9. Dat Nooit Uit Zal Gaan

Meer dan de helft van het leger was vertrokken naar huis. Enra kreeg brieven met bedankjes en lovende woorden van hun familie. Maar met briefpapier en inkt kon hij de grenzen niet verdedigen. Tenzij een bijzonder poëtisch land aanviel.

Maar hun vijanden waren allesbehalve kunstzinnig. Op brute kracht hadden meerdere rijken delen van Compana weer ingenomen. Ottojon was allang niet meer het grootste rijk.

Sinds de truc met het zinkende schip jaren geleden, had Esprante nog steeds een diepe hekel aan alles met Otto erin. Hun stevige vloot had de hele kust afgepakt van Ottojon en nu hen afgeknepen van alle handel. Olombos was lang geleden aangekomen op een ander continent—niet degene die hij zocht, maar dit was ook goed—en sindsdien waren de grote rijk stinkend rijk geworden met die nieuwe handel.

Zo rijk dat ze voor hun plezier nog meer landen willen innemen en per se “de grootste” wilden zijn. Het deed Enra nogal denken aan een slang die nu bejaard in de kerker zat.

Hij hoorde dat het leven prachtig was in die landen. Ze hadden machines uitgevonden! Dingen die uit zichzelf werkten en produceerden. Enra had pas net die handgeweren op grote schaal ingevoerd bij zijn leger, of de tegenstander kon iets genaamd tanks in grote hoeveelheid produceren.

Chonib reisde vaak ernaartoe, maar hij had nooit meer langs haar kamer durven gaan. Hij moest via anderen meekrijgen wat er speelde. Want als hij zelf zijn voet buiten Ottojon zette, werd hij meteen vermoord door zijn vele vijanden.

Het enige moment waarop Chonib hem nog had opgezocht en met hem gepraat … was om in tranen te vertellen dat zijn vader Himnib was gestorven aan ouderdom. En dat zijn moeder daarom weer herder was geworden en met alle schapen weg was getrokken naar god weet waar.

Chonibs licht brandde nog steeds, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat.

Miljoenen kaarsen verspild aan een onlogische hoop. Of miljoenen van iets dat ze elektriciteit noemden, nog zo’n uitvinding die Chonib had meegenomen en nu mee experimenteerde.

Enra boog zich voor de zoveelste keer over de kaart. “Haal die legers bij Tamli maar weg. Die gaan we nooit veroveren, en ze zijn ook niet geïnteresseerd in ons aanvallen.”

“Beste commandant,” zei zijn neushoornvriend, “de legers daar zijn al honderd jaar weg. We hadden ze nodig tegen het oprukkende Kina met, je weet wel, draken.”

“Prima,” zei Enra uitgeput. “Haal dan legers van de kusten richting Floria. Die zijn alleen met zichzelf bezig en weten volgens mij niet eens dat wij bestaan. Hebben die jakhalzen eigenlijk wel een leger?”

“We denken van niet, anders hadden we allang een verbond gesloten om samen te vechten,” zei zijn vriend. “Ik doe natuurlijk wat u vraagt, commandant. Maar we moeten praten over de andere optie.”

“De … andere optie?”

De neushoorn verlaagde zijn stem. “We zijn aan het verliezen, Enra, en je weet het. Alle belangrijke dieren moeten een plan hebben om meteen te vluchten in het geval … in het geval dat …”

Enra bleef stil. De herinneringen aan hoe prachtig Ottojon ooit was speelden in zijn hoofd. Mooie plaatjes, volle pleinen, spelende kinderen—iets om aan vast te houden en te weten waarvoor je streed. Ooit hadden ze heel het continent Compana én grote happen uit Garda en Origina. Toen Floria plots uit de zee kwam, wilde Otto zelfs daar een legertje naartoe sturen.

Maar de enige logische conclusie was inderdaad dat het hele rijk binnenkort zou verdwijnen.

“Ik moet hier over nadenken,” zei hij uiteindelijk. De neushoorn knikte, gaf hem een vriendelijke schouderklop, en liep weg.

Nadenken deed hij, maar hij wist ook dat hij na al die jaren niet meer op andere conclusies zou uitkomen. Hij moest vooral leren … navoelen.

Die avond liep hij weer zijn oude route. Toen hij nog een jochie was en elke avond Chonib opzocht. De route die hem onverbiddelijk leidde naar haar halfopen kamerdeur waarachter licht brandde.

Hij dacht dat hij in zijn eentje moest vluchten en zijn moeder terugvinden. Hij dacht dat hij zich beter zou voelen, of dat iets van gevoel zou terugkeren, zodra hij wraak had genomen op Otto. Hij dacht dat het de bedoeling was dat je logische keuzes maakte en dan … automatisch gelukkig zou zijn?

Hij wist nu dat wraak nemen helemaal niets voor hem had gedaan. Hij wist nu dat er iemand was die met hem de wereld zou afreizen op zoek naar zijn moeder en hun honderden schapen. Ook al was het niet logisch en had ze er zelf niks aan. Er was een licht in haar dat nooit uit zou gaan—en hij accepteerde eindelijk dat hetzelfde licht in hem brandde. Het levenslicht.

Hij sloot zijn ogen, haalde diep adem, en liep naar de deur.

Het licht ging uit.

Het licht was uit!

Voor het eerst in al die honderden jaren.

In het stikdonker struikelde Enra richting haar kamer, waarbij hij meerdere vazen kapot stapte.

“Chonib! Chonib! Ik ben er! Ik was er al! Ik was op tijd!”

Hij voelde juist dat hij te laat was. Een wervelwind aan emoties overweldigde hem en maakten hem ziek, en hij kon het niet langer tegenhouden, terwijl zijn maag samenkrampte en zijn zicht vervaagde. Had hij maar minder getwijfeld. Had hij maar harder gelopen. Had hij haar liefde maar meteen beantwoord en Otto gelaten voor wat hij was.

Had hij maar … had hij maar … niet een heel leven van een licht expres uitzetten dat aan wilde staan.

“CHONIB!”

Hij schopte de deur uit de voegen en denderde over haar zachte tapijt, tegen haar bed, tegen het schilderij dat ze ook vanavond weer had gemaakt op haar balkon. Hij kon het net op tijd redden voordat het drie verdiepingen omlaag viel.

Een zwarte vlek staarde hem aan. Had ze expres de maan niet getekend vanavond? Was ze nog niet klaar?

Hij keek omhoog. De hele wereld was gedompeld in duister, als een zonsverduistering maar dan …

Een maansverduistering. Chonibs licht was volledig uitgegaan.

Enra viel op de vloer, schuddend van de tranen. “Chonib … ik ben er nu. Ik ben er. Ik ben toch niet te laat? Geef me nog een kans.”

Hij wist zelf wel hoe het klonk. Hij had honderden jaren elke dag een kans gekregen. Ze waren bijna bejaarde beren nu, zelfs in een tijd dat de Legende van Langleven nog bestond, en halfgoden sowieso langzamer oud werden dan reguliere wezens.

Chonib had gelijk. Ze was vertrokken, ze had hem opgegeven, en ze had helemaal gelijk—

“Enra,” zei haar zachte stem. Maar ze klonk in paniek, zelfs meer dan toen ze op een zinkend schip stonden tussen de bliksemflitsen. “De maan is weg.

“Dat heb jij niet gedaan?” Enra draaide meteen om en zocht naar de lichtpuntjes van haar ogen in de diepzwarte kamer.

“Nee,” zei ze.

Ook zij moest blind door de kamer kruipen. Hij hoorde de krakende planken en het kastje dat werd omgestoten. Hij voelde haar trekken aan het tapijt, haar warme adem, maar kon niks zien.

Totdat hun poten elkaar vonden.

Enra trok Chonib tegen zijn warme lichaam. Hij kuste haar gezicht, haar snorharen, haar neus, haar alles. “Ik ben er. Ik ben er. Ik hou van je. Ik hou van je.”

Chonib sprong bovenop hem en gaf hem evenveel zoenen terug. Maar de ernst ging niet van haar gezicht.

“De maan zag er al raar uit in mijn eerste schilderij. Ze veranderde ook heel snel. En toen …”

Ze haalde haar eerste poging erbij. Ze wees op een paar zwarte vlekken in vormen die ze maar gek vond.

Enra vond ze niet gek. Hij herkende ze. Hij zocht naar de herinnering, naar de betekenis, in zijn langzame hoofd ondergedompeld in liefde.

Ja. Dit had hij eerder gezien aan de grens, bij recente gevechten.

“Dat zijn vliegtuigen van de tegenstander!” schreeuwde hij.

“Wat zijn vliegtuigen!?”

Hij trok haar overeind, uit de kamer, door de hallen, zo snel mogelijk naar de dichtstbijzijnde uitgang.

Op het grindpad door de tuinen stond een auto. Een nieuw ding dat Chonib had laten maken, dat bestuurd kon worden door beren of andere viervoeters. De rest noemde het een metalen draak en hekserij, maar Chonib had gezien dat heel Origina allang in deze dingen rondreed.

“Zijn we niet veiliger in het paleis?” vroeg ze.

“Die vliegtuigen laten bommen vallen,” zei Enra buiten adem. “Over een uur staat dit paleis niet meer. Instappen! Rijden!”

“Moeten we de rest niet—”

Een explosie verlichtte de avondlucht. Een hele wijk aan de rand van de stad stond in brand. Niet veel later volgde de tweede klap, een aardbeving en vulkaanuitbarsting tegelijkertijd, op een compleet andere plek.

Ze stapten in en startten de motor. “Ik kan zo’n ding nauwelijks besturen! Straks rijd ik ons zelf de dood in!”

Enra haalde rustig adem en legde zijn poot op de hare. “Naast jou te sterven … mijn genoegen, mijn ware geluk.”

Chonib gaf hem een zenuwachtig glimlachje en reed op volle vaart weg van het paleis.

Het Tweede Conflict was in volle gang, beste lezer. En de rijke landen in Origina vochten met automatische wapens en vliegtuigen, terwijl Ottojon pas net hun zwaarden had weggelegd. Ze hadden nog een flink gebied, puur omdat ze zo ongelofelijk groot waren vroeger, en zo ongelofelijk lang hadden bestaan. Maar enkele genadeklappen later …

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

9. Dat Nooit Uit Zal Gaan

Meer dan de helft van het leger was vertrokken naar huis. Enra kreeg brieven met bedankjes en lovende woorden van hun familie. Maar met briefpapier en inkt kon hij de grenzen niet verdedigen. Tenzij…