. Morgen ga ik je testen en proberen of ik een medicijn kan vinden.”
Catia opende één oog, al bijna in slaap. “En als dat niet werkt?”
“Overmorgen hetzelfde. En de dag daarna. En de dag daarna.”
“Maar wat als alles faalt?”
“Dat zien we dan wel. Het enige dat telt is vandaag en het volgende dat je probeert.”
Gerustgesteld viel de zieke poes in slaap. Felicia glipte naar buiten om ingrediënten te plukken.
5. Vissendoder
Dormas ging snel achteruit. Felicia kon het nauwelijks aanzien, maar ze wilde perse elke dag op bezoek komen. Dankzij één aardigheid van deze hond had ze nu eten, onderdak, alles. En hier lag hij met pijn en een half-werkend brein langzaam te sterven.
“Je moet stoppen met drinken,” zei ze opnieuw toen ze alleen waren. “Ik heb ook zeker niks voor je meegenomen! Fonza gaf me wat glazen, maar die heb ik in de rivier leeggegooid.”
Dormas reageerde niet voor lange tijd. Daarna fluisterde hij.
“Stel, lief kind, iemand zou tegen jou zeggen dat je moest stoppen met wat je het allerliefst doet … namelijk dieren redden met hekserij. Zou je dat doen?”
Felicia sloeg een poot tegen zijn mond. “Waar heb je het over? Ik ben geen—”
“Geen zorgen, geen zorgen. Ik heb de rest verteld dat ze jou met rust moeten laten en niet zomaar mijn huis mogen binnenkomen.”
“Maar dan …” Felicia’s lichaam stond in brand. Hij wist het gewoon. “Dan weet je dat ik misschien een medicijn kan maken.”
“Verspilde moeite voor deze oude man. Wist je dat honden eigenlijk niet zo oud horen te worden? De enige reden dat ik nu al tientallen jaren rondloop met pijn, en slecht zicht, en een kapotte keel, is omdat onze ziekenhuizen iedereen steeds maar blijven redden.”
“Ook dat kan opgelost, ten eerste als je stopt met drinken.”
“Felicia, je weet dat ik niet meer drink dan de anderen. Je zou beter moeten weten dan dat steeds de schuld geven!”
“De anderen drinken ook te veel,” schreeuwde ze. Alle patiënten en helers in de omgeving staarden naar Felicia. “Waarom … waarom …”
Ze schudde haar hoofd. Haar wereld draaide. Ze snapte het allemaal niet. Waarom maakten alle dieren compleet onverstandige beslissingen? Waarom dacht niemand logisch na? Waarom geloofden ze zo makkelijk in iets dat nergens op sloeg?
Als God deze dieren had geschapen, dan was hij echt de domste ooit. Fonza wilde per se samen bidden nu, maar terwijl zij iets prevelde over een heilig spook ofzo, prevelde Felicia gewoon een boodschappenlijstje voor haar volgende medicijn.
“Wij liegen voor jou als jij liegt voor ons,” zei ze, haar poot strelend over Dormas’ vacht die nog altijd warm en zacht was. “Maar wat kan iemand betekenen als je liegt tegen jezelf?”
Dormas gaf haar een wazige glimlach, alsof hij haar wel aardig vond maar niet had verstaan wat ze zei. Daarna vertrok zijn gezicht van pijn en viel hij bijna meteen in slaap.
Het werd al donker, maar Felicia wilde perse vanavond nog haar volgende medicijn testen. Daarvoor had ze wat ongebruikelijke ingrediënten nodig. Ze volgde de Rivier voor lange tijd, op zoek naar een geel bolletje dat erg veel water nodig had om te groeien.
Totdat ze in het donker bijna bovenop Fonza botste. De vos lag geruisloos en ongezien tussen de grasstengels—echt een vervelende nieuwe plant—met één poot op een dode vis. Eentje die ze waarschijnlijk net uit het water had gegrepen, in plaats van netjes verkregen.
En onder haar andere poten lag een groep van de gele bolletjes die ze zocht.
“Vervelend, is het niet?” zei een stem van boven. Ze hield haar geschrokken miauw in en zocht naar de stem. Aria sprong even later naar een lagere tak, bijna op ooghoogte. “Als je niet had geweten dat ze de vissendief was, had je gewoon gevraagd of ze even op wilde staan.”
Felicia keek zuur. “Hoe lang volg je mij al?”
“Lang genoeg. Een jonge poes die weet wat alcoholverslaving en de gevolgen ervan zijn? Zeer interessant voor de beste heler ter wereld.”
Ze moest toegeven dat ze gelijk had. “Als ik niet had geweten hoe enorm achterdochtig ze was, had ik eerlijk gezegd dat de bloemen voor een ander zijn. Zonder te denken dat ik mezelf verdacht maakte.”
“Maar al die dingen weet je. Dus nu is het vervelend,” zei Aria, duidelijk geïnteresseerd in wat Felicia zou doen.
“Je hebt zeker niet van die planten op je landgoed?”
Aria schudde haar hoofd. “Moet zelf ook altijd de halve rivier af vliegen om ze te vinden.”
Felicia haalde diepe teugen adem. Ze bereidde zich voor op een onhandige confrontatie met Fonza.
Maar eerst een vraag voor Aria. “Waarom liet je Catia allemaal onzin doen als je beter weet?”
Aria knipoogde, maar het was een gespeelde vrolijkheid. “Zou niet willen dat dieren me een heks noemden, of wel?”
Fonza ging niet weg. In plaats daarvan schoot haar poot plotseling opnieuw de rivier in, dwars door een laag afval, en greep een spartelende vis.
“Haar ouders zijn wel erg boos op mij, dus als je zou willen laten weten waar Catia nu is, dan stuur ik ze langs.”
“Oh ze slaapt bij—”
Felicia hield zich net op tijd in. Aria was beste maatjes met de elite van de stad, waarom zou ze niet doen alsof Catia was ontvoerd om zo een heks op te sluiten?
Aria begreep het en sloeg een vleugel om haar schouders. “Vervelend, is het niet? De hele wereld die je straft voor eerlijk zijn en beloont voor liegen en geheimzinnigheid? Of, nou ja, dit deel van de wereld. Er is een ander rijk, Ottojon, die groeit in het zuiden en magie juist heeft omarmd. En Floria is, natuurlijk, nog vers, als een leeg canvas dat nog moet worden beschilderd met cultuur.”
Aria schudde haarzelf uit gedachten, waarmee de tak nog verder doorboog. “Maar je doet het goed, precies zoals het Boek het voorspelde.”
“Het Boek?” Felicia’s ogen schoten open. “Je bedoelt toch niet het Boek der Betekenis? Bella’s Hemelvoorwerp dat—”
Ze vergat te fluisteren. Fonza sprong direct overeind en ontblootte haar tanden.
“Ik geef je één kans om jezelf uit te leggen.”
“Ik wilde die gele bloemen plukken,” zei Felicia snel en piepend.
“Wat? Mag een wijze uil niet in deze specifieke boom zitten?” zei Aria.
“Jullie bespioneerden mij! Fluisterden over mij!”
“Ah, natuurlijk,” zei Aria lachend. “Ik was vergeten dat fluisteren bij wet verboden is.”
Felicia fronste. “Is dat echt …”
“Nee, natuurlijk niet! Beste vos, ga terug naar huis en stop met vissen vermoorden, of ik moet je aangeven bij de Kraaien.”
Fonza gaf een schorre blaf en viel Aria aan. De uil zette een andere bril op en vloog elegant weg van haar. Dat maakte Fonza nog bozer. In volle vaart kon ze een klein stukje de boom in klimmen, maar zeker niet hoog genoeg om de uil nog te pakken te krijgen.
Felicia zag dit als haar kans om de bloemen te plukken en weg te wezen. Ze had al bijna alle bolletjes losgesneden met haar nagel en in haar buidel geplaatst, toen de Kraaien op het rumoer afkwamen.
Aria moest wegduiken voor de pijlsnelle speerformatie die de Kraaien aanhielden. Fonza nam direct de benen, verborgen tussen de struiken. Met gespeelde paniek riep ze nog net: “De Vissendoder! Daar! Red jezelf!”
Felicia keek omlaag. Vijf dode vissen, half aangevreten, lagen rondom haar voeten. De Kraaien wisten wel wie hier de Vissendoder was.
Wat was ze dom geweest.
“Luister! Het is niet—”
Ze doken op haar af en prikten in haar vel totdat Felicia niet eens meer wist wat boven of onder was. De eerste snavels probeerden haar nekvel te pakken om haar mee te nemen, maar een vleugel sloeg ze weg.
“Ze is onschuldig,” bulderde Aria’s stem.
“Ja, dat is nou precies wat een heks zou doen,” zei Fonza van ver weg. “Een uil betoveren om voor haar te—”
“Ik was het,” zei de uil, waarna ze haar brillen afdeed en haar vleugels opstak.
“Aria?” Felicia kwam moeilijk op adem na de Kraaienaanval, maar wilde perse Aria’s vleugel pakken. “Waarom doe je dit?”
Van binnen wist ze het antwoord al. De écht goede dieren liegen niet om zichzelf en hun groep te beschermen. Ze liegen om een vreemdeling te redden die ze nauwelijks kennen.
Alleen daar zou ze misschien achter kunnen staan. Met haar hoofd, niet met haar hart. Want ze kon alleen jammerend miauwen toen Aria werd weggesleept en moordenaar genoemd.
Fonza wierp haar vossenstaart om Felicia heen en nam haar mee met een hoop lieve woordjes, alsof ze zich enorm bekommerde om haar eigen kind.
“Sorry dat ik je een heks noemde, kind,” zei haar zoete stem. “Ik zal je even flink verwennen na deze schok.”
Het kostte haar alle moeite om Fonza niet ter plekke haar ogen uit te krassen, maar mee te spelen.
“Dankjewel, buurvrouw. Je zal me flink moeten verwennen om deze schok te vergeten.”
6. Het Zal Bestaan
Felicia was genoodzaakt om Catia aan iedereen voor te stellen als haar zusje. Als ze nu op zoek ging naar ingrediënten, dan was ze zogenaamd bloemen plukken voor haar ziekige zusje. Dormas wilde best meespelen met deze leugen, hoewel hij steeds minder vaak wakker was, en steeds minder vaak helder van geest.
Inmiddels was Catia al een week bij haar. Dus vandaag probeerden ze alweer het zevende medicijn, een oranje drankje dat flink moest worden verhit boven een kaars.
Catia had tijd nodig om haarzelf voor te bereiden op de volgende poging. De pijnstillers dronk ze nog gretig, de rest minder.
“Ik heb minder pijn. Maar word ik echt beter?” vroeg ze voorzichtig.
“Het is zo moeilijk te bepalen voor mij,” zei Felicia. “Van buitenaf. Ik kan niet in je lichaam kijken.”
Ze bood het drankje opnieuw aan. De kom hing in de buidel rond haar nek, want die was veel te heet om aan te raken.
Catia slurpte het toch maar weer op. Ze kokhalsde van de smaak en spuugde het bijna weer uit.
“Ik drink alleen maar smerige dingen! En het helpt niks!” krijste ze. “Waarom doen we dit nog? Dit was allemaal voor niets.”
Felicia bleef rustig. “Allemaal voor niets? Een week geleden had je echt niet de energie gehad om zo te schreeuwen.”
Dat was Catia niet opgevallen. Ze dacht terug en moest toegeven hoeveel beter het nu ging. Waarom zag ze dat zelf niet?
“En niets is ooit voor niets,” zei Felicia. “We hebben nu zeven medicijnen gevonden die in ieder geval niet werken. We hebben honderden dingen gevonden die je ziekte niet is.”
Catia blies de kaars uit met een nors gezicht. “Ja, en straks ga ik dood voordat we alle duizenden dingen hebben geprobeerd die het niet zijn. Lekker handig.”
“Elke ziekte kent een medicijn. Het zal bestaan.”
“Daar denkt Aria anders over.”
Bij het noemen van de naam viel het hele gesprek dood. Vandaag was Aria’s rechtszaak. Ze zou vast doorgaan met liegen dat hij het was. Oh, hoe ver de ooit grote leider van de Raad van Kame was gevallen.
Zoveel was Felicia toch niet waard? Of wist Aria beter, want zij had het Boek der Betekenis?
Ze liepen samen naar buiten, waar ze Fonza en de rest tegenkwamen. Enkele dieren uit een ander deel van het Rivierdistrict kwamen langs om te roddelen over het nieuws van Aria’s arrestatie.
“Was jij niet in de buurt Fonza?” vroeg een klein uitgevallen giraffe.
“Nee joh! Ik en lieve Felicia liepen een blokje om, zoals we elke avond doen, helemaal bij het district van de landheer.”
“Ja,” zei Felicia met tegenzin. “Altijd heel gezellig, elke avond samen lopen op een plek heel ver weg van de rivier.”
“Och,” zei Fonza speels, “Felicia gaat door de puberteit. Ze is wat chagrijnig.”
Felicia rolde haar ogen en sprak zonder enige emotie. “Sorry, Fonza, je bent een echte inspiratie voor mij en ik ben blij dat je voor me zorgt.”
“Zie je wel, van binnen is ze een schatje,” babbelde de vos alles aan elkaar. “En een héle goede heksenspeurder. Dankzij haar hebben ze Dora snel te pakken gekregen!”
Felicia’s gezicht vertrok bij het horen van die naam. Ze draaide zich om alsof ze Catia iets gaf, en keerde pas terug toen haar gezicht weer in de plooi zat. “Ja, ik heb veel ervaring met heksen vanuit Amor. Als je iets verdachts ziet, laat maar weten. Ik houd ons allemaal veilig van dat grote grote gevaar.”
“En haar zusje,” zei Fonza, “die is dus vervloekt door een heks. Echt waar!”
Catia kon wel kotsen. “Ach en wee, kommer en kwel, die heks raakte mij aan, en nu slaat mijn hart te snel.”
Felicia moest een lach inhouden. “De vloek zorgt ook dat Catia altijd in rijm praat. Heel gek.”
“Pijn vreet mij op, een ware catastrofe,” zei Catia terwijl ze haast een toneelstuk opvoerde inclusief pootgebaren. “Maar het was een heksenvloek, of ze stopte me in de oven.”
De dieren lieten met gegrom weten wat ze vonden van deze half geslaagde rijm.
“Felicia’s ouders werken in de kerk,” loog Fonza lekker door. “Daarom heeft ze zo haar … eigen gebeden ontwikkeld.”
“Dat klopt,” zei Felicia terwijl ze gefrustreerd aan haar snorharen pulkte. “En als ik later groot ben, dan word ik een non. Oh wat zie ik daarnaar uit. Ik kan niet wachten.”
De anderen gaven haar en Catia allemaal een aai over de bol. Ze leken wel de nieuwe attractie om iedereen te vermaken. Ze wachtten totdat de hele groep weg was, op pad naar Aria’s rechtszaak.
“Ik word gek! Ik wil het van de daken schreeuwen,” siste Felicia tussen geklemde kaken, haar ogen vlammend. “Alles dat hier wordt gezegd is letterlijk onzin en leugens.”
“Waarover spreek jij zus, negeer je mijn vloek dus?” zei Catia.
“Niet. Grappig.”
Catia vond van wel. Felicia was altijd zo serieus. Met moeilijke woordjes en dingen over wetenschap die ze nooit begreep. Ze plaagde haar de hele weg met rijmende zinnen, totdat Felicia ook glimlachte en even niet bang leek voor de uitkomst van de rechtszaak.
Rechtszaak was een groot woord. Aria’s status als beste heler was de enige reden dat er een zaak was, en dat ze de landheer zelf hadden gevraagd om te komen en een oordeel te vellen. Ze deden dit op het publieke plein voor zijn landgoed. Iedereen mocht erbij zijn, want de landheer liet graag zien hoe rechtvaardig hij was en hoe criminelen op gepaste manier werden bestraft.
Iedereen wás ook erbij.
Felicia moest in een boom klimmen en Catia met veel moeite achter haar aan trekken. Dichterbij dan dit gingen ze niet komen.
Aria liep naar het midden, haar poten geketend aan een paal, maar haar vleugels vrij. Ook iets dat ze dieren met minder status écht niet zouden gunnen.
“Aria de Heler staat hier vandaag terecht,” zei de landheer, een wolf met luide stem. “Zij wordt verdacht van maandenlang vissen uit de Rivier doden en opeten. Eén zo’n moord zou God misschien vergeven. Twee moorden zou levenslang zijn. Al deze moorden betekenen de doodstraf.”
Een paar Kraaien vergezelden hem vanaf zijn rijkelijk versierde troon, die speciaal door al zijn knechten hiernaartoe was getild.
“Zij is gevonden op het plaats delict, omringd door zojuist gedode vissen,” zei de ene.
“Zij heeft schuld bekend!” zei de ander.
“Maar Aria, mijn vriend,” zei de landheer iets vriendelijker. “Ik geloof er niks van. Waarom zou jij dit doen? Jij met al je rijkdom en je genialiteit? Spreek en leg jezelf uit.”
Aria keerde op haar plek. Ze draaide een rondje om alle aanwezigen, elke hoek van de dierenmassa, even aan te kijken.
“Ik heb het niet gedaan,” zei ze kalm.
“Zie je wel,” zei de landheer.
Maar de Kraaien overstemden dat: “Waarom dan eerst schuld bekennen? Dat betekent dat je nu sowieso één keer hebt gelogen tegen de Kraaien! En dat is strafbaar!”
“Nee, nee, dat deed ik alleen zodat ik een paar dagen later dit podium zou krijgen,” zei Aria met een scheve snavel. Ze keerde weer naar de omstanders.
“Jullie luisteren liever naar de woorden van een crimineel, dan dat van een wetenschapper. Jullie komen hier voor sensatie, niet voor gerechtigheid. Jullie verraden vriend en buren op niets anders dan de aanname dat ze een heks zijn! Jullie leven op de domste manieren en kloppen dan bij mij aan om jullie te genezen!”
De landheer schudde zijn hoofd. “Haal die schreeuwende uil daar weg.”
“En als ik jullie genees, ben ik een held. Als een andere vrouw het doet, is ze een heks en wordt zonder pardon vermoord.”
“Ze krijgt een eerlijk Heksenproces!”
“Een proces dat je niet kunt overleven!” schreeuwde Aria. “Luister naar jezelf. Kijk naar jezelf. Is er nog iets waar van wat jullie zeggen, denken of doen? Zijn er nog hersencellen over daarboven? Of hebben jullie die last ook overgedragen aan een God die blijft zwijgen?”
De Kraaien renden nu het plein op om Aria weg te slepen.
“Godslastering! Blasfemie! Dat wordt alsnog de doodstraf!” kraaiden ze, bijna blij dat Aria zo ver was gegaan.
Een aantal omstanders maakten dat ze wegkwamen. Sommige knikten zachtjes mee, of fluisterden hun mening tegen hun vrienden. Maar veruit de meeste besloten Aria na te roepen.
“Heksen bestaan niet, en als dat wel zo was, waren ze helden. Jullie medicijnen, jullie recepten, jullie drankjes, het is allemaal onzin om de armen arm te houden! Om de onwetenden onwetend te houden!”
Catia voelde de boom trillen onder het gestamp en geroep. De meeste dieren het dus hartstikke eens dat het onzin was. Felicia glimlachte breed en gaf Catia een knuffel.
Alleen was, jammer genoeg, Aria die haarzelf opofferde nodig om de leugen te breken.
Haar vleugels werden hardhandig op haar rug geduwd en vastgeplakt met een smerig zwart spul. De Kraaien pikten haar bijna kaal, terwijl de landheer het bevel gaf om haar naar de kerkers te brengen. Ook haar doodstraf moest nu natuurlijk een ceremonie worden en een voorbeeld zijn. Wel zo snel mogelijk: morgenochtend bij zonsopgang.
“Ik heb de pracht van de Raad van Kame gebouwd en gezien! Ik heb deze wereld en al haar prachtige dieren geleid in vrede voor vele, vele jaren. Ik zie wat jullie zijn geworden—en ik zou liever blind worden.”
Aria’s ogen, nog verder vergroot door zijn bril, vielen kort op Catia en Felicia. Ze riep Bella naar hen. Ze snapten niet waarom.
Ze vocht en schreeuwde. “Er zal een rijk komen waar God niet de macht heeft. Waar eerlijkheid en logica zegeviert, en iedereen mag zijn en denken wat ze willen. Geen leugens. Geen groepsdruk. Dát rijk durf ik een hemel te noemen. Arresteer zoveel je wilt, pak alle heksen, het maakt niet uit. Het—zal—bestaan!”
Alle kraaien werden ingezet om de aanwezige dieren te verspreiden en te kalmeren. De landheer verstopte zich snel in zijn landgoed, terwijl Aria nergens meer te vinden was.
Iets schudde hun boom, zo hard dat Catia er bijna uitviel.
Fonza keek omhoog. Ze huilde.
“Het gaat helemáál niet goed met Dormas.”
7. Middernachtmerrie
Catia moest achterblijven. Ze was te ziek om in alle haast mee te rennen naar het ziekenhuis. Felicia tilde haar de hele weg terug naar het huis, een inspanning die bijna haar rug brak, en rende daarna weer terug. Ze had veel te weinig gegeten hiervoor en—
Toen ze met bonkend hart de ziekenhuistent instapte, wist ze al dat het misschien te laat was.
Dormas’ ogen waren gesloten en hij bewoog niet meer. Zijn heler nam langzaam afstand en legde haar apparaten weg. Met een vernietigende blik pakte ze de halfvolle kom met bier van het kastje en gooide het weg in de modder.
“Wegwezen,” zei ze. “Dit bed moet vrijgemaakt voor de volgende—”
“Nee,” fluisterde Felicia. “Misschien kan ik nog een medicijn—laat me—”
Ze beukte een weg door de groep en kwam tot stilstand tegen Dormas’ bed van stro. Haar poten voelden aan zijn borst. Geen hartslag. Ze streelde zijn zachte vacht, maar het lichaam werd al stijf en koud.
Fonza trok haar achteruit. Had ze haarzelf verraden? Nee, de woede van de vos was gericht op de heler. “Prutsers! Jullie kunnen niks! Zelfs een heks had het nog beter gedaan! Denk maar niet dat we hiervoor gaan betalen!”
De heler negeerde het. Ze was het vast gewend. Ze wachtte ongeduldig totdat de groep Dormas meenam op hun schouders.
“Wat … wat gebeurt er met hem?”
“We begraven hem zelf ergens in het bos,” zei Fonza.
“Maar hij was lid van de kerk. Hij moet toch een mooi plekje op de begraafplaats—”
“Dat kunnen we niet betalen, kind.” Fonza keek vernietigend. “God is duur.”
Felicia was te geschokt om te bewegen. Dit was onnodig. Compleet onnodig. Dormas had kunnen leven. En nu … en nu …
Mocht ze wel in zijn huis blijven? Haar beschermengel was weg. De enige reden dat ze niet doodziek met Catia ergens in de goot lag.
Hoewel, Catia had gewoon ouders die haar nu zochten. Zij had niemand. Hoe had de trotse Felix familie zo ver kunnen vallen? Hoe konden ze dit doen tegen haar lieve ouders? Als ze nog leefden, dan waren ze inmiddels zeker wel teruggekomen voor Felicia …
De kerkklok vlakbij sloeg middernacht. Nog een paar uur en ook Owuit zou de doodstraf krijgen.
Hij zou haar toch een veilig huis bieden? Zonder dat ze daarvoor hoefde te liegen en bedriegen?
Ze rende richting het kasteel van de landheer. Ze wist alleen dat ergens onderin de kerkers zaten, meer niet. De angst om te laat te komen, om nog iemand te falen, drukte voor nu haar tranen weg.
Het enige dat telde was vandaag en het volgende wat ze ging proberen. Ze kwam uit de familie Felix—een familie van helpers.
Onderweg rukte ze links en rechts bloemen uit de grond. Uit de afvalbakken van winkels kon ze veel brandbaar materiaal halen. Ze had het niet bepaald veel geoefend, maar deze ingrediënten zouden samen iets moeten maken dat leek op een bom.
Natuurlijk pakte ze ook de juiste ingrediënten voor het tegenmiddel: iets om je te beschermen tegen vuur. She had genoeg anekdotes gelezen van de Goede Chef, gekregen doordat haar ouders goede vrienden waren met de chimpanzee, om dit te weten. De Zeezot explodeerde in contact met water en slurpte het meeste op. Diens broederplant, de Vuurvlecht, deed het omgekeerde en doofde vuur.
Voor het geval het misging. Voor het geval de Kraaien aanvielen met vuur en fakkels, zoals ze vaak deden. Ze was een goede scheikundige, ja, zoals haar ouders, en hield altijd rekening met alle mogelijke uitkomsten.
Ze bereikte de uiterste muren rondom het kasteel.
Haar lichaam was opgebrand. Zoveel rennen en zoveel problemen. Ze leunde lange tijd tegen de muur, onder de volle maan, voordat ze in een paal klom. Bovenin hing een glazen lantaarn met daarin een vlam.
Ze bracht haar bom richting de vlam.
“Dat zou ik niet doen als ik jou was,” zei een stem boven haar. Kraaien!
De volgende leugen stond klaar. Het smoesje vormde in haar hoofd, terwijl ze heel langzaam opkeek.
Maar bovenop de lantaarn stond Aria—vogelvrij.
“Ik kan mezelf bevrijden, dankjewel,” zei de uil, nu met enkele gaten en verwondingen tussen haar veren. Hij wisselde naar een grotere bril. “Het Boek der Betekenis heeft mij geleerd hoe alle sloten werken.”
“Wat kan je niet?”
“Gelukkig zijn,” reageerde Aria met schokkende eerlijkheid.
Ze nam Felicia moederlijk in haar vleugels. “Je verliest je ouders op vreselijke wijze, en toch klim je hier in een paal om mij te redden? Je hebt genoeg gedaan Felicia. Het is tijd dat iemand jou hielp.”
“Ik heb niks goeds gedaan. Door mij is een onschuldige hond in de Rivier gegooid! Door mij—”
“En al die anderen die medeplichtig zijn verliezen er geen slaap over. Hoe kan ik nou leven in een wereld waarin dat soort dingen gebeuren … en nog gelukkig zijn?”
Felicia wist het antwoord ook niet. Ze viel bijna in slaap, terwijl Aria haar meenam door de koude avondlucht, terug naar het huis van Dormas.
Ze had maar één vraag. “Waarom loog je over—”
“Ik krijg tenminste een rechtszaak en heb kans te winnen. Jou, Felicia, hadden ze meteen een dodelijk Heksenproces gegeven. Nee, denk niet dat de waarheid je iets gaat brengen in deze tijden.”
“Deze tijden?”
Aria stopte kort op een scheef dak. Niet om uit te rusten, maar om te schuilen voor een zwerm Kraaien.
“Het was niet altijd zo. Vroeger lagen de meeste steden hier er véél beter bij, met meer kennis, meer gelijkheid, meer alles.”
“Hoe kan dat nou?”
“Iedereen denkt maar dat kennis voor eeuwig is,” zei Aria. “Zodra iets is uitgevonden, nou, dan zal iedereen voorgoed van die uitvinding kunnen smullen!
Ze zette haar vlucht voort, terwijl de kerkklokken twee uur sloegen. “De waarheid is precies andersom. Oude beschavingen wisten medicijnen die wij niet meer kennen. Oude beschavingen hadden riolering, wij niet meer. Kennis verdwijnt als het niet wordt gebruikt en behouden, elke dag opnieuw.”
“Wist ik maar hoe ik Catia kon genezen,” mompelde ze tegen haar warme veren. “Hadden we maar meer kennis daarover. Nu.”
“Je wilt niet meer kennis,” zei Aria bitter. “Het is een vloek. Als je meer kennis had gehad … dan had je weken geleden al geweten dat Catia ongeneesbaar is. En toen direct alle hoop verloren.”
“Wat?”
Aria landde op het dak van het huis. Ze speurde de omgeving af. Geen verdachte figuren, geen Kraaien op de wacht. Het was doodstil. Waarschijnlijk was Fonza nog altijd bezig met Dormas een laatste rustplek geven.
Ze klommen omlaag—en hun ongelijk werd bewezen.
De deur stond open op een kiertje, het zwakke slot versplinterd dankzij een flinke beet. De planken voor de gaten in de muur waren eraf gerukt. Rook kwam erdoorheen. Vuur? Stond de slaapkamer in brand?
Felicia had haar volgende medicijn op het vuur laten staan, in de grote ketel!
Ze begon een miauw voor Catia en rende naar binnen. Aria drukte haar vleugel tegen haar mond en drong eerder naar binnen.
De hal was donker. Alle kaarsen waren uit en aan ramen had dit huis sowieso tekort. Het huis was muisstil, de deur naar de slaapkamer wagenwijd open. Er kwam nauwelijks licht vandaan, niet meer dan haar kookvuurtje zou werpen.
Aria ontweek net op tijd een ingestort deel van het plafond. Zo bereikten ze geruisloos de deuropening naar de slaapkamer.
Felicia keek razendsnel naar binnen. Er was … niemand. Zelfs Catia was weg. Grijze rook vulde de kamer, gevormd door het flink aangebrande goedje.
Maar Aria hield haar nog steeds tegen. Haar geweldige uilenogen—of misschien de bril—zagen de pootafdrukken op de grond. Modderig, vol stukjes gras en takjes.
Ze gingen in de kamer—ze gingen er niet meer uit.
Aria wapperde eenmaal haar vleugels, om de kamer van iets hoger te zien, en gaf daarmee haarzelf weg.
Een vos dook uit de donkere hoek en trok de uil richting de andere. Een tweetal wilde jonge honden beukten Felicia van haar poten totdat ze tegen het strobed rolde.
Fonza’s lichaam bleef onzichtbaar; alleen haar gezicht lichtte op van onderen door het vuurtje.
“Ik wist het,” krijste ze. “Je bent een heks! En waar ben je nu, hè, zonder de bescherming van de oude hond?”
“Ik maak Catia’s lievelingssoep!”
Felicia werd vastgehouden door stevige hondenbeten. Aria wapperde nog steeds rond en maakte haar achtervolger gek.
“Ja, dat is precies wat een heks zou zeggen!” Fonza wees met haar staart naar de muur.
Zelfs in het flauwe licht, zag ze de symbolen die erin waren gekrast. Sterren met de lijnen doorgetrokken, symbolen alsof ze uit een antieke taal kwamen. Die had Felicia écht niet zelf erop gekrast.
En Catia. Vastgebonden en doodsbang. Ze was niet eens meer sterk genoeg om tegen de touwen te vechten.
“De Kraaien komen eraan. Geef toe dat je een heks bent, of je ziet je zusje niet meer terug.” Fonza fronste. “Of is ze wel je zusje?”
“Waarom ben je zo bang voor heksen?” riep Felicia. “Wat hebben ze jou ooit aangedaan?”
“Ze zijn een bedreiging voor onze cultuur. Onze normen en waarden. Onze beschaafdheid!”
Felicia spuugde in haar gezicht. “Als jij jezelf beschaafd noemt … dan ben ik liever een onbeschaafde heks.”
Aria dook omlaag en sneed met haar snavel Catia’s touwen los. Felicia beet om haar heen, een kat in het nauw die rare—en pijnlijke—sprongen maakte, wat haar net genoeg vrijheid verschafte.
Verborgen door de rook, sprong het drietal door het raam naar buiten.
Fonza schreeuwde de hele buurt wakker. Meerdere Kraaien hadden zich al verzameld op hun scheve dak, gemaakt van afwisselend riet en dakpannen, het beste dat Dormas kon betalen.
“Drie heksen! Drie heksen op de vlucht! Laat ze niet ontsnappen!”
8. Terug Naar Schaduwen
Fonza kreeg de hele wijk uit hun bed. Iedereen wilde wel wat heksen vangen, of minstens verdrijven. Aria dacht eraan om met de twee poezen het luchtruim te kiezen, maar die was geïnfesteerd met Kraaien. Dus ze renden door donkere steegjes en renden een onvoorspelbaar pad door het Rivierdistrict.
De stampende poten van dieren waren nooit ver weg. Fakkels werden aangestoken en verspreid. De Kraaien konden moeilijk door de nauwe steegjes vliegen en een aanval inzetten, maar ze konden makkelijk volgen waar het drietal heen ging.
“We moeten naar binnen,” zei Aria buiten adem. “Uit het zicht van de Kraaien.”
“Ik kan niet meer,” piepte Catia. Haar miauw werd snel een grom. “Je kan niks als je ziek bent! Je kan—”
“Houd vol,” zei Felicia snel. “Je zal beter …”
Ze kon het niet zeggen. Niet nu ze wist dat Catia ongeneeslijk ziek was.
Aria verloor ook zijn zekerheid. Ze waren verstrikt geraakt in het doolhof van scheve huizen en stinkende steegjes, ver van de Rivier. Overal om hen heen begon de avond te gloeien door fakkels van achtervolgers, alsof de zon veel eerder opkwam. Hun geschreeuw groeide in volume.
Maar zelfs boven al die stemmen, was Fonza nog het beste te horen. “Toon jezelf! Of ga terug naar de schaduwen waarvandaan jullie monsters komen!”
Catia kwam niet meer vooruit. Ze lag trillend op de grond, haar ogen gesloten van de pijn in haar lichaam. Aria keek grimmig en stond op het punt aan te kloppen bij—
De deur vloog uit zichzelf open. Drie wolven kwamen eruit. De voorste droeg een fakkel: een horizontaal stuk hout in diens bek dat brandde aan beide kanten.
Aria drukte haarzelf plat tegen de muur en nam de poezen mee. Catia moest haar gemiauw van pijn inhouden.
“Vijf heksen, ja!” zei de jongste wolf enthousiast. “Betrapt op heterdaad bij het ritueel slachten van een geit! Dat heb ik gehoord!”
“Het waren drie heksen, sukkel,” zei de wolf met de fakkel, en daardoor moeilijk te verstaan. “Twee zwarte katten—natuurlijk—en die gekke uil met drie brillen.”
“Wij moeten ze eerst vinden,” zei de derde. “De beloning van de landheer is van ons.”
Aria’s vleugels gleden weg. Felicia kreeg een regen van kleine steentjes op haar hoofd, terwijl Catia de controle over haar lichaam kwijtraakte. Slechts een houten deur scheidde hen van de wolven.
De wolven liepen weg—totdat ze plots bleven staan. “Ruiken jullie dat ook?”
“Dat is verbrand hout van jouw fakkel, sukkel.”
“Nee, nee, een andere geur …”
Een groep Kraaien kwam deze kant op. Zelfs in de schaduwen waren de felle ogen van Aria niet te missen. Ze moesten inderdaad naar binnen, en snel.
De wolven snuffelden in alle richtingen, hun snuit vlakbij de vloer. Degene met de fakkel ging achter de deur kijken.
Aria kwam tot leven en mepte haar vleugel op het wolvenhoofd—meteen bewusteloos. De vallende fakkel zette alle dorre planten in de omgeving in brand.
“Rennen!”
In een reflex, echter, probeerde Felicia eerst het vuur te doven met de Vuurvlecht die ze eerder had geplukt. Het werkte maar half. Dus het was nog niet helemaal het juiste recept of de juiste balans.
“Ik kan niet meer,” schreeuwde Catia. Ze moest gedragen door Aria, die daardoor vele malen langzamer werd. De wolven gingen meteen in de achtervolging en duwden het drietal nog dieper in het doolhof van steegjes.
Catia zag alleen flitsen. Een waas van maanlicht, duister, muren, en soms plotseling een fakkel. Totdat ze merkte dat het doolhof ophield en de straten breder werden, de huizen netter en minder afbrokkelend.
Aria en Felicia vielen uitgeput tussen een paar bosjes in de schaduw. Catia werd neergelegd.
“We zijn de wolven kwijt,” mompelde Aria, verslagen in de modder. “Maar het maakt niks uit. Het maakt allemaal niet uit. Inmiddels zoekt de hele stad naar ons. En het zal snel weer ochtend worden …”
“Eerst naar binnen,” zei Felicia, “dan zien we verder.”
Zodra ze zeker wisten dat niemand toekeek, liepen ze rondom een chique villa en vonden een raam aan de achterkant die half openstond. Binnenin het huis was het donker en uitgestorven. Een betere plek gingen ze niet vinden.
Ze doken door het raam en vielen op een tapijt. Catia miauwde luid, waardoor ze pas laat de Kraaien hoorden die overvlogen. In doodse stilte bleven ze liggen, zelfs hun ademhaling gestopt, totdat ze zeker waren dat niemand hen achterna kwam.
“Ik ga niet verder,” zei Aria definitief. “Volgens het Boek zijn in de hele geschiedenis maar twee dieren ontkomen aan een heksenjacht. De ene moest daarvoor een been kwijtraken, de ander is daardoor later knettergek geworden. Ik blijf zitten tot ze me vinden.”
Felicia bolde haar rug en krulde haar staart. “Jij verdient dat Boek niet!”
“Jouw ouders verdienden hem zeker niet!”
“Praat niet over mijn ouders! De familie Felix zijn helers en helpers en hun verdwijning is vast een groot misverstand en—”
Herinneringen wilden zich opdringen. Felicia raakte erdoor verward en duwde ze weg. Onrustig cirkelde ze door het huis, steeds beter verlicht door de eerste stralen zonlicht.
Aria wees naar een kast. “Weet je echt niet waar we zijn?”
Felicia fronste en bestudeerde de kast. Ze trok de deuren open—houten deuren gegraveerd met prachtige schilderingen—en zag … een tekening van haarzelf als kitten. Met haar glimlachende ouders achter haar. Ze had zelfs haar eigen pootafdruk ernaast gezet en geprobeerd haar naam in het perkament te drukken: Felicia Felix.
Haar hoofd tolde. Ze wilde de tekening verscheuren; ze wilde hem voor altijd bij haar dragen.
“Wat is dit? Is dit een grap? Heb je ons expres hierheen geleid om mij … om mij …”
Nog meer herinneringen kwamen terug. Haar ouders droegen geen nette kleding meer, maar vieze vodden. Haar moeder hing niet meer boven een ketel in om een medicijn te maken in Amor, maar ze klom op een dak in een ander stad om … in te breken?
“Dit is waar je bent geboren, Felicia. "
“Nietes.”
“Je ouders waren dieven.”
“Mijn ouders waren—”
“Het Boek der Betekenis was eerst in handen van de Goede Chef. Toen is het gestolen, en toen hebben jouw ouders het opnieuw gejat. Al hun rijkdom, al hun kennis, alles hadden ze eraan te danken. Voor die tijd waren ze niemand.”
“Houd je snavel!” Felicia sloeg haar scherpe nagels naar Aria, zonder haar echt te raken.
Catia kermde en probeerde iets te zeggen, maar het was onverstaanbaar.
“Je bent slim, Felicia. Je hebt een goed hart. Maar zelfs jij liegt tegen jezelf over je familie en je afkomst, alleen maar om je goed te voelen.”
De volledige herinneringen kwamen nu naar boven, geholpen door de vele voorwerpen in de kamer. Vage beelden kwamen voorbij van spelen in de tuin, meubels omgooien als kleine kitten, en, ja, dat magische boek dat zwaar beveiligd in één van de kamers stond.
“Dus,” zei Aria met hangende snavel, “waarin zou ik nog moeten geloven?”
Catia had haarzelf dankzij de muur op de poten gekregen.
“Stemmen! Voetstappen!”
Felicia liep verder het huis in. Elke voorwerp dat ze aanraakte bracht haar nieuwe informatie. Het bracht haar de waarheid over haar ouders, en ze begreep niet hoe ze dat al die tijd compleet had omgedraaid in haar hoofd.
“We moeten weg,” piepte Catia. “Kom!”
Felicia liep nog verder het huis in. Aria weigerde om nog op te staan.
Catia kon haar wazige ogen niet geloven. “We kunnen vluchten. We kunnen levend uit deze stad komen. Felicia! Jij leerde me om hoop te houden! Dus waarom doen jullie niks?”
Felicia slikte en bevroor middenin de woonkamer. Ze richtte zich tot Aria. “Jij hebt mijn ouders verraden. Dankzij jou ben ik hen kwijt!”
“Onzin! Ik heb lang geleden, met toestemming van de Kompanen die nog over zijn, dat Boek van je ouders terug gestolen. Ik heb je ouders op het hart gedrukt om te verhuizen en op een ander continent verder te leven. Maar nee, ze gebruikten hun kennis van het Boek om nog rijker te worden en nog meer macht te hebben.”
“Wie zegt dat de Kompanen mogen bepalen wie het Boek heeft!? Zou die kennis niet voor iedereen moeten zijn!?”
Aria schudde haar hoofd, nog meer teleurgesteld in Felicia.
Catia trok aan Aria’s vleugels, ze sleurde Felicia’s poten van het veel te zachte tapijt, maar geen van hen wilde bewegen. “De Kraaien komen! Ik hoor ze overal! En de—”
De voordeur werd kapot getrapt. Alle kaarsen in de gang werden razendsnel aangestoken. Door het andere raam fladderden allerlei wezens naar binnen, te snel om te herkennen.
Een massa dieren dromde het huis in, vertrapte alle jeugdherinneringen van Felicia. Ze grepen Aria als eerste—die stribbelde niet tegen. Het schudde Felicia eindelijk uit haar waas, maar te laat om nog de dans te ontspringen.
Catia lag doodziek en hulpeloos op de vloer en werd bijna vergeten. Ze was blijkbaar zo klein als ze haarzelf voelde op dit moment.
Het drietal werd vastgebonden en meegenomen naar het plein.
De Kraaien kondigden een eerlijk Proces der Heksen aan. Och, wat waren ze eerlijk en rechtvaardig. Hun lange uitleg eindigde in het vonnis van de brandstapel.
“Als zij het vuur overleven of doven, weten wij wel zeker dat ze heksen zijn!” kraaiden ze. “Zo niet, geven we onze fout toe en gaan ze vrijuit!”
En ook hartstikke dood, dacht iedereen stilletjes.
De twee poezen en de uil werden op het stro gezet, vastgebonden met hun rug tegen een hoge houten paal. Meerdere fakkels staken de droge strohalmen tegelijkertijd aan.
Catia gaf de dierenmassa een laatste blik—en zag haar ouders paniekerig zich erdoorheen wringen en de naam van hun dochter roepen.
9. Brandstapel
Catia was meteen klaarwakker, net als ze dat niet meer wilde zijn. De vlammen likten bijna aan haar trillende poten. Zelfs over het lawaai kon ze precies de stem van haar ouders horen.
Aria deed niks meer. Alle hoop was uit haar gedruppeld en haar vacht leek wel alle kleuren verloren.
Felicia lag er hetzelfde bij.
“Doe iets!” schreeuwde Catia. “Alle Kompanen nog aan toe! Ik zit hier met de twee slimste scheikundigen van het continent, en jullie doen niks?”
“Wat wil je dat we doen?” riep Felicia. Ze kwam eindelijk in beweging, maar alleen om de hitte die op haar afkroop nog iets langer te ontwijken.
“Doof het vuur! Bescherm ons!”
“Ben je achterlijk?” riep Felicia bitter. “Als we overleven, dan doden ze ons alsnog, want we zijn bewezen heksen!”
“Dat zien we dan wel,” zei Catia zachtjes. “Het enige dat telt is vandaag en het volgende dat we gaan proberen.”
Felicia viel stil.
Het vuur was nu ver genoeg opgelaaid om het zicht op de menigte grotendeels weg te halen. Het geknetter overstemde de waas van schreeuwende omstanders. Toch dacht Catia nog steeds haar ouders te horen, alsof ze bij haar op de brandstapel waren geklommen.
“Het heeft voor jou geen zin,” mompelde Felicia met tranen in haar ogen. “Catia … jouw ziekte is ongeneeslijk.”
Nietes. Dat was Catia’s eerste gedachte. Nee, gewoon nee, het was niet waar, het was een grap, ze weigerde.
Maar dat zou een leugen zijn tegen haarzelf. Een illusie die niks zou opleveren. De enige goede reactie was een simpele vraag.
“Dus?”
Hun lichamen raakten nu al oververhit. Hun kelen vulden met smerige rook, waardoor ze moesten kuchen en met steeds meer moeite praatten.
Felicia schudde haar lichaam totdat haar buidel niet meer op haar rug zat, maar rond haar buik.
“De Vuurvlecht. Het middeltje dat ik maakte op weg om Aria te bevrijden! Als het in aanraking komt met vuur … "
Catia reikte naar voren, trok de paal zoveel mogelijk mee, maar kwam niet bij de ingrediënten.
“Auw!” Een deel van haar staart raakte de vlammen. Ze kromp ineen, plat tegen de paal, om zoveel mogelijk afstand te krijgen.
Felicia kon hem zelf ook niet pakken.
Ze keken allebei naar Aria.
“Het zal bestaan, beste uil,” zei Catia. “En als je dit doet, kan je misschien nog daarmee helpen.”
Ze zuchtte en stak haar snavel in de buidel. De lading Vuurvlecht zat in een kom, afgedekt met een houten deksel die erop klemde.
Terwijl het drietal de paal nog steviger knuffelde, deed Aria uiterst zorgvuldig de deksel open.
Catia krulde haar staart helemaal om haarzelf om te voorkomen dat het uiteinde verbrandde. Felicia moest haar tranende ogen sluiten tegen de rook.
Aria tilde de kom op met haar snavel, nog altijd langzaam en zorgvuldig.
En daarna gooide ze een flinke plens over Felicia heen.
De volgende plens ging over Catia, en de laatste over haarzelf. Ze wierp de kom in de vlammen om het bewijsmateriaal te vernietigen.
De vuurzee bereikte hen. De roodoranje vlammen grepen naar alle delen van hun lichaam, happig naar stukjes om te verbranden, en ze brachten de hitte van duizend zonnen.
Alle drie sloten hun ogen. Alle drie krompen in elkaar. En alle drie wachtten.
Totdat alle stro was opgebrand, het vuur uitgeraasd en gedoofd, en ze nog leefden.
Het goedje had hen beschermd tegen het vuur. Ze voelden zich allemaal ziek door de rook en de hitte, sommige stukjes van hun lichaam alsnog verbrand, maar ze leefden.
Catia opende haar ogen en keek naar een stilgevallen menigte met wijd open monden van verbazing.
“Dat is ook de eerste keer,” mompelde Fonza.
Catia’s ouders krijsten van opluchting en beukten verder. Ze hadden bijna de voorste rij bereikt.
“Heksen dus!” riepen de Kraaien. “Het is bewezen! Het bewijs is onomstotelijk!”
De meeste wonden hadden ze rond hun poten. De touwen waarmee ze waren vastgebonden, waren wél door het vuur weggebrand.
Ze konden proberen te vluchten—maar ze waren omringd aan alle kanten.
“Voor heksen geldt directe doodstraf!” riep Fonza. “Pak ze!”
De helft van de menigte volgde het commando graag. De andere helft deed niets, behalve fluisteren naar elkaar en wijzen naar Aria.
Catia’s ouders stormden naar de brandstapel en sprongen op het zwarte stro, schuivend door de laag as.
“Stop!” riep haar moeder. “Wij zijn de familie Cartin, edelen van de hoogste orde. Ja, je kent ons. Wij beheren je land en wij geven je te eten. Wie ook maar een háár van onze dochter aanraakt, zal dat betreuren!”
Haar vader nam haar en Felicia meteen beschermend in zijn poten. Aria was nog altijd niet in staat om iets erom te geven. Meerdere Kraaien landden op de paal, maar vielen nog niet aan.
Felicia keek bedrogen. “Catia. Je had niet even kunnen vertellen dat je haast uit een koninklijke familie komt?”
De menigte schuifelde onrustig. Sommige liepen weg. Sommige herhaalden dat het wel Aria was, de Wijze Uil, die zoveel voor hen had gedaan en zoveel patiënten had geholpen. Felicia en Catia waren enigszins populair geworden in het Rivierdistrict, met hun grapjes en behulpzame instelling.
De meeste dieren, echter, bleven herhalen dat het bewezen heksen waren en kropen toch dichterbij, Fonza als hun aanjager.
“Dit is nou precies wat heksen zouden doen. Machtig worden en dan die macht misbruiken!”
“Oh volgens jou doen heksen alles,” bromde Felicia.
Links van het plein, in de verte, verscheen een volgende stoet bewakers. Om te kijken wat hier allemaal aan de hand was én de landheer in zijn koets te vervoeren.
Vanaf de andere kant kwam ook een koets. Maar deze reed uit zichzelf? En was meer een soort huisje van hout?
Fonza’s vacht kleurde van oranje naar rood. She nam de commando’s van de Kraaien over.
“Pak ze! Dood ze!”
Weer bewoog de helft om aan te vallen. De andere helft deed niet niks deze keer, maar blokkeerde actief Fonza’s pad. En het was precies de groep dieren die werkten of leefden onder de familie Cartin.
“Prima,” krijste Fonza. “We zullen je dochter niet aanraken, oh beste familie Cartin, maar die andere twee …”
“Wat hebben ze nou eigenlijk gedaan?” vroegen enkele dieren. “Geprobeerd medicijnen te maken voor een ander ziek dier? Is dat genoeg om de Wijze Uil te doden?”
“Aan de kant!” Fonza beet om haar hen en maakte een pad vrij om Felicia te grijpen.
De landheer arriveerde. Hij stapte uit zijn koets aan de rand van het plein. Hij had niet gehoord waarover het ging, en de Kraaien en de Cartin familie gaven beide een compleet andere uitleg van wat er was gebeurd, dus hij durfde niks te besluiten.
“De regels rondom Heksentesten zijn duidelijk,” sprak hij langzaam. “Dus—”
“Als de landheer het niet verbiedt, gaat de doodstraf dus door!” besloten de Kraaien voor hem.
Geschreeuw van “Nee!” en “Laat ze gaan!” steeg op uit de menigte. De landheer stapte terug, veilig in een cirkel van bewakers, zijn ogen angstig op zoek naar iets van zekerheid in de chaos.
Uiteindelijk, nog altijd verward, koos hij de veilige kant. “Ik bedoel, natuurlijk, dat ik achter de elite familie Cartin sta! Zij hebben gelijk. Al deze zogenaamde heksen staan onder hun bescherming.”
Steeds meer dieren liepen weg. Een gevecht tegen de elite ging je niet winnen. Die konden inderdaad vrijheden of bescherming krijgen waar alle arme burgers slechts van konden dromen.
Uiteindelijk bleef alleen de harde kern over. En die accepteerden even helemaal niks.
Fonza opende haar bek en sprong naar voren. Felicia paste er helemaal in; Aria reageerde nergens meer op. Een drietal wolven sprongen gretig met haar mee.
Hun schaduwen vielen over de doodsbange poes. Een wolvenklauw sloeg een diepe wond in Felicia’s gezicht.
En toen werden ze ondersteboven gereden door de andere koets.
De wolven landden tegen een boom. Fonza landde in de rivier en zwom voor haar leven. De koets werkte als een muur tussen de brandstapel en alle anderen.
Een kleine chimpanzee, met stompjes in plaats van volgroeide ledematen, rolde uit de koets.
“Ach, dat is nou onhandig van mij,” zei Chef.
De landheer keek furieus. De Kraaien wachtten op zijn oordeel. Dit was overduidelijk een poging tot moord! De situatie liep uit de hand en moest worden bestraft!
Maar de menigte, die met honderd maal zoveel waren en daadwerkelijk de wensen van de stad weergaven, hielden van de Goede Chef en wilden complete vrijheid voor deze heksen.
En zo zien we, beste lezer, dat groepsdruk wreed en verschrikkelijk kan zijn, maar ook soms de enige manier om iets goeds te bereiken tegen alle verwachting in. Om onrecht recht te buigen, om anderen te dwingen zich op een minder egoïstische manier te gedragen.
De landheer stapte snel terug in zijn koets en vertrok. “Ik zag niets en er is niets gebeurd. Los het op, Chef.”
Felicia, Catia en Aria vielen tegelijkertijd flauw van de opluchting.
10. Epiloog
Ze hadden allemaal Felicia geadviseerd—gesmeekt—om het niet te doen. Ze deed het toch. Ze ging op audiëntie bij de landheer om haar eerlijke verhaal te doen. Want dat is wat ze moest zijn. Eerlijk en open, een voorbeeld voor anderen om zo de heksenjachten te stoppen. En niet zoals haar ouders, waar ze ook waren.
“Een maand geleden,” zei ze plechtig, “is een vrouwtjeshond genaamd Dora op het plein ter plekke getest en berecht voor het zijn van een heks. Dit werd gedaan doordat ik beweerde ooggetuige te zijn geweest van heksenpraktijken.”
De landheer kreeg wat documenten voor zijn neus van zijn knechten. Hij las het snel door en knikte.
“Dat was een leugen.” Ze keerde haar ogen naar de vloer. “Ik had haar nooit eerder gezien of van haar gehoord.”
Hij fronste en leunde voorover. “De Kraaien zeiden dat vijf andere ooggetuigen direct volgden. Ze zweerden het op ons heilige boek, de Bjib. Jij wilt beweren … dat iedereen toen heeft gelogen? Liegen op het heilige boek is een ernstig vergrijp.”
“Ik geef toe dat ik fouten heb gemaakt,” zei ze zacht. “Ik denk dat dat de eerste stap is tot de fouten in de toekomst niet meer maken.”
De wolf stapte naar Felicia toe. Hij gromde en mompelde in zichzelf. Zijn grote voorpoten klemden de hare tegen de grond, zijn gezicht dreigend boven haar.
“Als ik het vraag,” zei hij, “zou je die andere leugenaars kunnen aanwijzen?”
Felicia’s adem versnelde. Ze hadden haar wel onderdak en eten gegeven, ook Fonza die ze onlangs levend uit de Rivier hadden gevist. “Met een zwaar hart, ja.”
Hij fronste nog dieper. “Jij zou degenen beschermen die jou hebben opgejaagd en op een brandstapel gezet?”
“Misschien,” zei Felicia heel voorzichtig, “is het grotere probleem dat de wezens die het kunnen stoppen het laten gebeuren.”
De wolf gromde. Hij draaide terug naar zijn niet al te indrukwekkende troon. “Vertel mij wat. Die Kompanen hebben echt nooit iets voor mijn stad gedaan, en Chef was bijna te laat gekomen!”
Felicia stond zuchtend op. Het zoveelste dier dat een illusie voor zichzelf in stand hield. Dit ging ze later wel oplossen.
“Mag ik gaan?”
“Ik moet je veroordelen tot de dood,” zei de wolf plots serieus. “Maar alle inwoners hebben me gevraagd om je te laten gaan.”
Haar stem trilde. “Dat, eh, nou, dat is aardig.”
“Ze hebben geen gelijk,” zei de landheer. “Maar ze zijn met veel. Ga.”
De landheer leek meer geïnteresseerd in het lekkere eten dat voor hem klaarstond en zijn kont op een zachte troon.
Ze haalde opgelucht adem en liep terug naar huis—Catia’s huis. Villa. Nee, landgoed. Ze was gewoon een dochter van Cartin! Zij beheerden het halve platteland rondom de stad en stuurden duizenden knechten aan. Ze moest glimlachen bij het idee dat zij, op een of andere manier, bij Felicia was uitgekomen.
En dat zij daarom nu mocht wonen op die mooie plek, met veel lievere ouders.
Maar toen ze binnenkwam, vond ze als eerste Chef en Aria verwikkeld in een ruzie.
“Je hebt het Boek ten schande gemaakt,” zei Chef. “Je verdient het niet. Het was als eerste van mij gestolen en ik neem het weer terug.”
“En hoe ben jij eraan gekomen?” vroeg Aria uitdagend. “Het is Bella’s boek, niet de jouwe.”
Chef keek geïrriteerd. “Je hebt gelijk. Zal ik het teruggeven aan de dode godin die de Uilen niet konden redden?”
Aria sprong woedend van haar plek en schreeuwde: “Waag het niet daarover te beginnen!”
Chef glimlachte stout. “Ah. Ik wilde alleen weten of er nog wel ergens vuur in je zat. Misschien wordt het nog wat met jou.”
Haar armen namen het Boek der Betekenis liefkozend terug. “Misschien is kennis een vloek. Misschien zijn er ziektes die niet kunnen worden opgelost.”
Ze keek naar Catia, die opgerold sliep op het zachte tapijt, soms zachtjes miauwend van de pijn. “Maar de enige manier om dat op te lossen, is door elke dag op te zoek te gaan naar meer kennis.”
Of zoals de wijze Ardex ooit opschreef, beste lezer: geen groei zonder verlies. Geen vooruitgang zonder tegenslagen, geen successen zonder falen. Hoewel ik natuurlijk nog altijd wens, elke dag, met mijn hele hart, dat de godenkinderen nooit waren verslagen en verwijderd van Somnia.
Ze tikte Felicia aan. “Had je al het Dondermedicijn geprobeerd?”
“Ja, als eerste.”
“En de Simmersaus? Misschien een Krekelbehandeling?”
Felicia knikte en voelde de moed weer in haar zolen zakken. “Allemaal gedaan, ja.”
Maar Chef glimlachte opgewekt. “Mooi! Dan hoeven we dat dus niet meer te proberen. Nu we weten wat niet werkt, vinden we sneller wat wel werkt.”
De chimpanzee waggelde terug naar haar houten huisje op wielen en rommelde erin. “Ik heb nog wel wat bijzondere planten over van een avontuur met de Leeuwenkoning. Oh, ja, deze moet je horen! We waren dus bij het koninkrijk van de Luiaards en toen …”
“Chef, heel leuk verhaal,” zei Felicia. “Maar hoe wist je eigenlijk dat je moest komen?”
Chef ging door met haar verhaal alsof ze het niet had gehoord.
Aria stond op en wapperde haar vleugels. “Misschien … misschien kan mijn perfecte hemel nu nog niet bestaan. We hebben nog niet de kennis, de technologie, de grondstoffen. Ik dacht dat de Kompanen het antwoord waren. Alle diersoorten één stem geven over alles. Maar misschien kon het gewoon nog niet.”
Haar snavel trok scheef en ze zette alle drie haar brillen weer op. “Misschien kan ik daar nog iets in betekenen.”
Ze sprak een vluchtig vaarwel en vloog richting de blauwe hemel.
Catia opende één oog. “Oh ach en wee, wat horen mijn oren, moet ik nog meer medicijnen slikken, die mij niet gaan bekoren?”
Felicia glimlachte en schoof naast haar op het warme tapijt. “Alleen als je wilt.”
“Kom maar op. Over een week ren ik harder dan jou over de daken.”
Chef kwam terug met een hele boodschappenlijst aan ingrediënten die ze nodig hadden, klaar om Catia te redden voordat het te laat was.
“Laten we dan maar snel beginnen.”
En zo ging het leven door …