1. Maanfluisteringen
Ze kwamen in de nacht, eerder en met meer dan verwacht. Voor Chonib voelde het als gisteren dat ene Otto was opgestaan en ontevreden was met zijn kleine gebiedje. Hij bleek zeer ontevreden.
Chonib dacht dat ze tijd hadden. Dat er nog vele steden tussen hen en het Rijk van Otto lagen, als een soort schild. Maar in die korte tijd waren blijkbaar al die steden opgeslokt door de vechtlustige slangen.
En opgeslokt was het juiste woord.
Zijn leger raasde nu door haar dorp. Huizen vielen om, versplinterd of fijn gewurgd, en niet alle inwoners kwamen op tijd weg. Stapels hout werden in brand gestoken. De vlammen mengden met het flauwe maanlicht en toonden de angstaanjagende gezichten van hun aanvallers. De mannelijke dieren grepen wapens en probeerden de dodelijke vloedgolf te stoppen. Maar een groepje bange koeien, geiten en kamelen was niets anders dan rijp voor de slacht.
Als Otto zelfs hier kon aanvallen … dan was zijn rijk over een paar jaar de halve wereld!
Chonib, een bruine beer, zag het allemaal gebeuren vanaf haar balkon. Ze zat op haar zachte kont en schilderde, doof voor de schreeuwen en de vernieling. Haar hele dorp werd weggevaagd nog voordat de maan haar plek in de hemel had veranderd. De overlevenden stonden trillend in het duister, dicht tegen elkaar aan voor warmte en steun.
Otto keek omhoog en had alleen oog voor de maan. Vannacht was ze halfvol, glinsterend maar niet spierwit. Hij volgde dit puntje aan de hemel voor lange tijd. Uiteindelijk glimlachte hij tevreden, alsof hij een vraag had gesteld aan de maan en antwoord had gekregen.
“Jullie hebben geluk,” siste de reusachtige adder. “De maan vraagt vannacht om vergeving. Jullie horen vanaf nu bij het Rijk van Otto. Herbouw je stad en betaal mij elke maand belasting, en je zal genieten van—”
Plots keek Otto opzij, schuin omhoog. Hij zag voor het eerst Chonib, die rustig doorging met schilderen.
“Kom onmiddellijk omlaag!” schreeuwde hij. “Of ik hak je kop eraf!”
Chonib deed alsof ze het niet hoorde. Het schilderij was bijna af, en dit was ook nog een van haar betere. Haar berenpoten dansten elegant over het canvas, meerdere verfkwasten tussen de vingers.
Otto glibberde haar huis in, de trap op, over het balkon. Zijn gewicht liet de houten balken kraken en gruis afbrokkelen. Hij opende zijn mond voor een giftige beet in Chonibs zij.
De wereld ging op zwart. Niet figuurlijk. Niet Chonibs wereld. De hele wereld.
Otto versteende. Chonib zette de laatste streken en zuchtte tevreden.
“Ik zie dat u nog veel te leren heeft over Maanlezen,” zei ze rustig.
En inderdaad, enkele tellen later kwam de maan weer uit haar verstopplek. De dichte wolken trokken verder en de nacht kreeg weer een flauw wit licht.
Otto staarde naar het schilderij. Chonib had de maan getekend, precies zoals ze er vannacht bij stond, elk detail en elke kleur perfect.
Zijn bewakers kwamen nu ook het balkon op, zeker dat deze prachtige beer hem had betoverd of behekst. Waarom was ze anders nog niet dood? Maar Otto siste dat ze op afstand bleven.
“Oh ja, schone dame? En wat zegt de maan dan nog meer?”
Chonib keek voor het eerst opzij, recht in Otto’s ogen. Vurige ogen. Giftige ogen. Geen wonder dat hij zo snel zijn rijk uitbreidde. Ze moest haarzelf kalmeren en sterker maken om niet voor die blik ineen te krimpen.
“Dat je mij, Chonib Halfmaan, moet aannemen als je adviseuse,” zei Chonib met een lichte glimlach.
Otto cirkelde om haar heen. Bij het eerste woord dat hij niet leuk vond kon hij haar wurgen met zijn massieve lichaam. “Dat verzin je ter plekke,” gromde hij.
Chonib schudde haar hoofd. Met de andere kant van haar kwast wees ze op vijf verschillende vlekjes op de maan. “Dit zegt dat je rijk snel uitbreidt en dat je dus hulp nodig hebt. Dit zegt dat Maanlezen essentieel zal zijn voor je succes. En als je deze vlekjes omzet in letters, krijg je mijn naam.”
Ze stond en maakte haarzelf nóg sterker voor wat ze nu moest zeggen. “Ik wil niet voor je werken, Otto. Je hebt zojuist mijn dorp platgebrand. Maar de Maan zegt dat het moet.”
Het was een gok. De Maan zei helemaal niks van dit alles. Ze zei wel dat Otto gaf om kracht en oorlog, maar ook om eer en plicht. Door te doen alsof ze tegen haar zin inging, hoopte ze juist dat hij accepteerde. Maar het was allemaal volgens plan, zodat ze—
Otto knikte en glimlachte terug.
“Vanaf nu is Chonib mijn adviseuse en hoogste Maanlezer,” verklaarde hij luidkeels. “Ze heeft mijn bescherming en behoort nu tot het koninklijke huishouden.”
Ze werd weggeleid van haar dorp. Slangenbewakers duwden haar in een woestijnslee getrokken door kamelen. Otto reisde zelf in een veel luxere slee, samen met zijn drie zonen. Waarschijnlijk bespraken ze hoe ze de volgende paar steden gingen terroriseren.
Had ze wel de juiste keuze gemaakt? Ze schudde haar vacht. Het was nu te laat voor terugkrabbelen. Over een paar uur werd het paleis van Otto haar nieuwe thuis—kon het ooit voelen als thuis? Nu voelde het alsof ze op weg was naar een gevangenis, en ze verlangde alweer terug naar haar schattige balkon. Het eerste dat ze ging doen was een eindeloze voorraad kwasten en verf vragen om—
Een explosie.
Wrakstukken van Otto’s slee vlogen bij Chonib naar binnen. Rookwolken verborgen de opkomende zon en maakten de gele woestijn een grijze vlakte. Bewakers schreeuwden naar Otto, doofden de vuurtjes, zochten de overblijfselen van de slee.
Chonib keek bevroren toe. De Maan had niks hierover gezegd! Ze zei dat Otto haar lang zou beschermen! Was ze toch niet zo’n goede Maanlezer als ze dacht? Had ze—
De rookwolken vervlogen eindelijk in de helderblauwe lucht. Van Otto’s slee was niks meer over. Zowel hij als zijn zonen waren nergens te bekennen, maar Chonib kon vanuit haar positie ook geen lichamen zien.
Ze konden niet blijven zoeken en wachten. Degene die de aanval hadden veroorzaakt konden nog dichtbij zijn, dus verward en gehaast trokken ze naar het paleis.
Eenmaal daar wisten ze niet wat ze met Chonib moesten doen. Uiteindelijk werd ze in de troonzaal op een kussen gezet en bevolen om daar te blijven zitten totdat iemand een ander bevel gaf.
Naarmate de dag vorderde, liepen steeds meer dieren door de zaal. Ze waren druk in gesprek, maar één fluistering kwam steeds opnieuw terug.
Otto is dood.
“Ja? Is dat zeker?” vroeg Chonib dan vol verwachting. Niemand vond haar een antwoord waardig.
Totdat de troonzaal volstroomde en Chonib bijna tegen de muur werd gedrukt. Iedereen maakte een erehaag voor een nieuwe bezoeker: een prins. Een zoon van Otto.
Hij zigzagde naar binnen. Zijn taaie slangenhuid toonde grote wonden en hij zag er doodmoe uit. Zijn ogen waren rood van de tranen.
“Geen zorgen,” zei hij met krakende stem. “Ik heb van betrouwbare bronnen dat onze vorige leider niet meer is. Dat betekent dat ik, Aratto, de nieuwe leider ben. Het Rijk van Otto blijft sterk als altijd!”
Maar toen kwamen de volgende bezoekers: de andere twee prinsen. Net zo gewond en uitgeput, maar veel bozer. De drie prinsen scheelden bijna niks qua leeftijd, grootte of kracht, want ze waren een drieling. Ze droegen dezelfde kleding als alle sultans: een lange, witte doek die om hun hoofd wond alsof er een gigantische ui groeide.
“Onzin!” schreeuwde Bitto. “We zijn allemaal even oud!”
Aratto had zich al gepositioneerd op de troon. Omdat dit rijk werd geregeerd door slangen, was dat geen stoel maar een nest vol bladeren en takken. “Ik kwam er als eerste uit. Ik ben de oudste. Vraag maar aan de vele getuigen.”
Die getuigen stapten al naar voren, maar Crotto duwde ze terug. “Otto heeft nooit vastgelegd wie hem zou opvolgen. Daar had hij nog geen tijd voor gehad.”
Aratto schreeuwde gefrustreerd terug. “Dus we nemen de regels over die alle andere rijken hanteren. Oudste zoon leider.”
Bitto zoefde naar voren, bek wijd open. Aratto kon de aanval maar net ontwijken. De broers tolden om elkaar heen, grepen elkaar om en om met hun flinke lichaam, maar kregen nooit de ander in een wurggreep.
Crotto vervloekte ze en bleef staan middenin de troonzaal. “Kinderachtig gedoe. Otto is dood! Het laatste dat we willen is chaos en nóg meer—”
Aratto kreeg de overhand en beet Bitto hard in de zij. Zijn broertje moest jammerend de strijd staken en glibberde naar een hoekje van de zaal. Crotto’s ogen vernauwden, zijn lichaam klaar om nu zelf aan te vallen.
“We verdelen het rijk. Elke zoon krijgt een derde,” probeerde Crotto nog.
“Aratto valt zijn eigen familie aan,” piepte Bitto. “Sluit hem op en maak mij de leider!”
“Ik ben de baas, volgens alle regels die iedereen kent,” schreeuwde Aratto. “En ik beveel het leger om mijn broers, deze verraders, te doden!”
Men wist niet hoe snel ze de zaal moesten verlaten. De bewakers die overbleven keken elkaar aan, schuifelend op de plek. Maar uiteindelijk gaven ze Aratto gelijk en bewogen om de andere prinsen te grijpen.
Chonib was als enige toeschouwer van wat volgde.
Toen het Aratto opviel, wees hij naar haar met een lange tong. “Geef haar maar aan de beren ofzo, als … geschenk van hun nieuwe leider.”
“Pardon?”
Otto had beloofd haar te beschermen. Maar Otto was niet meer.
Terwijl tranen over haar gezicht druppelden, sloten slangenlichamen als handboeien om haar ledematen. De bewakers sleepten haar de zaal uit. Ze had niet eens de kracht om tegen te stribbelen. Nee, ze had de verkeerde keuze gemaakt, deze plek zou nooit als haar thuis voel—
Ze botsten op een hele grote slang die heel kwaad was. Hij rukte Chonib meteen uit de klauwen van zijn bewakers en duwde haar veilig achter zich.
“Ik vermoord de verrader die het gerucht verspreidde dat ik dood was,” schreeuwde Otto.
Dat was niet eens zijn meest schokkende uitspraak. Want daarna zei hij: “En vanaf nu zijn al onze wetten en regels afgeschaft, inclusief wie de troon opvolgt. Vergeet alles. Vanaf vandaag bedenk ik nieuwe regels voor ons rijk.”