4. De Eenzame Opstand
Enra stak één kaarsje aan en maakte alle jongens uit zijn Devirma groep wakker. Na al die jaren sliepen ze in best aardige vertrekken, steeds dichterbij de koninklijke dieren.
Soms, als hij droomde over thuis, droomde hij over de gangen in dit paleis, en hij haatte zichzelf daarvoor. Maar omdat hij nooit had geprobeerd vrienden te worden met de andere jongens, had hij geen idee hoe zij zich voelden.
“Moet dit, Enra?” zeurde een geit. “Ik heb m’n slaap hard nodig. Jij ook.”
Enra keek diep in de kaars. “Er is geen nacht voorbijgegaan dat ik niet droomde van thuis. Van Himnib en Solong. Ik bid misschien elke dag tot de god van de Mira, maar het is niet mijn god. Ik loop door deze gangen, maar het is niet mijn huis.”
Hij keek op. Sommige jongens wisten al waar het heen ging, met name de neushoorn met een litteken over zijn gezicht dat rakelings zijn ogen had gemist. Sommige wreven nog de slaap uit de ogen en gebruikten de kaars voor warmte.
“Otto gaat nooit stoppen met landen inpikken,” vervolgde Enra. “Met jongens weghalen van hun ouders en in zijn programma stoppen. Ik vrees dat hij zelfs de hele wereld zou kunnen innemen.”
“Let op je woorden,” bromde de neushoorn. Zijn staart, deels verbrand maar dat leek hem ook niet te deren, sloeg het steen. “De muren zijn dun.”
“Weet je nog wat Otto tegen ons zei, toen we pas een paar maanden hier waren?”
“Het enige dat hij echt vreest,” fluisterde de neushoorn, “is zijn eigen leger die hem verraadt.”
“Dit is al verraad!” zei de geit. “Islah is de enige god. Ik zal doen alsof ik dit niet heb gehoord, Enra, maar zeg nogmaals dat je niet in hem gelooft en—”
“Als je niet wilt meedoen, ga terug naar bed en doe alsof je sliep,” zei Enra. “Maar ieder die ook nog elke avond huilt om zijn verloren thuis, vecht met mij mee. Otto is niet op zijn hoede vannacht. Ze feesten vanwege de val van Kristinapel en Traferia. Dit is wanneer we toeslaan.”
De neushoorn sleep zijn hoorn. Een andere beer greep naar zijn wapen. Vooral de prooidieren onder hen schudden hun hoofd en gingen terug naar bed.
Alleen de geit treuzelde. Enra wist niet eens zijn naam! Na al deze tijd was Enra de andere jongens gaan zien als “nog meer soldaten”, terwijl hij Otto en zijn zonen zag als voorwerpen om te vernietigen in plaats van levende wezens. Hij voelde verdoofd op alle manieren.
Toen de rest al vertrok—vijf afgetrainde soldaten met wapens—besloot de geit tot Enra’s verbazing om toch mee te gaan.
De andere jongens slopen door schaduwen met wapens vooruit. Enra liep rechtop, wapen richting het plafond, alsof hij simpelweg op de wacht stond.
“Loop normaal,” zei Enra. “Je komt niemand tegen op dit uur.”
De neushoorn grijnsde. Zijn littekens had hij al voordat hij bij de Devirma kwam en hij leek onbevreesd, zelfs luchtig over alles. Enra voelde dat, in een ander leven, als Devirma hem niet had verdoofd, ze beste vrienden hadden kunnen zijn.
“Ga je ooit nog vertellen waar al jouw nachtelijke avontuurtjes heengaan? Een geheime aanbidder? Stiekem drinken bij de taveerne? Onhandig slaapwandelen?”
“Sst.”
Geluid zwol aan vanuit de linkergang. Voetstappen. Niet het haast onhoorbare geglibber van slangen. Dat betekende—
Ze stonden oog in oog met een assortiment oudere dieren. De vorige lichting van de Devirma. Na tientallen jaren trouwe dienst hadden ze genoeg status om mee te vechten bij Kristinapel, waarvan ze net terugkwamen. Hun vacht en uniform zaten nog vol modder en bloedvlekken.
“Hé kleintjes,” zei een olifant. “Terug naar bed met jullie.”
“Otto had ons geroepen om te komen,” zei Enra zonder aarzeling. “Bewaking voor de slaapkamer.”
“Echt niet,” zei hij.
“Echt wel,” zei Enra met een stalen blik, alsof hij geïrriteerd was dat ze het lef hadden hem en zijn groep tegen te spreken.
De olifant leunde naar voren en tikt Enra met zijn slurf tegen de schouder. “Je liegt. Want Otto slaapt vannacht niet. Hij is in bespreking over het innemen van Schola.”
“Schola? Nu al?” liet de geit verbaasd ontsnappen. “Dat is overstrekking. Dan moeten we helemaal de oversteek maken naar Garda.”
De olifant trompetterde zacht. “Dat zal wel. Ik ga sowieso mee. Misschien zie ik mijn familie dan weer.”
Enra tikte de slurf opzij. “Als je ons vanavond doorlaat … zullen alle Devirma slachtoffers hun familie eindelijk weer zien.”
Hij vernauwde zijn ogen. De andere dieren om hem heen, voornamelijk tijgers, keken net zo achterdochtig.
“Je denkt dat je de eerste bent die in opstand komt?” fluisterde hij. “Je denkt dat niet honderden dieren je voor zijn gegaan? Dieren die nu onder de grond liggen?”
Enra slikte en dwong zijn gezicht strak. “Vertel wat zij fout deden en wij maken die fout niet.”
De reactie kwam na een lange stilte. “Zij probeerden het alleen.”
De oudere Devirma duwden Enra naar voren. Ineens leidde hij een dubbel zo grote groep naar Otto’s vergaderkamer. En hoe langer ze liepen, hoe groter die groep werd. De oudere Devirma wisten precies op welke deuren ze moesten kloppen en wat ze moesten zeggen om nog meer dieren aan te laten sluiten.
De eerste tegenstand kwam van de daadwerkelijke bewakers. De slangen konden hun vraag “wat zijn jullie aan het doen?” niet afmaken voordat ze bewusteloos werden geslagen.
Enra was hoopvol—en doodsbang. Met elke ademhaling kalmeerde hij zichzelf en probeerde logisch en verstandig te blijven.
De tweede tegenstand kwam van de prinsen.
Ze hingen met z’n drieën tegen de gesloten deuren van de vergaderkamer. Het was zo onverwacht dat Enra bijna in lachen uitbarstte. Ze mochten van Otto niet meer erbij zijn … dus ze luisterden de gesprekken maar stiekem af.
“Jullie willen vast naar binnen, of niet?” zei Aratto.
“En dan per ongeluk de deuren open laten staan?” voegde Bitto toe. Na de aanval van zijn oudere broer tientallen jaren geleden hield hij nog altijd afstand van hem.
“Ja, dat is precies waarom we hier zijn,” zei Enra.
In die kamer zat Otto samen met zijn beste, sterkste vechters. Het was winnen of sterven vannacht.
“Kom, kom, kom!” zei Crotto enthousiast. Alsof dit allemaal volgens plan was en een hele horde boze Devirma waren uitgenodigd op dit feest.
Wie van hen had dat gerucht verspreid over Otto’s dood? Wie van hen wilde hem dood en de troon afpakken? Enra bekeek vluchtig de broers, hun houding en hun reactie op deze gebeurtenis, maar ze leken allemaal te dom om te beseffen wat hier ging gebeuren.
“Ons eerste doelwit,” zei Otto’s doffe stem achter de deuren, “moeten de Tamli koningen zijn.”
“De Tamli?” reageerde een verbaasde stem. “Ach joh, geef het op. Niemand verovert de Tamli.”
“Ze zeiden ook dat het Amorische rijk nooit zou vallen,” bromde Otto. “En dat de godenkinderen de oorlog zouden winnen. Moet je kijken wat daarvan waar is.”
De oudste prins priegelde met het slot. Zelfs hun sleutels waren door hun vader afgepakt. Enra zag het gebeuren dat Otto ergens zijn zoons liet “verdwalen” en deed alsof ze nooit hadden bestaan. Ondertussen schuifelden zo’n dertig zwaar bewapende jongens, van compleet verschillende leeftijden, ongeduldig op hun plaats.
“Toen ik de Devirma oprichtte waren jullie tegen—maar nu zien jullie dat ik gelijk had,” zei Otto zelfverzekerd. “Toen ik erfelijke opvolging afschafte waren jullie ook tegen, bang om jullie rijkdom kwijt te raken aan iemand die niet jullie zoon of dochter was. Ik weet dat velen van jullie nog steeds vechten om het terug te krijgen, maar heeft het nou echt problemen opgeleverd?”
Dát was waarom Otto de Devirma had opgericht, besefte hij nu. Al zijn soldaten hadden géén familie hier. Ze hadden géén banden met de koning of wie dan ook binnen het rijk. Ze konden neutraal en objectief zijn, bevelen opvolgen zonder bezwaar, want deze jongens hadden geen andere connecties die aan hen trokken.
In tegenstelling tot zijn zonen die vanwege de troonopvolging alle reden hadden om hun eigen vader tegen te werken. In tegenstelling tot alle familie van rijke elite en nobelmannen, die alle reden hadden om dingen te manipuleren om zo snel mogelijk die macht te erven.
Enra kon Otto’s zelfvoldane grijns horen in zijn stem, zelfs door gesloten deuren. “En nu zijn jullie tegen mijn plan om de Tamli te veroveren en Schola in te trekken? Dat is bewijs dat het een geweldig idee is!”
Aratto had eindelijk het slot losgehaald. De broers stapten opzij.
Enra keek een laatste keer achterom, naar de zekere gezichten van de andere Devirma die hun thuis niet konden vergeten. Hij dacht één gezicht te missen, maar wist niet welke. De neushoorn gaf hem een schouderklop en wenste hem geluk, terwijl hij grapte dat ze het anders allemaal “moesten ontberen”.
Enra plaatste zijn poten op de deuren en beukte ze open.
Toen pas hoorde hij Chonibs zachtere stem. “Ik vraag alleen of je alsjeblieft de prachtige architectuur van Schola intact laat. Je ziet hoe ons eigen rijk opleeft dankzij kunst en cul—”
Hij bleef staan in de deuropening, waardoor de hele groep niet naar binnen kon. Alle slangen ontrolden zichzelf en spuugden gif, terwijl ze vroegen wat hiervan de bedoeling was.
Vanuit een tweede, geheime ingang rende een geit de zaal in.
“Uwe hoogheid! Ik waarschuw u voor een grote opstand van uw Devirma! Honderden geleid door een beer in—”
Daar kon Enra zich niet onderuit praten.
Zijn groep stormde schreeuwend de zaal in.
Chonibs gezicht stond op onweer; Otto verdedigde zichzelf direct met giftige beten. Enra keek toe hoe katachtigen op de lieve beer afstormden met hun klauwen vooruit. Eén van de slangen was al vermoord. Otto werd overweldigd door de aantallen. Hij kon niet snel genoeg dieren doodbijten en werd tegen de muur gesmeten.
Maar Enra had een nieuwe fout gemaakt, beste lezer. Hij was wél gaan geven om iemand van het koninklijke huishouden, en hij was deze paleisgangen richting Chonib’s kamer wél gaan zien als zijn thuis.
Hij blokkeerde de deuropening, waardoor het grootste deel van de soldaten niet eens binnenkwam. De Devirma werden van twee kanten verdrukt; de meeste van achteren geveld door de prinsen die nu ook wel zagen hoe het zat.
Daarna sprong hij bovenop Chonib en duwde haar uit het pad van een aanval. Hij sloot zijn ogen en maakte zichzelf niets anders dan een schild voor de Maanlezer.
Totdat al het grommen, al het sissen, en al het kletteren van zwaarden ophield.