1. Maanfluisteringen
Ze kwamen in de nacht, eerder en met meer dan verwacht. Voor Chonib voelde het als gisteren dat ene Otto was opgestaan en ontevreden was met zijn kleine gebiedje. Hij bleek zeer ontevreden.
Chonib dacht dat ze tijd hadden. Dat er nog vele steden tussen hen en het Rijk van Otto lagen, als een soort schild. Maar in die korte tijd waren blijkbaar al die steden opgeslokt door de vechtlustige slangen.
En opgeslokt was het juiste woord.
Zijn leger raasde nu door haar dorp. Huizen vielen om, versplinterd of fijn gewurgd, en niet alle inwoners kwamen op tijd weg. Stapels hout werden in brand gestoken. De vlammen mengden met het flauwe maanlicht en toonden de angstaanjagende gezichten van hun aanvallers. De mannelijke dieren grepen wapens en probeerden de dodelijke vloedgolf te stoppen. Maar een groepje bange koeien, geiten en kamelen was niets anders dan rijp voor de slacht.
Als Otto zelfs hier kon aanvallen … dan was zijn rijk over een paar jaar de halve wereld!
Chonib, een bruine beer, zag het allemaal gebeuren vanaf haar balkon. Ze zat op haar zachte kont en schilderde, doof voor de schreeuwen en de vernieling. Haar hele dorp werd weggevaagd nog voordat de maan haar plek in de hemel had veranderd. De overlevenden stonden trillend in het duister, dicht tegen elkaar aan voor warmte en steun.
Otto keek omhoog en had alleen oog voor de maan. Vannacht was ze halfvol, glinsterend maar niet spierwit. Hij volgde dit puntje aan de hemel voor lange tijd. Uiteindelijk glimlachte hij tevreden, alsof hij een vraag had gesteld aan de maan en antwoord had gekregen.
“Jullie hebben geluk,” siste de reusachtige adder. “De maan vraagt vannacht om vergeving. Jullie horen vanaf nu bij het Rijk van Otto. Herbouw je stad en betaal mij elke maand belasting, en je zal genieten van—”
Plots keek Otto opzij, schuin omhoog. Hij zag voor het eerst Chonib, die rustig doorging met schilderen.
“Kom onmiddellijk omlaag!” schreeuwde hij. “Of ik hak je kop eraf!”
Chonib deed alsof ze het niet hoorde. Het schilderij was bijna af, en dit was ook nog een van haar betere. Haar berenpoten dansten elegant over het canvas, meerdere verfkwasten tussen de vingers.
Otto glibberde haar huis in, de trap op, over het balkon. Zijn gewicht liet de houten balken kraken en gruis afbrokkelen. Hij opende zijn mond voor een giftige beet in Chonibs zij.
De wereld ging op zwart. Niet figuurlijk. Niet Chonibs wereld. De hele wereld.
Otto versteende. Chonib zette de laatste streken en zuchtte tevreden.
“Ik zie dat u nog veel te leren heeft over Maanlezen,” zei ze rustig.
En inderdaad, enkele tellen later kwam de maan weer uit haar verstopplek. De dichte wolken trokken verder en de nacht kreeg weer een flauw wit licht.
Otto staarde naar het schilderij. Chonib had de maan getekend, precies zoals ze er vannacht bij stond, elk detail en elke kleur perfect.
Zijn bewakers kwamen nu ook het balkon op, zeker dat deze prachtige beer hem had betoverd of behekst. Waarom was ze anders nog niet dood? Maar Otto siste dat ze op afstand bleven.
“Oh ja, schone dame? En wat zegt de maan dan nog meer?”
Chonib keek voor het eerst opzij, recht in Otto’s ogen. Vurige ogen. Giftige ogen. Geen wonder dat hij zo snel zijn rijk uitbreidde. Ze moest haarzelf kalmeren en sterker maken om niet voor die blik ineen te krimpen.
“Dat je mij, Chonib Halfmaan, moet aannemen als je adviseuse,” zei Chonib met een lichte glimlach.
Otto cirkelde om haar heen. Bij het eerste woord dat hij niet leuk vond kon hij haar wurgen met zijn massieve lichaam. “Dat verzin je ter plekke,” gromde hij.
Chonib schudde haar hoofd. Met de andere kant van haar kwast wees ze op vijf verschillende vlekjes op de maan. “Dit zegt dat je rijk snel uitbreidt en dat je dus hulp nodig hebt. Dit zegt dat Maanlezen essentieel zal zijn voor je succes. En als je deze vlekjes omzet in letters, krijg je mijn naam.”
Ze stond en maakte haarzelf nóg sterker voor wat ze nu moest zeggen. “Ik wil niet voor je werken, Otto. Je hebt zojuist mijn dorp platgebrand. Maar de Maan zegt dat het moet.”
Het was een gok. De Maan zei helemaal niks van dit alles. Ze zei wel dat Otto gaf om kracht en oorlog, maar ook om eer en plicht. Door te doen alsof ze tegen haar zin inging, hoopte ze juist dat hij accepteerde. Maar het was allemaal volgens plan, zodat ze—
Otto knikte en glimlachte terug.
“Vanaf nu is Chonib mijn adviseuse en hoogste Maanlezer,” verklaarde hij luidkeels. “Ze heeft mijn bescherming en behoort nu tot het koninklijke huishouden.”
Ze werd weggeleid van haar dorp. Slangenbewakers duwden haar in een woestijnslee getrokken door kamelen. Otto reisde zelf in een veel luxere slee, samen met zijn drie zonen. Waarschijnlijk bespraken ze hoe ze de volgende paar steden gingen terroriseren.
Had ze wel de juiste keuze gemaakt? Ze schudde haar vacht. Het was nu te laat voor terugkrabbelen. Over een paar uur werd het paleis van Otto haar nieuwe thuis—kon het ooit voelen als thuis? Nu voelde het alsof ze op weg was naar een gevangenis, en ze verlangde alweer terug naar haar schattige balkon. Het eerste dat ze ging doen was een eindeloze voorraad kwasten en verf vragen om—
Een explosie.
Wrakstukken van Otto’s slee vlogen bij Chonib naar binnen. Rookwolken verborgen de opkomende zon en maakten de gele woestijn een grijze vlakte. Bewakers schreeuwden naar Otto, doofden de vuurtjes, zochten de overblijfselen van de slee.
Chonib keek bevroren toe. De Maan had niks hierover gezegd! Ze zei dat Otto haar lang zou beschermen! Was ze toch niet zo’n goede Maanlezer als ze dacht? Had ze—
De rookwolken vervlogen eindelijk in de helderblauwe lucht. Van Otto’s slee was niks meer over. Zowel hij als zijn zonen waren nergens te bekennen, maar Chonib kon vanuit haar positie ook geen lichamen zien.
Ze konden niet blijven zoeken en wachten. Degene die de aanval hadden veroorzaakt konden nog dichtbij zijn, dus verward en gehaast trokken ze naar het paleis.
Eenmaal daar wisten ze niet wat ze met Chonib moesten doen. Uiteindelijk werd ze in de troonzaal op een kussen gezet en bevolen om daar te blijven zitten totdat iemand een ander bevel gaf.
Naarmate de dag vorderde, liepen steeds meer dieren door de zaal. Ze waren druk in gesprek, maar één fluistering kwam steeds opnieuw terug.
Otto is dood.
“Ja? Is dat zeker?” vroeg Chonib dan vol verwachting. Niemand vond haar een antwoord waardig.
Totdat de troonzaal volstroomde en Chonib bijna tegen de muur werd gedrukt. Iedereen maakte een erehaag voor een nieuwe bezoeker: een prins. Een zoon van Otto.
Hij zigzagde naar binnen. Zijn taaie slangenhuid toonde grote wonden en hij zag er doodmoe uit. Zijn ogen waren rood van de tranen.
“Geen zorgen,” zei hij met krakende stem. “Ik heb van betrouwbare bronnen dat onze vorige leider niet meer is. Dat betekent dat ik, Aratto, de nieuwe leider ben. Het Rijk van Otto blijft sterk als altijd!”
Maar toen kwamen de volgende bezoekers: de andere twee prinsen. Net zo gewond en uitgeput, maar veel bozer. De drie prinsen scheelden bijna niks qua leeftijd, grootte of kracht, want ze waren een drieling. Ze droegen dezelfde kleding als alle sultans: een lange, witte doek die om hun hoofd wond alsof er een gigantische ui groeide.
“Onzin!” schreeuwde Bitto. “We zijn allemaal even oud!”
Aratto had zich al gepositioneerd op de troon. Omdat dit rijk werd geregeerd door slangen, was dat geen stoel maar een nest vol bladeren en takken. “Ik kwam er als eerste uit. Ik ben de oudste. Vraag maar aan de vele getuigen.”
Die getuigen stapten al naar voren, maar Crotto duwde ze terug. “Otto heeft nooit vastgelegd wie hem zou opvolgen. Daar had hij nog geen tijd voor gehad.”
Aratto schreeuwde gefrustreerd terug. “Dus we nemen de regels over die alle andere rijken hanteren. Oudste zoon leider.”
Bitto zoefde naar voren, bek wijd open. Aratto kon de aanval maar net ontwijken. De broers tolden om elkaar heen, grepen elkaar om en om met hun flinke lichaam, maar kregen nooit de ander in een wurggreep.
Crotto vervloekte ze en bleef staan middenin de troonzaal. “Kinderachtig gedoe. Otto is dood! Het laatste dat we willen is chaos en nóg meer—”
Aratto kreeg de overhand en beet Bitto hard in de zij. Zijn broertje moest jammerend de strijd staken en glibberde naar een hoekje van de zaal. Crotto’s ogen vernauwden, zijn lichaam klaar om nu zelf aan te vallen.
“We verdelen het rijk. Elke zoon krijgt een derde,” probeerde Crotto nog.
“Aratto valt zijn eigen familie aan,” piepte Bitto. “Sluit hem op en maak mij de leider!”
“Ik ben de baas, volgens alle regels die iedereen kent,” schreeuwde Aratto. “En ik beveel het leger om mijn broers, deze verraders, te doden!”
Men wist niet hoe snel ze de zaal moesten verlaten. De bewakers die overbleven keken elkaar aan, schuifelend op de plek. Maar uiteindelijk gaven ze Aratto gelijk en bewogen om de andere prinsen te grijpen.
Chonib was als enige toeschouwer van wat volgde.
Toen het Aratto opviel, wees hij naar haar met een lange tong. “Geef haar maar aan de beren ofzo, als … geschenk van hun nieuwe leider.”
“Pardon?”
Otto had beloofd haar te beschermen. Maar Otto was niet meer.
Terwijl tranen over haar gezicht druppelden, sloten slangenlichamen als handboeien om haar ledematen. De bewakers sleepten haar de zaal uit. Ze had niet eens de kracht om tegen te stribbelen. Nee, ze had de verkeerde keuze gemaakt, deze plek zou nooit als haar thuis voel—
Ze botsten op een hele grote slang die heel kwaad was. Hij rukte Chonib meteen uit de klauwen van zijn bewakers en duwde haar veilig achter zich.
“Ik vermoord de verrader die het gerucht verspreidde dat ik dood was,” schreeuwde Otto.
Dat was niet eens zijn meest schokkende uitspraak. Want daarna zei hij: “En vanaf nu zijn al onze wetten en regels afgeschaft, inclusief wie de troon opvolgt. Vergeet alles. Vanaf vandaag bedenk ik nieuwe regels voor ons rijk.”
2. Vers Bloed
Toen Enra de schepen van Otto zag komen, wenste hij dat zijn ouders gewoon Berenherders waren gebleven. Dan waren ze allang gevlucht toen ze Ottojon—de nieuwe naam voor het Rijk van Otto—steeds verder zagen groeien. Dan waren ze geen doelwit geweest van het nieuwe systeem dat Otto van de ene op de andere dag had verzonnen.
Na de val van Amor aan de Barbaren, ging dat rijk eigenlijk naadloos over in het nieuwe Traferia. Na vele jaren van groei, overwinning en kruistochten … botsten Traferia en Ottojon op elkaar en was de ruimte op. Jammer genoeg lag Enra’s stad precies op de lijn van die botsing.
Traferia had echt wel een vloot. Ze hadden vast ook kanonskogels, maar ze kregen niet eens de kans om die te gebruiken. Iedereen wist dat deze wateren van Ottojon waren. Als het stormde, waren hun boten de enige die veilig erdoorheen vaarden. Maar als Traferia dan probeerde op klaarlichte dag de kust van Ottojon te plunderen, ontstond er ineens een draaikolk die alle schepen opslokte.
Dus de stad haalde de schouders op en liet Ottojon en zijn leger binnenstromen. Inmiddels hadden ze geleerd de meeste huizen overeind te laten staan, anders moesten ze steeds alles opnieuw opbouwen. Enra vond dat ze dit ook wel van tevoren hadden kunnen bedenken en hij was niet onder de indruk van de intelligentie van veroveraars.
Alle jongensdieren werden bij elkaar gezet. Otto cirkelde om hen heen, alsof hij de lekkerste appel uitkoos om te plukken. Enra’s vader, een grote beer genaamd Himnib, keek vernietigend toe en greep zijn magische wandelstok steviger vast.
“En ze zijn allemaal Kristijnen?”
Otto’s soldaten knikten.
“Is het niet genoeg dat je onze landen inneemt?” schreeuwde Himnib. “Moet je ook nog onze kinderen pakken? Je raakt arrogant. Overmoedig! Dat zal je ondergang worden!”
Otto vond dit grappig. “We zijn nu al bijna even groot als Traferia, klein beertje. Jij ziet toch ook dat we over een paar honderd jaar de hele wereld hebben?”
Enra was bang dat dit géén overmoedige uitspraak was. Die heerschappij over alle omringende zeeën maakten Ottojon zowel rijk—vanwege handel—als onmogelijk te veroveren. Elk ander rijk was in elkaar gestort als ze plotseling alle wetten hadden herschreven, maar Ottojon leek met elke beslissing alleen sterker te worden.
“Genoeg geklets,” siste Otto. “Die, die, die, die, en, ja die ook. De rest is te zwak of te koppig—dood ze maar.”
Alle ouders renden naar hun kinderen toe, probeerden ze nog weg te trekken. Maar Otto was onverbiddelijk. Als hij mannen niet kon meenemen in zijn plan, waren ze waardeloos of zelfs gevaarlijk voor hem.
Enra had pas laat door dat hij ook was uitgekozen.
Himnib richtte meteen zijn wandelstok en schoot een krachtige spreuk richting Otto. De slang wervelde om zichzelf heen en ontweek zo precies de aanval. Dat was nog nooit gebeurd.
Het was … het was also hij de toekomst kon zien?
Himnib stond ook versteld en wachtte te lang met een volgende aanval. Enra werd weggesleept. Zijn vader moest hopen dat hij nog kon vluchten, samen met zijn moeder. Zijn lieve ouders. Hij ging ze nooit meer zien—dat voelde hij aan alles.
Hij keerde zijn ogen naar de modderige grond, platgestampt door de vele gevangen jongens vóór hem. Als hij nog langer naar zijn ouders zou kijken, zou hij hen te veel missen en iets doms en onlogisch doen, zoals huilen of terugvechten.
Totdat zijn gedachten werden onderbroken, want zijn ogen zagen iets dat niet klopte. Een beeldschone beer, ietsje ouder dan hij, die veel te lief leek om bij de Ottojon te horen.
Zij leek Enra ook op te merken. Of, nee, alle verslagen jongens. Ze keek bezorgd toe hoe ze werden weggesleept en had zelfs het lef om een bewaker te vertellen om voorzichtiger te doen. Een meisje! Dat een grote mannenslang boos toespreekt!
Otto glibberde op haar af. Maar hij gaf haar geen preek; integendeel, hij was dolblij met haar. “Je had weer gelijk! Zonder jouw advies was ik gedood door een gekke magische beer. Wat moest ik toch zonder jou? Hoe kan ik je ooit bedanken, Chonib?”
“Door goed voor die jongens te zorgen,” mompelde ze.
Hij nam haar vraag niet serieus. Enra werd van links naar rechts gegooid, vastgeketend in een donkere ruimte zonder frisse lucht maar met enorme stank. Hij werd langzaam gek. Hij kon niet bewegen, niet ademen, nauwelijks eten. Zijn ogen begonnen witte vlekken te zien om de duisternis maar af te wisselen. Twee jongens stierven tijdens de reis; de zonen van een schapenvriend van Himnib.
Hij wist niet hoeveel uren, dagen, weken voorbij waren gegaan toen hij eindelijk weer zonlicht zag. Ze waren aangemeerd vlakbij het paleis van Otto. Hij was te moe om de reis naar binnen te herinneren en de tocht naar kamers die steeds griezeliger werden. Hij vertelde zichzelf eerst dat hij dapper zou zijn en zou ontsnappen; nu wilde hij slapen en dat alles voorbij was.
Maar ze lieten hem niet met rust.
Ze brachten hem naar een operatietafel. Een koud stuk steen waar zijn berenlijf werd vastgebonden en vele geneeskundige uilen over hem heen hingen.
Zodra de operatie begon, schreeuwde hij van de pijn en viel enkele hartslagen later flauw.
Toen hij wakker werd, wist hij opnieuw niet hoeveel tijd voorbij was gegaan. Alleen dat zijn lichaam nooit meer hetzelfde voelde en dat hij voor eeuwig wilde slapen.
Maar ze lieten hem niet met rust.
Hij werd naar andere kamers gesleept. Eentje vol tapijten, doeken, en stukken geschrift met symbolen die hij niet herkende. Daar moest hij op de knieën zitten en buigen als de leraar binnenkwam, anders kreeg hij harde klappen met de stok.
“Jullie zijn allemaal Kristijnen, toch?” zei de dikke slang.
De jongens mompelden. Alleen Enra vond de kracht om trots ja te zeggen.
De leraar gaf hem slagen met de stok. Hij spuugde op Enra’s gezicht tijdens het schreeuwen, en hij hoopte maar dat dat niet giftig zou zijn.
“Vergeet het! Vergeet je verleden! Het Krysnadom is een complot, een toneelstuk, een verraad. Er is maar één waar geloof, dat van de Mira.”
“Ja, meester,” zeiden alle jongens braaf.
Enra hield zijn mond. Instemmen voelde als zijn ouders verraden, zijn thuis verraden. Dit paleis zou nooit voelen als zijn thuis.
Dat kwam hem op nog meer slagen te staan.
Ze moesten hun heilige boek lezen. Ze moesten het allemaal onthouden en op de juiste manier leven. Enra realiseerde dat hij het niet echt hoefde te geloven. Hij deed aan de buitenkant mee om aan de straf te ontkomen—van binnen bleef hij een Kristijn die alleen maar dacht aan thuis en zijn ouders.
Elke ochtend werd hij wakker gemaakt in complete duisternis om alle bevelen op te volgen. Elke avond struikelde hij uitgeblust en gewond in dezelfde duisternis terug naar zijn smerige bed.
Totdat Otto persoonlijk langskwam en vertelde dat ze naar nieuwe vertrekken mochten. Blijkbaar hadden ze iets bereikt. Hun loyaliteit bewezen, genoeg verzen uit een heilig boek in hun kop gestampt, wat het ook was. De nieuwe vertrekken waren veel ruimer en netter.
Dus Otto vond het ook tijd om meer uitleg te geven.
“Jullie, beste jongens, zijn onderdeel van mijn nieuwe systeem genaamd de Devirma. Dat is iets om trots op te zijn. Jullie vechten nu voor Ottojon en als nodig zullen jullie sterven voor Ottojon, begrepen?”
De jongens knikten. Enra vroeg: “Vechten? U bedoelt …”
“Het leger is het belangrijkste deel van een rijk. Zij zorgen voor veiligheid van buitenaf … maar zijn het grootste gevaar van binnenuit. Elke avond staan mijn soldaten voor mijn slaapkamer om mij in leven te houden tegen spionnen en sluipmoordenaars. Wat als iemand ze omkoopt? Wat als mijn eigen verraderlijke zoons het leger omkopen? Dan nemen ze zo het rijk in, want zij zijn het leger. Niemand houdt ze tegen.”
Enra was verbaasd over de eerlijkheid van Otto. Over de kwetsbaarheid die zo’n grote slang durfde te tonen tegen deze jongens. Een beer, een neushoorn, een paar geiten, allemaal nauwelijks oud genoeg om zijn woorden te begrijpen.
“Dus ik heb het leger afgeschaft. In plaats daarvan worden jullie mijn nieuwe soldaten.”
Hij cirkelde weer om de groep, zoals hij zo graag deed. “De Maan vertelde mij dat het tijd was. Dat jullie genoeg zijn hersteld van de … operatie. Dus vanaf morgen worden jullie getraind met wapens. Werk hard, werk voor Ottojon, en binnen honderd jaar kan je deel van mijn persoonlijke bewaking zijn.”
Hij bleef langer hangen bij Enra. “Maar als ik een hint krijg van Kristijnse gevoelens, een flauw vermoeden dat je nog denkt aan thuis, ben je dood voordat je Otto kan zeggen.”
Enra slikte en knikte zo enthousiast mogelijk.
De nieuwe vertrekken zorgden dat hij nieuwe routes door het paleis moest lopen. Nieuwe routes waardoor de duisternis in de nacht plotseling één lichtpuntje had.
Hij bleef staan bij een halfopen deur en spiekte naar binnen. Daar zat ze, die mooie beer die hier niet thuishoorde. Ze had als enige de kaarsjes aangelaten en haar vertrek een warm uiterlijk gegeven. En ze schilderde de maan.
Toen Chonib plots opzij keek, dook Enra geschrokken weg en rende naar zijn bed. Maar hij wist nu welke route hij elke avond zou lopen. En dat hij eindelijk een reden had om al hun bevelen zo goed mogelijk op te volgen.
3. Gevallen Rijk
Enra kon lange tijd stiekem door Chonibs deur kijken elke avond, maar uiteindelijk betrapte ze hem. De zware vechttraining had Enra moe gemaakt en per ongeluk tegen een vaas laten schoppen. Dat maakte veel herrie en een rommeltje.
Chonib lachte hem uit terwijl ze meehielp met de scherven opruimen.
“Oh, nee, nee, dat doe ik zelf,” mompelde Enra. “De koningin hoeft echt niet—”
“Koningin?” Hierop moest Chonib nog harder lachen. Enra keek schuchter om zich heen, bang dat ze het halve paleis wakker maakten diep in de nacht. Zoals altijd was haar licht het enige licht. “Ik ben niks.”
“Niks?” Enra liet van verbazing enkele scherven weer op zijn poot vallen. “Otto aanbidt u bijna!”
“Alleen maar omdat ik kan Maanlezen als de beste.”
Enra liep haar kamer in om de scherven in een bak te gooien. Daardoor zag hij het schilderij: een perfecte weergave van de maan op deze avond. Het hele betoverende plaatje vanaf Chonibs balkon.
“Dus, eh, tja, dom van mij,” stamelde Enra. “Die ene keer dat ik hier loop, schop ik tegen een vaas.”
Chonib trok haar wenkbrauw op. “Wat deed je al die andere keren voor mijn deur? Huppelen?”
Enra werd rood. Zijn vingers wriemelden met de houten vechtstok die hij meedroeg van training. Hij wilde achteruit stappen en snel de kamer uitrennen—hij wilde ook heel graag blijven.
Was het altijd al zo warm in deze kamer? Hij leek wel te gloeien.
Chonib stapte dichterbij.
“Tja, als dat nodig is om jou in de kamer te krijgen,” zei ze. “Dan zet ik elke avond wel een nieuwe vaas op een onhandige plek.”
Enra fronste. “Waarom—oh, heb je iets tegen vazen?”
Chonib keerde terug naar haar zitkussen om het schilderij definitief af te maken. “De Maan fluistert vanavond dat ik een groots persoon zou ontmoeten. Iemand die geweldige dingen zal verrichten. Heb ik mij vergist? Heb ik de Maan verkeerd gelezen?”
Ze was … raar. Mooi, lief, en raar. Hij wapperde zijn poten voor zijn gezicht, en even later zelfs een stapel papieren, maar zijn gloeiende lichaam koelde niet af.
“Met alle respect, uwe niet-hoogheid, ik denk niet dat de Maan iets kan zeggen. En als het fluistert, kan je het van zo ver weg toch niet horen. Het is onlogisch.”
Chonib schudde haar hele lichaam. Ze had één verkeerde penceelstreek gezet. “Oh. Ah. Je bent meer zo iemand die van de Zon houdt, zeker?”
“Niet echt,” zei Enra. “Heb het al warm zat van mezelf.”
Chonib gaf haar schilderij op. Ze gooide haar kwasten weg en plaatste het canvas tegen de muur om te drogen.
“Otto moet maar accepteren dat het deze keer is mislukt omdat ik was … afgeleid,” mompelde ze tegen haarzelf. “Pff, alsof al die rijke handelaars het iets uitmaakt dat de maan één verkeerde streep had.”
Enra voelde dat hij weg moest. Dit was ongepast. Het zou opvallen als hij te laat terug kwam in bed, en hij wist nog altijd niet of hij de andere jongens kon vertrouwen.
Maar hij wilde niet weg. Hij wilde blijven praten met deze rare beer die zo’n belangrijke positie in Ottojon had gekregen op basis van … complete onzin, toch?
“Vertel mij, Enra, hebben je ouders je ooit verteld dat je speciaal bent?”
“Elke dag. Maar dat zeggen alle ouders toch tegen hun kinderen?”
Chonib schudde droevig haar hoofd. “Je hebt de loterij gewonnen met jouw ouders. Ze konden magie, of niet?”
“Soms. Als ze wilden.” Enra verstijfde en hief zijn wapen. “Zeg, hoe weet je eigenlijk mijn naam?”
Chonib gaapte en kroop richting haar bed. Een paleis vol kleuren en zachte stoffen, zeker vergeleken met Enra’s houten plank. “Ik ben moe. Praten we morgen verder?”
Enra’s felrode hoofd knikte voordat hij er erg in had. Daarna draaide hij om en rende snel naar zijn eigen bed.
Hun nachtelijke ontmoetingen werden een gewoonte. Enra volgde gewoon het enige lichtpuntje en kon weer een uur genieten van een mooi schilderij en die rare beer. Het hielp om zijn thuis, zijn eigen ouders, nooit te vergeten. Het maakte zijn verblijf hier bijna … fijn.
Totdat hij zonder kijken bijna de kamer in was gelopen terwijl Chonib bezoek had. Het hoogst mogelijke bezoek.
“Ik kan de Maan slecht lezen vannacht,” siste Otto zacht. “Vertel mij of we Kristinapel moeten aanvallen of niet.”
“Ik doe natuurlijk wat u vraagt,” zei Chonib. “Maar is het nodig? Ottojon beslaat al heel Compana. Is dat niet genoeg?”
Enra plette zich tegen de muur en bleef afluisteren. Otto had hem grappig genoeg precies getraind voor dit soort situaties. Hij zorgde zelfs dat zijn schaduw niet meer zichtbaar was door de deuropening.
“Compana is maar één van de drie continenten.”
“En is dat uw doel? Spaar ze allemaal? Is het zo lastig om te zeggen: dit is genoeg?”
“Alixader de Reus had nooit genoeg. En kijk hoe de wereld hem vereert.”
“Ja,” zei Chonib scherp, waarna ze haarzelf tegenhield. “Als iemand de halve wereld verovert, is dat de enige naam die ze kennen. Wie heeft verf uitgevonden? Kwasten? Canvas? De formule die beschrijft hoe de maan de getijden beïnvloedt? Niemand weet het, want zij hebben niet allemaal landen ingepikt!”
“Mijn maantje,” zei Otto rustig. “Je beweert toch niet dat verfkwasten net zo’n grote vondst zijn als een rijk dat een heel continent beslaat?”
“Dat zeg ik wel. Over duizend jaar zullen de dieren nog steeds schilderen—jouw rijk zal niet meer bestaan.”
Otto fronste. “Je weet niet wat je zegt, mijn maantje. Jij geniet toch ook van de rijkdom hier? Kom, ik geef jou de tien mooiste sieraden van het land, en dan—”
“Wie te veel sieraden draagt,” zei Chonib, “is te zwaar om zichzelf te redden als ze in het water vallen.”
Ze begon de Maan af te lezen. Otto stond naast haar, opgerold zoals alleen een slang dat kan, en keek mee naar het hemellichaam.
“Ik kan een heel paleis bouwen voor jou alleen,” zei Otto. “Ik kan je een groot land geven en je doet wat je wilt. Nooit meer zorgen over eten, of vrijheid, of wat dan ook.”
“Wie van een heel bos zijn achtertuin maakt,” zei ze, “maakt zich de hele dag zorgen over indringers langs de gigantische grens.”
Otto stond versteld. Hij keek plotseling naar de deuropening en glibberde ernaartoe.
Enra stopte met ademhalen en perste zijn lichaam nog dieper in het steen.
Otto sloot de deur met een klap. De stemmen werden doffer, slechter te verstaan. “Er is iets niet goed in je hoofd. Daarom vergeef ik deze uitspraken. Iedereen pakt meer als ze meer kunnen krijgen, jij ook als je … normaal was.”
Chonib zuchtte. “Er is één ding dat je kunt doen, terwijl je nog nieuwe wetten bedenkt en uitzoekt wat het rijk moet worden.”
“Je doet alsof het makkelijk is,” siste de slang. “Al mijn adviseurs, mijn zonen, iedereen vertelt me dat ik gek ben en dat we dingen moeten blijven doen zoals we altijd deden. Dat het oneerlijk is voor hen die volgens de oude regels leefden. Zij hadden lage belasting, en nu zijn ze hoog! Of andersom.”
“Het is oneerlijk,” antwoordde ze. “Maakt dat het slecht?”
Otto keerde terug naar zijn opgerolde houding.
“Maak kunst en cultuur belangrijk. Betaal je onderdanen goed voor het maken van mooie gebouwen, inspirerende gedichten, kleurrijke schilderijen. Zoals die handelaars jou fors betalen voor mijn schilderijen. Als de andere grote rijken de waarde van kunst en creativiteit inzien …”
“Dat is alles?” Otto klonk alsof hij zijn geluk niet op kon. “Voor je hele leven trouw advies?”
Chonib bleef lang stil. Ze praatte zo zacht dat Enra bijna in de deur moest kruipen om het nog te horen. “De Maan zegt dat je Kristinapel moet aanvallen. Het is zwak en zal vallen.”
Otto siste luidruchtig; Enra had geleerd dat het vreugde betekende.
“En zegt de Maan ook iets over de verrader,” vroeg Otto. “Degene die de leugen verspreidde dat ik dood was?”
“Ik ben bang van niet,” zei Chonib.
Hadden ze diegene nou nog steeds niet gevonden? Het was overduidelijk een van de zoons, maar wie? Otto wilde zijn eigen kinderen niet martelen voor informatie, maar dan hielden ze hun mond dus stijf dicht—behalve dan om elkaar te beschuldigen en uit de tent te vechten.
De deur vloog open. Pijn schoot door Enra’s ruggengraat, maar hij moest het verbijten en stil blijven.
Otto glibberde enthousiast door de hal. “Soldaten! Wakker worden! We nemen Kristinapel in.”
Enra kon niet langer verstopt blijven. De muur liet hem los en hij viel met pijnlijke poten op het tapijt. Met bange ogen keek hij op naar de slang.
“Dat is snel … en enthousiast, beste jongen, maar jij bent nog te jong hiervoor,” zei Otto. “Ga weer slapen.”
Zodra het paleis ontwaakte, gaf Otto nog meer bevelen. “Bouw ook een paar prachtige moskeeën en huur koninklijke dichters in.”
Chonib stapte even uit haar kamer en glimlachte naar Enra. Op dat moment wilde hij niets liever dan bij haar zijn en tegen haar warme berenvacht aanhangen, maar Chonib vond het niet verstandig en fluisterde dat hij weg moest.
Ze had gelijk. Ze waren een gevaar voor elkaar—en een afleiding. Alle ogen op wraak jegens Otto.
Een maand later kregen ze te horen dat Kristinapel was gevallen en hernoemd naar Isanmoel. Een verzonnen woord gebaseerd op het Duifs voor “ter ere van mijn maan”. En met het verlies van de hoofdstad was heel Traferia in stukken gebarsten, zoals die vaas die Enra had vernield en waarvan hij nog altijd één scherf bij zich droeg.
Het volgende rijk verdwenen, opgeslokt door het groeiende Ottojon.
Op dat moment, terwijl Enra de vernieling van zijn thuisland inbeeldde, besloot hij dat het genoeg was geweest. Hij maakte de andere jongens wakker en vertelde zijn plan.
4. De Eenzame Opstand
Enra stak één kaarsje aan en maakte alle jongens uit zijn Devirma groep wakker. Na al die jaren sliepen ze in best aardige vertrekken, steeds dichterbij de koninklijke dieren.
Soms, als hij droomde over thuis, droomde hij over de gangen in dit paleis, en hij haatte zichzelf daarvoor. Maar omdat hij nooit had geprobeerd vrienden te worden met de andere jongens, had hij geen idee hoe zij zich voelden.
“Moet dit, Enra?” zeurde een geit. “Ik heb m’n slaap hard nodig. Jij ook.”
Enra keek diep in de kaars. “Er is geen nacht voorbijgegaan dat ik niet droomde van thuis. Van Himnib en Solong. Ik bid misschien elke dag tot de god van de Mira, maar het is niet mijn god. Ik loop door deze gangen, maar het is niet mijn huis.”
Hij keek op. Sommige jongens wisten al waar het heen ging, met name de neushoorn met een litteken over zijn gezicht dat rakelings zijn ogen had gemist. Sommige wreven nog de slaap uit de ogen en gebruikten de kaars voor warmte.
“Otto gaat nooit stoppen met landen inpikken,” vervolgde Enra. “Met jongens weghalen van hun ouders en in zijn programma stoppen. Ik vrees dat hij zelfs de hele wereld zou kunnen innemen.”
“Let op je woorden,” bromde de neushoorn. Zijn staart, deels verbrand maar dat leek hem ook niet te deren, sloeg het steen. “De muren zijn dun.”
“Weet je nog wat Otto tegen ons zei, toen we pas een paar maanden hier waren?”
“Het enige dat hij echt vreest,” fluisterde de neushoorn, “is zijn eigen leger die hem verraadt.”
“Dit is al verraad!” zei de geit. “Islah is de enige god. Ik zal doen alsof ik dit niet heb gehoord, Enra, maar zeg nogmaals dat je niet in hem gelooft en—”
“Als je niet wilt meedoen, ga terug naar bed en doe alsof je sliep,” zei Enra. “Maar ieder die ook nog elke avond huilt om zijn verloren thuis, vecht met mij mee. Otto is niet op zijn hoede vannacht. Ze feesten vanwege de val van Kristinapel en Traferia. Dit is wanneer we toeslaan.”
De neushoorn sleep zijn hoorn. Een andere beer greep naar zijn wapen. Vooral de prooidieren onder hen schudden hun hoofd en gingen terug naar bed.
Alleen de geit treuzelde. Enra wist niet eens zijn naam! Na al deze tijd was Enra de andere jongens gaan zien als “nog meer soldaten”, terwijl hij Otto en zijn zonen zag als voorwerpen om te vernietigen in plaats van levende wezens. Hij voelde verdoofd op alle manieren.
Toen de rest al vertrok—vijf afgetrainde soldaten met wapens—besloot de geit tot Enra’s verbazing om toch mee te gaan.
De andere jongens slopen door schaduwen met wapens vooruit. Enra liep rechtop, wapen richting het plafond, alsof hij simpelweg op de wacht stond.
“Loop normaal,” zei Enra. “Je komt niemand tegen op dit uur.”
De neushoorn grijnsde. Zijn littekens had hij al voordat hij bij de Devirma kwam en hij leek onbevreesd, zelfs luchtig over alles. Enra voelde dat, in een ander leven, als Devirma hem niet had verdoofd, ze beste vrienden hadden kunnen zijn.
“Ga je ooit nog vertellen waar al jouw nachtelijke avontuurtjes heengaan? Een geheime aanbidder? Stiekem drinken bij de taveerne? Onhandig slaapwandelen?”
“Sst.”
Geluid zwol aan vanuit de linkergang. Voetstappen. Niet het haast onhoorbare geglibber van slangen. Dat betekende—
Ze stonden oog in oog met een assortiment oudere dieren. De vorige lichting van de Devirma. Na tientallen jaren trouwe dienst hadden ze genoeg status om mee te vechten bij Kristinapel, waarvan ze net terugkwamen. Hun vacht en uniform zaten nog vol modder en bloedvlekken.
“Hé kleintjes,” zei een olifant. “Terug naar bed met jullie.”
“Otto had ons geroepen om te komen,” zei Enra zonder aarzeling. “Bewaking voor de slaapkamer.”
“Echt niet,” zei hij.
“Echt wel,” zei Enra met een stalen blik, alsof hij geïrriteerd was dat ze het lef hadden hem en zijn groep tegen te spreken.
De olifant leunde naar voren en tikt Enra met zijn slurf tegen de schouder. “Je liegt. Want Otto slaapt vannacht niet. Hij is in bespreking over het innemen van Schola.”
“Schola? Nu al?” liet de geit verbaasd ontsnappen. “Dat is overstrekking. Dan moeten we helemaal de oversteek maken naar Garda.”
De olifant trompetterde zacht. “Dat zal wel. Ik ga sowieso mee. Misschien zie ik mijn familie dan weer.”
Enra tikte de slurf opzij. “Als je ons vanavond doorlaat … zullen alle Devirma slachtoffers hun familie eindelijk weer zien.”
Hij vernauwde zijn ogen. De andere dieren om hem heen, voornamelijk tijgers, keken net zo achterdochtig.
“Je denkt dat je de eerste bent die in opstand komt?” fluisterde hij. “Je denkt dat niet honderden dieren je voor zijn gegaan? Dieren die nu onder de grond liggen?”
Enra slikte en dwong zijn gezicht strak. “Vertel wat zij fout deden en wij maken die fout niet.”
De reactie kwam na een lange stilte. “Zij probeerden het alleen.”
De oudere Devirma duwden Enra naar voren. Ineens leidde hij een dubbel zo grote groep naar Otto’s vergaderkamer. En hoe langer ze liepen, hoe groter die groep werd. De oudere Devirma wisten precies op welke deuren ze moesten kloppen en wat ze moesten zeggen om nog meer dieren aan te laten sluiten.
De eerste tegenstand kwam van de daadwerkelijke bewakers. De slangen konden hun vraag “wat zijn jullie aan het doen?” niet afmaken voordat ze bewusteloos werden geslagen.
Enra was hoopvol—en doodsbang. Met elke ademhaling kalmeerde hij zichzelf en probeerde logisch en verstandig te blijven.
De tweede tegenstand kwam van de prinsen.
Ze hingen met z’n drieën tegen de gesloten deuren van de vergaderkamer. Het was zo onverwacht dat Enra bijna in lachen uitbarstte. Ze mochten van Otto niet meer erbij zijn … dus ze luisterden de gesprekken maar stiekem af.
“Jullie willen vast naar binnen, of niet?” zei Aratto.
“En dan per ongeluk de deuren open laten staan?” voegde Bitto toe. Na de aanval van zijn oudere broer tientallen jaren geleden hield hij nog altijd afstand van hem.
“Ja, dat is precies waarom we hier zijn,” zei Enra.
In die kamer zat Otto samen met zijn beste, sterkste vechters. Het was winnen of sterven vannacht.
“Kom, kom, kom!” zei Crotto enthousiast. Alsof dit allemaal volgens plan was en een hele horde boze Devirma waren uitgenodigd op dit feest.
Wie van hen had dat gerucht verspreid over Otto’s dood? Wie van hen wilde hem dood en de troon afpakken? Enra bekeek vluchtig de broers, hun houding en hun reactie op deze gebeurtenis, maar ze leken allemaal te dom om te beseffen wat hier ging gebeuren.
“Ons eerste doelwit,” zei Otto’s doffe stem achter de deuren, “moeten de Tamli koningen zijn.”
“De Tamli?” reageerde een verbaasde stem. “Ach joh, geef het op. Niemand verovert de Tamli.”
“Ze zeiden ook dat het Amorische rijk nooit zou vallen,” bromde Otto. “En dat de godenkinderen de oorlog zouden winnen. Moet je kijken wat daarvan waar is.”
De oudste prins priegelde met het slot. Zelfs hun sleutels waren door hun vader afgepakt. Enra zag het gebeuren dat Otto ergens zijn zoons liet “verdwalen” en deed alsof ze nooit hadden bestaan. Ondertussen schuifelden zo’n dertig zwaar bewapende jongens, van compleet verschillende leeftijden, ongeduldig op hun plaats.
“Toen ik de Devirma oprichtte waren jullie tegen—maar nu zien jullie dat ik gelijk had,” zei Otto zelfverzekerd. “Toen ik erfelijke opvolging afschafte waren jullie ook tegen, bang om jullie rijkdom kwijt te raken aan iemand die niet jullie zoon of dochter was. Ik weet dat velen van jullie nog steeds vechten om het terug te krijgen, maar heeft het nou echt problemen opgeleverd?”
Dát was waarom Otto de Devirma had opgericht, besefte hij nu. Al zijn soldaten hadden géén familie hier. Ze hadden géén banden met de koning of wie dan ook binnen het rijk. Ze konden neutraal en objectief zijn, bevelen opvolgen zonder bezwaar, want deze jongens hadden geen andere connecties die aan hen trokken.
In tegenstelling tot zijn zonen die vanwege de troonopvolging alle reden hadden om hun eigen vader tegen te werken. In tegenstelling tot alle familie van rijke elite en nobelmannen, die alle reden hadden om dingen te manipuleren om zo snel mogelijk die macht te erven.
Enra kon Otto’s zelfvoldane grijns horen in zijn stem, zelfs door gesloten deuren. “En nu zijn jullie tegen mijn plan om de Tamli te veroveren en Schola in te trekken? Dat is bewijs dat het een geweldig idee is!”
Aratto had eindelijk het slot losgehaald. De broers stapten opzij.
Enra keek een laatste keer achterom, naar de zekere gezichten van de andere Devirma die hun thuis niet konden vergeten. Hij dacht één gezicht te missen, maar wist niet welke. De neushoorn gaf hem een schouderklop en wenste hem geluk, terwijl hij grapte dat ze het anders allemaal “moesten ontberen”.
Enra plaatste zijn poten op de deuren en beukte ze open.
Toen pas hoorde hij Chonibs zachtere stem. “Ik vraag alleen of je alsjeblieft de prachtige architectuur van Schola intact laat. Je ziet hoe ons eigen rijk opleeft dankzij kunst en cul—”
Hij bleef staan in de deuropening, waardoor de hele groep niet naar binnen kon. Alle slangen ontrolden zichzelf en spuugden gif, terwijl ze vroegen wat hiervan de bedoeling was.
Vanuit een tweede, geheime ingang rende een geit de zaal in.
“Uwe hoogheid! Ik waarschuw u voor een grote opstand van uw Devirma! Honderden geleid door een beer in—”
Daar kon Enra zich niet onderuit praten.
Zijn groep stormde schreeuwend de zaal in.
Chonibs gezicht stond op onweer; Otto verdedigde zichzelf direct met giftige beten. Enra keek toe hoe katachtigen op de lieve beer afstormden met hun klauwen vooruit. Eén van de slangen was al vermoord. Otto werd overweldigd door de aantallen. Hij kon niet snel genoeg dieren doodbijten en werd tegen de muur gesmeten.
Maar Enra had een nieuwe fout gemaakt, beste lezer. Hij was wél gaan geven om iemand van het koninklijke huishouden, en hij was deze paleisgangen richting Chonib’s kamer wél gaan zien als zijn thuis.
Hij blokkeerde de deuropening, waardoor het grootste deel van de soldaten niet eens binnenkwam. De Devirma werden van twee kanten verdrukt; de meeste van achteren geveld door de prinsen die nu ook wel zagen hoe het zat.
Daarna sprong hij bovenop Chonib en duwde haar uit het pad van een aanval. Hij sloot zijn ogen en maakte zichzelf niets anders dan een schild voor de Maanlezer.
Totdat al het grommen, al het sissen, en al het kletteren van zwaarden ophield.
5. Persoonlijke Bewaker
De volgende keer dat Enra ’s nachts Chonibs eenzame lichtje opzocht, droeg hij een medaille voor het redden van Otto’s leven, en kreeg een klap in zijn gezicht.
“Wat ging er in hemelsnaam in je om?” piepte Chonib.
“Ik heb je leven gered,” zei Enra met poten omhoog.
“Nadat je het eerst in gevaar had gebracht! Weet je wel hoe lang ik op Otto moest inpraten om hem te laten geloven dat jij ons juist probeerde te redden?” Chonib zette gefrustreerd zwarte strepen door haar schilderij. De maan was vannacht mislukt en ze had niet het geduld om opnieuw te proberen.
“Zonder Otto ben ik niks,” zei ze. “Hij beschermt me, geeft me te eten. Al die andere wezens vinden hem gestoord dat hij luistert naar het advies van een vrouwenbeer! Als je hem die avond had vermoord …”
Enra zakte omlaag met zijn rug tegen de muur. “Het spijt me.”
Chonib zuchtte. Ze zette haar schilderij weg en kwam naast hem zitten, samen kijkend naar een lichtroze maan.
“Wat als het was gelukt?” fluisterde ze. “De Devirma hadden het rijk overgenomen, jij voorop?”
“Terug naar huis. Terug naar mijn familie, als ze nog leven. Laat dit rijk maar uiteenvallen.”
Chonib legde haar hoofd op zijn schouder. “En er is echt geen reden dat je zou willen blijven?”
Enra wilde tegen Chonib aankruipen. Haar snorharen strelen en tegen haar in slaap vallen—maar in plaats daarvan bleef hij stijf rechtop, emotieloos. Alle ogen op wraak.
“Je ziet wat er gebeurt. Dankzij mij zijn tientallen Devirma dood of gevangen. Otto is veel strenger geworden en mishandelt nieuwe Devirma nog meer.”
Hij had inmiddels geleerd dat het leger veel groter was dan hij dacht. De Devirma die met hem in opstand kwamen waren maar één procent van het totaal. Otto’s systeem was dus niet zo waardeloos als het leek, want het grootste deel was wél loyaal aan hem en alleen hem. De enige rebellen met heimwee waren nu dankzij hem als een nachtkaars uitgegaan.
Enra schudde zijn hoofd. “Nee. Ik kan beter alleen.”
“Daar ben je niet voor gemaakt,” zei Chonib direct.
“Je kent mij nauwelijks,” zei Enra, scherper dan hij wilde. Hij gloeide weer, bijna alsof er een kaars in hem brandde. Maar dat gebeurde altijd bij haar.
“Ik ken jou beter dan jij jezelf,” zei ze met een scheve glimlach. Haar warme hoofd ging van zijn schouder en ze kwam voor hem zitten. “Je hebt je nooit afgevraagd wat jouw magie is? Als kind van een halfgodin en iemand die tenminste openstaat voor magie?”
“Pech hebben? Een rotleven hebben? Is dat een magische kracht?”
Chonib straalde terwijl ze hem de waarheid vertelde.
“Jij, Enra, bent de halfgod van de zon.”
“Wat?” Hij keek naar zijn poten. Ze gloeiden nu écht en verlichtten de hele kamer. Chonib kroop weer tegen hem aan en genoot van de enorme warmte die hij uitstraalde. “Wat … dan nog?”
“Ik heb je gevonden!” zei Chonib enthousiast. “Dat is mijn taak, altijd al geweest. De Maan en de Zon hebben elkaar nodig. Wij horen samen te zijn.”
“Bedoel je nu te zeggen—” Enra pakte Chonibs poten. Zij gloeide ook, maar een kouder licht, zoals de maan. Zij leek de warmte wel bij hem vandaan te trekken, alsof ze haarzelf niet warm kon houden en hem echt … nodig had.
Alles viel op de plek. Hoe Chonib zo goed kon Maanlezen en toekomsten kon voorspellen, wat anders compleet onlogisch en onmogelijk was natuurlijk. Waarom ze perse elke avond een prachtig schilderij ervan wilde maken. Waarom ze het symbool van een halfvolle maan stopte in alles dat ze maakte of kocht.
De heerschappij van Ottojon op zee! De zwaartekracht van de maan zorgde deels voor de golven en stroming—iets dat zij dus kon lezen en controleren. Daardoor konden hun schepen ook perfect in de nacht navigeren en aanvallen, bij maanlicht.
Chonib knikte alsof ze zijn gedachten kon lezen en het allemaal wilde bevestigen. “Ik ben halfgodin van de Maan.”
“Jij … jij bent de hele reden dat het Rijk van Otto bijna de hele wereld kan veroveren,” zei Enra ademloos. “Waarom? Waarom help je zo’n tiran?”
“Begrijp je het dan echt niet?” Ze beet op haar lip en leunde naar voren.
Enra kreeg de eerste zoen van zijn leven.
Hij genoot ervan voor zolang hij het zichzelf toestond. Tot het moment dat het voelde alsof hij zijn thuis verraadde, alsof hij teveel werd afgeleid van zijn pad naar wraak. Toen stond hij op en rende de kamer uit, terwijl hij smoesjes mompelde.
Als persoonlijke bewaker van Otto moest Enra nu bij de belangrijkste besprekingen zijn. Maar Otto had niks te vrezen van zijn eigen volk—vooral zijn eigen familie en leger—dus deze bespreking deden ze in de buitenlucht. Nee, zijn volk zag alleen een groots leider die hen rijkdom, eten en nu al honderden jaren vrede had gebracht.
En zo liep de koninklijke delegatie over één van de hoofdwegen door de hoofdstad. Omringd door drukke inwoners en spelende kinderen, bespraken ze hun plannen om het rijk nog verder uit te breiden.
“We moeten de belasting op handel weer ophogen,” zei hij.
“Onverstandig,” zei zijn boekhouder. “Er zijn nu al protesten uit alle omringende rijken om hoeveel geld we vragen voor elk schip dat door ons water vaart.”
Otto’s gezicht werd duister. “Hmm. Dan zullen we zien hoe leuk ze het vinden als ze niet meer door onze wateren mogen varen.”
De boekhouder verloor zijn bril. “Is dat een serieus bevel, uwe hoogheid? Is dat niet—”
“We zijn te aardig geweest. Elke dag trekken eindeloze rijen kamelen met goederen vanuit Kina door ons rijk. Ze noemen de handel zelfs Het Zijden Pad. En als ze hun goederen niet op die manier kunnen krijgen, dan proberen ze het dus over zee, langs Floria. Maar wij bezitten al die gebieden.”
Otto bleef staan voor een prachtige moskee. Hij glimlachte tevreden, starend in de zon. “Dus knijp ze af. Verbied het maar. Binnen een jaar zijn ze uitgehongerd en zonder wapens—en wij veroveren alles met gemak.”
“Ze zullen uit woede onze grenzen aanvallen,” zei de hoogste commandant op norse toon. “Ze hebben dan niks meer te verliezen.”
Hij werd vergezeld door de neushoorn uit Enra’s Devirmagroep. Die, in de volgende vlaag van geluk, ook de impressie had gegeven dat hij Otto probeerde te redden die avond. Toen waren ze geen beste vrienden—nu wel.
“En ook niks te winnen tegen onze overmacht,” antwoordde Otto kortaf.
De boekhouder zuchtte en schreef het bevel op.
De moskee had witte muren en een glanzende blauwe koepel. Alle ramen en vensters stonden vol met de prachtige patronen en decoraties. Het was een uitnodiging om te genieten van het leven van twintig meter hoog.
De straat stond vol met prachtige bomen en struiken. Onder diens schaduw stond vaak een zanger, dichter of acrobaat. Ze vertoonden hun kunsten met extra inzet als Otto langskwam; hij bedankte hen met een glimlach en een paar munten in hun bakje.
Een paar spelende geitenkinderen botsten bijna tegen hun sultan. Even later spetterden ze de groep nat met water uit de gedeelde fontein. Hun ouders keken doodsbang toe, maar Otto liet het gebeuren en mompelde dat hij toch al dorst had.
Hij keek om naar Chonib. “Ook hierin, mijn maantje, had je gelijk. Is dit niet wat beschaving hoort te zijn? Is Ottojon niet het mooiste rijk ter wereld?”
“Jazeker, mijn sultan.”
Ze meende het echt. Enra kende haar goed genoeg om te weten wanneer haar glimlach gemeend was.
Ze hadden alles dat ze konden hebben. Criminaliteit was nauwelijks aan de orde. Nieuwe inwoners kwam het rijk in? Otto betaalde wel even voor vijf nieuwe prachtige steden, met de mooiste architectuur en de meest moderne wetenschap voor riolering en constructie.
Enra wenste soms niet dat hij terug kon naar zijn familie—hij wenste dat hij ze mee kon nemen naar hier. Misschien waren ze al hier, want de Ottojon besloeg nu bijna twee gehele continenten.
De Tamli koningen, echter, waren na vijftig jaar oorlog nog steeds onverslagen.
Enra leerde langzaam zijn krachten kennen. Zo kon hij wél urenlang in de zon kijken zonder pijn te hebben of verblind te raken. Niet extreem handig, maar toch een kracht.
Bij zonsondergang keerden ze terug bij het paleis. Otto’s slangengezicht siste serieuzer. “Ik weet dat een van jullie onze plannen doorspeelt naar de prinsen. Stop daarmee. Als ik erachter kom dat je weet wie mij dood wilde, maar het niet zegt, hang je zelf aan de galg.”
“Met alle respect,” zei de trillende boekhouder. “Sinds u bijna alle … normale wetten hebt afgeschaft, zijn het geen prinsen meer maar simpelweg uw zoons. Ze hebben geen macht meer. We wachten nog op uw verklaring wie dan wel de volgende sultan wordt als u sterft.”
Enra zag het minder positief in. Bijna elke maand werd een aanslag op Otto net op tijd tegengehouden door het leger—tot frustratie van Enra. En elke keer was de dader een kwade zoon of dochter die nu diens toekomst plotseling in een zwart gat zag vallen. Nu moesten ze gaan werken voor hun geld! En ze kregen niet automatisch al het land dat hun vader had!
Met de vragen over Otto’s opvolger in hun achterhoofd, ging iedereen hun eigen weg.
Enra en Chonib bleven achter in de laatste zonnestraal, die niet geheel toevallig precies op hun plek straalde.
“Otto heeft mij een cruciale taak gegeven,” zei ze. “Ik vraag je om met mij mee te gaan op reis.”
Enra liet de zonnestraal verdwijnen.
“Al die andere landen zijn eeuwenlang afhankelijk geweest van Otto’s schepen en de handel die hij toestond,” zei hij. “Omdat ze dachten samen te werken, gaat Otto nu alle rijken afknijpen en hun dieren een hongerdood laten sterven. Hij is nog steeds een monster dat moet worden gestopt. Dus nee, godin van de Maan, ik blijf liever zelfstandig.”
“En wat als ik je de kans gaf om te vluchten naar je familie?”
6. Wedergeboorte
Enra en Chonib hielden elkaar overeind op het dek van een schip. Ze maakten goed vaart, dankzij Enra’s navigatie met de zon overdag, en Chonibs navigatie met de maan in de nacht. Ze probeerde hem te leren Zonlezen, maar al haar kennis van Maanlezen bleek nutteloos. Totdat ze realiseerden dat het natuurlijk omgekeerd werkte voor hem, waarna hij het snel te pakken kreeg.
Ze leerde hem ook om overdag de zon te schilderen, maar Enra was een hopeloze kunstenaar. Nadat Chonib hem drie dagen op rij had uitgelachen om zijn poging tot een zontekening, gaf hij het op.
Hun eerste stop was Vennis. Deze havenstad in Itta was stinkend rijk geworden door de handel met Ottojon. Ze lagen net buiten Ottojon—maar Otto kennende was dat niet lang meer waar.
Ze waren zo rijk zelfs dat ze ook Chonibs liefde voor kunst hadden overgenomen. Ze konden geld uitgeven aan gigantische tempels, onnodig mooie gebouwen, en kunstenaars zoals Da Vennisi die met wiskunde en formules allerlei uitvindingen deden.
De Kristijnse kerk was er niet blij mee. Maar het volk in Vennis was dan ook niet meer blij met hen. En ze hadden nu genoeg geld om dit uit te drukken in daden, zoals het afschaffen van heksenjachten en het bevorderen van wetenschap. Ze noemden het de Wedergeboorte.
Jammer genoeg moest Chonib hun leven verpesten.
De handelaars wachtten het schip al op. In het ruim lagen honderden maanschilderijen van haar, stuk voor stuk prachtig en een fortuin waard. Op dat soort momenten wenste Enra toch dat hij meer schildertalent had. Maar misschien kon hij standbeelden van de zon maken of zoiets, die vonden de dieren in Vennis ook leuk.
“Ah, de muze zelve!” zeiden ze opgewekt. “Vertel ons alsjeblieft dat dit bericht van Otto een grap is?”
“Ik ben bang van niet,” zei ze, terwijl ze van het schip op de kade sprong. Ze hadden veel verder kunnen varen—Vennis was immers gebouwd op het water en kende vele kanalen voor bootjes—maar Chonib wilde meteen verder naar hun eigenlijke missie.
De handelaren, voornamelijk wolven, keken zuur. “Dus dit is de laatste? Otto stopt alle handel definitief?”
“Dit is de laatste,” zei ze. Slechts tien schilderijen werden naar boven gehaald, alsof dat alles was dat ze hadden. De handelaars betaalden goed en hielden zich aan de afspraak, maar gezellig was het niet.
“Het spijt me, echt. Ik vertel hem al maandenlang dat de Maan duidelijk zegt dat dit een slecht idee is.” Ze sprong weer aan boord met hulp van Enra. “Maar hij luistert steeds minder naar me.”
“Honderd stemmen die zeggen dat je onoverwinnelijk bent,” zei een oudere wolf plechtig, “bedelven de ene stem die je waarschuwt voor je ondergang.”
Chonibs snorharen krulden op van plezier. “Je hebt ook de werken van Ardex en Bella gelezen, hoor ik?”
De oudere wolf glimlachte. “Officieel heb ik niks te maken met die godslasterende boeken, natuurlijk. Maar onofficieel …”
Ze voeren door naar de tweede stop: Esprante. Het land dat dicht tegen Ottojon aan schuurde en het meeste te verliezen had nu de handel plots stopte. Tevens het land waar Enra was geboren en hoopte zijn familie terug te vinden—als ze nog leefden.
“Wat zal je tegen Otto zeggen?” vroeg Enra diep in de nacht, toen Esprante nog een vlekje aan de horizon was. “Dat je me bent kwijtgeraakt op zee?”
Chonib zuchtte. “Wanneer leer je het nou? Als jij achterblijft, dan blijf ik ook achter. Als we jouw familie vinden, dan is Otto zijn Maanlezer kwijt.”
Enra begon weer te gloeien. De andere scheepslieden hadden ze verteld dat dit een symptoom was ven zeeziekte. “Je zou dat voor me doen?”
“Ik zou voor je sterven.”
Zijn gezicht trok samen. “Waarom? Je bereikt er niks mee. Ik ben maar één persoon zonder macht—en dan ben jij dood. Het is niet logisch.”
“Moet dat?”
“Ja. We leven misschien in groepen, maar ook dat is egoïstisch. Als we aardig zijn tegen de groep, zijn ze ook aardig tegen ons. Als wij vechten voor ons rijk, dan beschermen ze ons ook. Maar sterven voor mij? Daar help je jezelf overduidelijk niet mee! Dus waarom?”
Ze pakte zijn handen en trok hem naar haar toe. “Liefde.”
Enra stapte bij haar vandaan om tegen de mast te leunen. Chonib volgde, bleef binnen zijn warmte. “Liefde is de enige uitzondering. Het laat dieren grootse dingen bereiken of anderen voortrekken, zonder te denken aan henzelf.”
“Dan snap ik niet waarom liefde bestaat,” mompelde Enra. “Het is niet logisch.”
De kust van Esprante was bereikt. Enra was nat van zweet, oncomfortabel en licht in zijn hoofd. Na al die jaren was hij gewend aan het klimaat van Ottojon, niet dat van Esprante, en hij wilde van het schip af voordat hij écht zeeziek werd.
Ook hier werden ze opgewacht: deze keer door een koninklijke delegatie en het indrukwekkende aangezicht van een grote vloot. Enra keek zijn ogen uit. Deze schepen waren veel groter dan wat Ottojon maakte, en—hoeveel kanonnen had de grootste? Telde hij er nou twintig?
“Daarom zijn we hier,” fluisterde Chonib. “Zoals verwacht heeft het afknijpen van handel de andere rijken boos gemaakt. Ze gooien al hun geld in het bouwen van de allerbeste vloot om Otto uit het water te knallen. Toen Otto hoorde wat zij konden, moest ik vrede bespreken.”
“Daar geloof ik niks van,” fluisterde Enra terug.
Chonib knikte. “En daarna hun blauwdrukken voor die schepen stelen en de vrede direct breken.”
Ze lieten het schip met schilderijen zwaarbewaakt achter. Een kleine selectie was meegenomen als bewijs van goede wil. Daarmee liepen ze richting een klein gebouw.
Daar hield een dik zwijn een pleidooi tegenover de koning van Esprante.
“Geef me een vloot,” smeekte hij. “Ik zweer dat ik een route zal vinden die niet door Ottojon gebied gaat. Een route naar Schola zodat we alsnog kunnen blijven handelen.”
“Door domweg de andere kant op te varen?” zei de koning met een lach. “Dat is je hele plan, Olombos?”
“Geef me die vloot en ik bewijs mezelf.”
Chonib verhief haar stem en liep langs het zwijn. “Hij heeft gelijk. Ottojon is groot, maar niet de hele wereld. Hij zal een route vinden die om ons heen gaat.”
De koning van Esprante, een leeuw, vond dat al helemáál hilarisch. “En de hoogste adviseur van Otto vertelt ons dit uit de goedheid van haar hart? Ik moet je geloven?”
“Ja,” zeiden Chonib en Enra tegelijk.
“We hoeven niet te discussiëren en elkaar te beschuldigen,” zei de leeuw. Twee Gosti tilden een zware kist met goudstukken naar Chonibs poten. “Geef ons de schilderijen tegen betaling, zoals afgesproken.”
Chonib fronste. “We kamen hier voor vredesbesprekingen. Om de vrede te bezegelen, stel ik voor om van schepen te wisselen. U krijgt ons schip—met alle schilderen—en wij varen naar huis op een van jullie.”
Enra vond het een geniaal plan en glimlachte naar haar.
“Niet nodig. De schilderijen zijn genoeg.”
De koning van Esprante bekeek de selectie van tien schilderijen en liet ze meteen verplaatsen naar een kamertje ernaast.
Enra stapte naar voren. Hij wist niet waarom hij dit zei, maar hij voelde dat het moest. “Laten we niet meer bloed vergieten. Als u denkt dat uw vloot de onze kan verslaan, dan zit u mis.”
“Ik hoef jullie niet te verslaan,” zei de leeuw. “Als ik niet win, dan wint een van de andere vele landen wel die boos is op jullie. Jullie hebben je vingers in alle taarten gestoken—dus trek je hand terug of wees bereid om ze allemaal te verliezen.”
Enra stapte zo dichtbij dat de leeuwenbewakers hem terugduwden. Daardoor zag hij wel in zijn ooghoek wat er in het kamertje gebeurde.
Een beer las de schilderijen. Hij tekende allerlei lijnen, vormen en getallen op de maan die Chonib zo precies had nageschilderd.
Ze waren oh zo stom geweest.
De tegenstander kon ook Maanlezen inmiddels en gebruikte hun schilderijen om een voordeel te krijgen—terwijl Otto juist steeds minder ernaar luisterde. Maanlezen was ongelofelijk zeldzaam, en deze beer was waarschijnlijk verre familie van Chonib, maar het kon woorden geleerd, zoals Otto probeerde.
Chonib zakte door haar knieën bij dezelfde realisatie.
Beelden van een verwoestende aanval door Esprante speelden in Enra’s hoofd. De vernietiging van de prachtige Ottojon hoofdstad, de blauwe koepel van de moskee vervaagd tot puin, al zijn Devirme jongens opnieuw slaaf van een ander rijk, nog meer wezens opnieuw van hun huis gerukt.
Hij greep de scherf van de vaas die hij nog altijd in zijn uniform droeg, sinds die eerste ontmoeting met Chonib zo lang geleden. En hij waagde een gok.
“Weet u wie ik ben?” zei Enra zo zacht dat alleen de koning het hoorde. “Ik ben de persoon die een opstand tegen hem leidde en bijna won. Wij hebben geen liefde voor Ottojon. Wij zien dat u véél sterker bent. De schilderijen zijn van u en we stellen zelfs ons schip beschikbaar aan Olombos voor zijn ontdekkingsreis.”
Het bericht werd gefluisterd richting het kamertje. De Maanlezende beer probeerde te achterhalen of het waar was.
Even later stonden ze weer op hun schip. Mét alle schilderijen, hun Maanlezer, de koning van Esprante en Olombos. Een testvaart, als teken van vriendschap, richting het dorp van Enra’s ouders. Hij glimlachte kort toen hij de gezichten van Himnib en Solong weer inbeeldde, hoe hij naar hen toe zou rennen en eeuwig zou knuffelen—tot zijn glimlach moest verdwijnen.
“Ah,” zei het zwijn. “Ik heb altijd al willen zien hoe de schepen van Otto de zee besturen en zo snel kunnen bewegen. Ik vertrouw jullie dat we in een mum van tijd die route hebben gevonden!”
“Eh, ja, nou, het zit zo,” stamelde Chonib. Ze had Enra’s plotselinge zet niet verwacht en hobbelde nu achter de feiten aan. “Ik ben Godin van Geluk, ja, dat ben ik. En hij, eh, die van Goede Ogen.”
Ze speelden de rest van de dag mee. Ze kwamen een heel eind, in ieder geval buiten bereik van die flink uitgeladen oorlogsschepen. Maar ze konden niet te lang wachten. De buit op hun schip was te waardevol om in leven te laten. En dan spraken ze niet alleen over de schilderijen.
Ze voelden weinig loyaliteit voor Ottojon.
Ze voelden nog minder loyaliteit voor elk ander rijk waar ze nauwelijks hadden geleefd, en elke andere koning die ze niet kenden en hen niet te eten gaf.
Chonib greep Enra stevig vast, langer dan ze ooit had gedaan. Ze kon de woorden moeilijk vinden.
“Doen we dit echt?”
Enra keek vastberaden.
“Laat die zeestormen maar komen.”
7. Naast Jou Te Sterven
Helderblauwe luchten werden donkergrijze donderwolken. Zachte golven werden hoge overstromingen. De maan groeide driemaal groter, als een lantaarn opgehangen door de goden om het schip eens beter te bekijken. Totdat ze plotseling helemaal verdween.
Binnen een paar hartslagen schudde het schip heen en weer. Bemanningsleden vielen overboord, samen met tonnen en touwen. Het dek stroomde onder. Enra en Chonib hielden elkaar stevig vast en rolden samen van de ene naar de andere kant.
Olombos landde vlak naast hen. De spetters van zijn zware pootstappen dompelden Enra helemaal onder. De anderen riepen om hun koning; Enra zag de leeuw nergens meer.
Er was geen bliksem, geen tornado, niks van dat alles. Chonib kon alleen de maan betoveren en daarmee de golven. Het was genoeg om het schip bijna ondersteboven te kantelen. Schilderij na schilderij landde in het water en de hoogste mast brak af, maar Olombos was te zwaar om van het schip te krijgen. De andere reizigers gebruikten hem om staande te blijven.
Enra probeerde te helpen. Zijn kracht over de zon was ongecontroleerd en leverde een lading bliksemschichten op.
Het schip brak doormidden, het voorsteven in brand. Daarmee klapten Enra en Chonib ook uit elkaar, hun aanraking verbroken.
De donderklappen die volgden overstemden het geschreeuw van de reizigers die in het water belandden.
Enra hapte een laatste adem en viel in zee. Zijn armen en benen sloegen in alle richtingen, maar Chonib was nergens te voelen. Zijn ogen openden, ook al prikte het water, maar vonden slechts duisternis onderbroken door halve schilderijen.
Of toch. Een licht?
Hij keerde in zichzelf, zocht naar zijn magie, totdat hij ook gloeide.
In het donkerblauwe, troebele water zochten twee lichtjes elkaar op.
Enra’s adem raakte op. Hij zwom met alles dat hij had, omringd door stromen van luchtbellen. Het andere lichtje bewoog eerst nog, maar nu niet meer.
Zwemmen. Zwemmen. Zwemmen. Zijn lichaam sloot af en weigerde werk door gebrek aan zuurstof.
Zijn poten voelden twee andere poten.
Een sterke waterstroming trok de twee beren, in elkaars armen, terug naar de oppervlakte.
Enra en Chonib hadden niet verwacht zo lang te overleven. Maar toen ze jarenlang samen in een gevangenis hadden gezeten, geloofden ze dat ze hier misschien wel levend vandaan kwamen.
De koning van Esprante was die nacht gestorven, net als hun Maanlezer. Ook hadden ze een flink deel van de vloot vernield in het geweld. Olombos had het overleefd en alle middelen gekregen voor die ontdekkingsreis, dus Chonib probeerde vanuit de cel zijn schip de verkeerde kant op te sturen.
De opvolger van de koning was diens zoon, Carlos de Tweede, die pas drie jaar oud was. Zelfs toen het arme jochie volwassen werd, waren zijn bevelen inconsistent en meestal genegeerd. Want hij was niet goed bij zijn hoofd.
Zelfs de vorm van zijn hoofd was niet goed. De koningsfamilie van Esprante had al jarenlang de regel dat ze alleen kinderen kregen met elkaar. Ze zeiden dat ze het bloed “puur” en “koninklijk” wilden houden. Het gevolg was een kind met defecten over het hele lichaam en niet het vermogen om kinderen te krijgen.
Een week nadat Carlos stierf—op zeer jonge leeftijd—viel Otto aan. Maar Esprante was eigenlijk al die jaren eerder al verslagen.
Chonib stond op Enra’s schouders, zodat ze door het tralies de veldslag in de stad kon zien.
“Hoe gaat het?” zei Enra, kaken op elkaar van inspanning.
“Niet zo goed als je zou denken,” zei ze. “Die Espranti hebben een soort … kanonnen die ze in de hand kunnen houden!? Ze schieten onze boogschutters met gemak neer!”
Onze boogschutters. Zelfs na alles wat er was gebeurd, na al die tijd, konden ze niet anders dan Ottojon als hun groepje zien. Hun rijk.
Chonib doelde natuurlijk op handgeweren, beste lezer. Een uitvinding die Kina lang geleden deed en expres niet aan Otto had verhandeld. Dankzij ontdekkingsreizigers als Olombos kwam het in plaats daarvan in de landen van Origina terecht.
De enige reden dat Otto toch de stad innam, was simpelweg dankzij de hoeveelheid soldaten. Allemaal jongens die de afgelopen vijfhonderd jaar via Devirma waren gehersenspoeld.
Chonib gaf Enra een zoen op de wang. Zelfs al die jaren in gevangenschap had hij nooit gezegd van haar te houden. Nooit haar liefde beantwoord met meer dan een knuffel. Alle ogen op wraak jegens Otto.
En toch gaf ze niet op. “We kunnen samen in vrijheid leven. Samen weglopen, als je wilt.”
“Ik ga alleen,” zei Enra zoals altijd. Chonib had er moedeloos van moeten worden en ze begreep zelf ook niet waarom dat niet gebeurde. “De laatste keer dat we samen wilden reizen gingen we bijna allebei dood.”
Toen Otto hen kwam bevrijden, was hij niet in een jubelstemming. Ze hadden een groot deel van Esprante teruggewonnen, maar wat had het gekost? Bijna al hun schepen en soldaten. Hij had nu gezien hoeveel verder de andere landen waren. Hoe lang Ottojon op hun luie reet had gezeten en niks had gedaan om militair sterker te worden.
Op de lange bootreis naar huis legde Chonib alles uit. En ze kon eerlijk zijn. Wat ze hadden gedaan was een dappere en gevaarlijke poging om Otto’s rijk wat langer sterk te houden.
Dus hij beloonde ze allebei opnieuw. Enra werd zijn allerbelangrijkste commandant. Chonib zijn allerbelangrijkste adviseur.
Na de aankondiging lachten ze zich stuk. Het voelde alsof ze urenlang over de grond rolde en niet konden ophouden met lachen. Ze hadden hun hele leven Otto tegengewerkt en willen vernietigen—in plaats daarvan hadden ze hem keer op keer gered en waren nu de machtigste personen in het rijk.
Dat lachen hield op toen ze weer die vertrouwde woestijngrond onder hun voeten voelden.
Chonib bevroor, ogen wijd open. De prachtige straten waren weg. De kunstige gebouwen, de kleurrijke decoraties, de acrobaten en dichters, alles was weg. De meeste huizen en paden waren in verval, en wat nog overeind stond was grijs en had maar één doel: wapens maken of eten maken. Geen kinderen speelden op straat. De fontein zat vol met zand.
Toen ze de vergaderkamer weer binnenkwamen, vertelde de kaart op de muur de rest van het verhaal. Grote delen van het rijk waren alweer afgepakt. Ze hadden Compana nog best stevig in handen, maar dat continent had aan alle kanten natuurlijk water om zich heen. En aan de overkant van dat water stond een vijand met een vloot schepen die véél sterker waren dan hun eigen boten.
Otto had de pech om een rijk te beginnen middenin alle andere rijken. En zoals Enra jaren geleden werd verdrukt toen hij de macht wilde overnemen, werd nu heel Ottojon verdrukt.
Enra en Chonib waren in oorlog met zichzelf. Was Ottojon nu hun thuis of niet? Stonden ze aan de goede kant of simpelweg aan de enige kant die ze kenden?
Toen ze even alleen waren, aarzelde Enra geen seconde. “Ik moet sowieso de macht overnemen. Dan kan ik nog beslissen of we Ottojon verdedigen of uiteen laten vallen. Vannacht ga ik in gevecht met Otto. Want de slang die mij alles afpakte en als slaaf behandelde ga ik nooit verdedigen.”
Chonib barstte in tranen uit. Tranen die ze droogde tegen zijn borstkas. “Ik kan dit niet meer. Ik wil gewoon leven, met jou, ergens in vrijheid. Dat is wat ik hoor te doen, dat is altijd het doel van mijn leven geweest! Maar jij … jij …”
Scherp maanlicht drong door tot alle hoeken van de kamer.
“Een rijk valt al uiteen als de hoofdstad valt,” zei ze. “Hoe lang denk je Ottojon te leiden als niemand je leuk vindt of steunt? Of denk je dat wéér alle wetten kan verwijderen en helemaal opnieuw schrijven?”
“Nee, dat was Otto’s eerste fout,” zei hij. “Je kan het verleden niet negeren, het zou onlogisch zijn. Alles dat eerder is gebeurd heeft gevolgen in het nu.”
Chonib maakte een gezicht dat haar onenigheid toonde met deze uitspraak. Toch bleef ze aan hem kleven.
“Ga niet alleen. Je hebt anderen nodig. Je hebt mij nodig.”
“Ik heb anderen nodig?” zei Enra terwijl hij omdraaide om te vertrekken. “Zodat ik weer allerlei dieren voor me kan laten sterven? Zodat ik jou weer in gevaar breng!?”
Chonib gaf hem een laatste zoen. “Dat je zo bang bent om mij in gevaar te brengen,” fluisterde ze, “is dat niet het grootste teken dat je van me houdt?”
Enra viel stil, ongeduldig spelend met het wapen in zijn klauwen.
Ze glimlachte flauwtjes. “Zoals een halfgod van de zon ooit zei: Het is niet logisch.”
Hij glimlachte terug en liet het wapen vallen om haar poten te pakken. Maar de woorden kwamen niet over zijn lippen, vroeger niet, nu niet, en misschien nooit niet.
Alle ogen op wraak, zelfs nu, vooral nu.
Chonib keerde om en verborg de tranen.
“Zolang mijn licht brandt, mag je komen en ben ik van jou. Als het licht uit is, hoef ik mijn zon nooit meer te zien.”
Enra had duizend dingen daarop te zeggen, te veel om er eentje te kiezen. Ze hield niet echt van hem, alleen van zijn magie. Hij zou haar teleurstellen. Hij zou haar kwijtraken, want hij bracht iedereen in gevaar. Het was niet logisch. Op liefde zonder reden kon hij geen plannen bouwen.
En het grootste deel dat hij altijd geheim had gehouden: hij kon haar geen kinderen geven.
Dat hadden ze hem afgepakt bij die operatie toen hij nog een jochie was. Want geen kinderen betekende geen opvolgers die problemen veroorzaakten, zo luidde de filosofie van Devirma.
Dus hij zei niks.
Ze liep de kamer uit, richting de slaapvertrekken van Otto en zijn zonen.
“Achter elke machtige man uit de geschiedenis stond een vrouw die een muntje opwierp,” zei ze. “De helft van de tijd was ze gestoord en manipuleerde de man eindeloos. De andere helft van de tijd was die vrouw de enige reden dat het koninkrijk niet allang in elkaar was gestort.”
“En welke ben jij?” vroeg hij zacht.
“Beide.”
8. Er Is Een Licht
Het Devirma programma had inmiddels een eigen gebouw gekregen. Hoe langer een jongen bij het leger hoorde, hoe hoger de afdeling waarop ze sliepen.
Enra stond nu bij de ingang op de begane grond zijn eigen twijfels te verjagen.
Hij was de baas van Devirma geworden. Hij hoefde niemand over te halen, hij kon al die jongens dwingen om samen met hem vannacht de macht over te nemen. Het leger was van hem, en zoals hem nu kristalhelder was, daarmee ook praktisch de macht over Ottojon. Hij en Chonib. Alleen Otto en zijn prinsen moesten nog voor de vorm van die positie gehaald.
Het was hem ook kristalhelder dat een leider zonder trouwe volgelingen uiteindelijk van binnenuit zal worden vermoord.
Dus Enra stapte naar binnen en klopte zacht op de eerste slaapkamerdeuren. Hij maakte de nieuwste jongens wakker en vertelde het plan. Ze konden met hem meelopen en zien hoe het leger de macht kreeg over Ottojon—of ze kregen hun vrijheid terug en mochten weglopen.
Omdat deze dieren pas net van hun familie waren gestolen, wilden de meesten weg. Maar ze geloofden Enra niet. Ze dachten dat het een test was voor hun loyaliteit. Enra had geen tijd voor lange gesprekken en moest maar hopen dat ze de juiste keuze maakten. En dat niemand naar Otto zelf toeliep om het te verklappen.
Zo ging hij de onderste verdiepingen af, waar geen enkele loyaliteit voor Ottojon te merken was. Pas bij de hogere verdiepingen, de soldaten die al honderden jaren voor hem streden en hun familie niet hadden gezien, stuitte hij op duidelijk weerwoord.
“Je hoeft niks te doen dat je niet wilt doen,” zei Enra. “Je krijgt de keuze. Of ga terug naar je familie en loop mij niet in de weg, of sta achter mij en zie hoe we Ottojon nieuw leven inblazen. Ik kan een kort gevecht met enkele doden niet uitsluiten, maar dat is dan ook alles.”
“U vergeet de derde optie, commandant,” zei een olifant. “We willen hier niet weg, maar we willen jou ook niet als sultan. Het hele volk kent jou niet eens en wil je zeker niet op de troon zien.”
“Wie zei dat ik sultan wil zijn?”
Ook deze kamers moest hij verlaten met slechts een handjevol volgelingen en onzekerheid over wat de rest deed. Maar de tijd was daar. De maan stond nog maar even aan de hemel en hij kon niet meer terug.
Toen hij bij Otto’s slaapkamer kwam, stonden de deuren wagenwijd open en waren geen bewakers te bekennen. Enra sloop achterdochtig naar binnen—maar er was echt niemand. Zijn hart sloeg op hol. Hij was toch verraden. Of Chonib had iets uitgehaald wat—
Hij keek door het raam. Otto lag in de tuin, alleen, alsof hij iemand verwachtte.
Enra zag tot zijn genoegen dat steeds meer Devirma toch bij hem aansloten. Samen liepen ze naar beneden en ontmoetten Otto in de prachtige tuinen, die hij de laatste jaren toch echt zijn thuis was gaan noemen.
De slang keek op met luie ogen, alsof ze hem hadden wakker gemaakt.
“Chonib zei dat de Maan een belangrijke ontmoeting voorspelde,” zei Otto. “Eentje die ik naakt in de tuinen moest ontvangen. Dat ik moest luisteren naar de wijze woorden die zouden worden gesproken, om dood en verderf te voorkomen.” Hij spuugde op de grond. “Normaal gesproken zou ik zulk advies uitlachen en in de wind slaan. Maar als mijn maantje het zegt …”
Enra gaf met handgebaren aan dat ze Otto aan alle kanten moesten omringen. Hij voelde de brandende ogen van Devirma jongens die vanuit hun raampje meekeken, op veilige afstand. Zijn beste vriend, de neushoorn met het littekengezicht, stond naast hem en gaf hem vernieuwde kracht.
“Beste sultan,” zei Enra met gespeelde kalmte. “Toen ik nog een jochie was pakte je mijn leven en mijn lichaam af. Ik ben bang dat ik vannacht moet reageren met dezelfde—”
Een pijl zoefde door de nachtlucht. Otto draaide maar net op tijd opzij. Uit automatisme speurde het leger de ramen af naar de boosdoener, en Enra had zelfs de neiging om beschermend voor Otto te staan. Dit was niet een van zijn jongens. Maar wie—
Aratto, de oudste zoon, verscheen ook in de tuin. Alsof hij er al een tijd stond, wachtend in de schaduwen, kijkend naar zijn kwetsbare vader.
Niet veel later stonden de andere twee zonen in andere uithoeken van de tuin. Allemaal hadden ze vannacht een kans gezien, maar wie besloot zojuist de kans te grijpen?
Enra wilde een van de zonen “voor de vorm” sultan maken, terwijl het leger eigenlijk de baas was. De beste oplossing voor iedereen. Maar wie van hen vuurde de pijl? Wie van hen is de verrader die Otto al jarenlang dood wil?
De prinsen stapten dichterbij alsof het leger er niet stond.
Enra schreeuwde zijn commando: “Houd de prinsen tegen. Doorzoek hen op wapens.”
“Excuusss?” siste Bitto. “Wie denk je wel niet—”
Otto glimlachte en knikte dankbaar naar Enra.
Enra kwam niet meer bij. Hij lachte alsof hij gek was geworden en moest steun zoeken bij een boom. Het was wéér gebeurd! Hij kon vanavond Otto beschermen en de criminele zoon pakken, en Otto zou hem nog dankbaarder zijn! Straks adopteerde de sultan zijn favoriete beer nog! Alle geschiedenisboeken zouden schrijven dat Enra de méést loyale en heldhaftige Devirma ooit was.
Iedereen in de tuin keek naar hem vol ongeloof en een beetje bezorgdheid.
“Genoeg is genoeg,” zei hij eenmaal bijgekomen. “Otto, het leger neemt vanavond de macht over. Je kunt vechtend ten onder gaan of meelopen naar de gevangenis.”
Otto onthulde zijn volledige grootte. De eerste soldaten die hem wilden pakken werden door zijn krullende staart weg gemept, maar daarna werd de sultan overmeesterd en vastgebonden.
“Verrader! Na alles dat ik heb gegeven! Heb je niet eeuwenlang veilig geleefd in mijn prachtige rijk? Heb ik je niet steeds beloond voor goede daden?” Otto sloeg nog altijd om zich heen, maar zijn machtige slangenlichaam kwam niet meer los. Zijn stem werd wild, zijn ogen rood. “Waar is je loyaliteit!?”
Enra stapte naar voren, speer gericht op Otto’s hart. “Je kan mijn gedwongen arbeid krijgen of mijn vrijwillige loyaliteit,” zei hij. “Maar niet allebei.”
Hij deed alsof hij Otto ging vermoorden. Maar op het laatste moment stopte hij en bestudeerde de zonen. Crotto trok wit weg en riep om genade voor zijn vader. Niet de moordenaar?
Bitto keek instinctief weg, maar hield het ook niet tegen. Aratto stond het dichtste bij en pakte een tweezijdig zwaard tussen zijn lange tanden, maar liet hem daarna onhandig vallen. Verdacht onhandig. Het scherpe blad miste Otto’s staart op een haar.
Chonib stapte ook uit de schaduwen, beeldschoon als altijd in het maanlicht. Otto realiseerde snel dat zij er ook niet was om hem te redden.
“Allemaal verraders! Al dat gepraat over kunst en cultuur. Over Maanlezen. Het is allemaal zinloos, een verspilling van geld. Miljoenen verfkwasten hebben niet voorkomen dat Ottojon nog maar half zo groot is als vroeger. Miljoenen zwaarden hadden dat wel kunnen doen.”
Hij spuugde naar Enra en Chonib. “Jullie hebben me altijd aan het lijntje gehouden. Gemanipuleerd.”
Hij keek de soldaten één voor één aan. “Zien jullie wat hier vannacht gebeurt? Willen jullie zo’n laffe verrader aan de macht hebben?”
“Om eerlijk te zijn,” zei de neushoorn. “Willen we gewoon naar huis.”
“Ottojon is jullie thuis!”
“Het is een bouwval waar geen kind meer durft te spelen. Thuis is niet alleen overleven. Het is ook leven.”
Langzaam verliet de strijd Otto’s lichaam. Hij stopte met tegenstribbelen en zijn oogleden zakten. Er was niks meer te winnen voor hem.
Enra stapte dichterbij en duwde zijn speer opnieuw vooruit om de zonen te testen.
Nu riepen ze allemaal om genade in precies de juiste woorden. Alsof het was ingestudeerd. Aratto had Enra makkelijk tegen kunnen houden—hij had zelfs het betere wapen en zou een geweldige vechter moeten zijn—maar hij deed het niet.
Maar datzelfde kon hij zeggen van de andere twee zoons.
Totdat hij de waarheid realiseerde. Hij keek de drie slangen woedend aan.
“Jullie hebben allemaal het gerucht verspreid dat Otto dood was! Jullie azen allemaal evenveel op zijn plekje. De enige reden dat het nooit gebeurde, was omdat Otto de wet afkapte dat een van jullie automatisch zijn troon zou erven als hij stierf!”
Voordat ze een weerwoord konden geven waren de niet-meer-prinsen ook tegen de grond gedrukt door de macht van het halve leger.
“Sluit ze allemaal op,” zei Enra. “En ik meen het. Wie naar huis wil, gaat naar huis. Wie overblijft bespreekt morgen met mij hoe het verder moet met Ottojon. Voor nu is mijn enige bevel dat het Devirma programma direct is afgeschaft.”
Daarop reageerden de meeste soldaten met een glimlach of een kreet. De gehele koninklijke familie werd afgevoerd naar de kerkers onder het paleis.
“Bedankt,” zei hij tegen Chonib.
“Je weet hoe je me kan bedanken,” zei ze speels.
“Waarom wil je dit?” fluisterde Enra met kaken geklemd. “Ik kan je niks geven. Ik ben een halfgod die zijn eigen krachten niet eens kent. Ik …”
Hij stopte met fluisteren en duwde zijn neus tegen de hare. “Ik kan je geen kinderen geven! De enige logische reden van de natuur om samen te zijn! Dus laat me gaan!”
“Maakt me niks uit!”
“Maar—”
“Het is geen onderhandeling. Het is liefde. Ik wil niks van jou, maar ik wil je alles geven.”
“Het is niet logisch,” mompelde hij. Hij wist ook heel zeker dat het alles was dat hij ooit wilde.
Chonib slenterde weg.
“Er is een licht …”
9. Dat Nooit Uit Zal Gaan
Meer dan de helft van het leger was vertrokken naar huis. Enra kreeg brieven met bedankjes en lovende woorden van hun familie. Maar met briefpapier en inkt kon hij de grenzen niet verdedigen. Tenzij een bijzonder poëtisch land aanviel.
Maar hun vijanden waren allesbehalve kunstzinnig. Op brute kracht hadden meerdere rijken delen van Compana weer ingenomen. Ottojon was allang niet meer het grootste rijk.
Sinds de truc met het zinkende schip jaren geleden, had Esprante nog steeds een diepe hekel aan alles met Otto erin. Hun stevige vloot had de hele kust afgepakt van Ottojon en nu hen afgeknepen van alle handel. Olombos was lang geleden aangekomen op een ander continent—niet degene die hij zocht, maar dit was ook goed—en sindsdien waren de grote rijk stinkend rijk geworden met die nieuwe handel.
Zo rijk dat ze voor hun plezier nog meer landen willen innemen en per se “de grootste” wilden zijn. Het deed Enra nogal denken aan een slang die nu bejaard in de kerker zat.
Hij hoorde dat het leven prachtig was in die landen. Ze hadden machines uitgevonden! Dingen die uit zichzelf werkten en produceerden. Enra had pas net die handgeweren op grote schaal ingevoerd bij zijn leger, of de tegenstander kon iets genaamd tanks in grote hoeveelheid produceren.
Chonib reisde vaak ernaartoe, maar hij had nooit meer langs haar kamer durven gaan. Hij moest via anderen meekrijgen wat er speelde. Want als hij zelf zijn voet buiten Ottojon zette, werd hij meteen vermoord door zijn vele vijanden.
Het enige moment waarop Chonib hem nog had opgezocht en met hem gepraat … was om in tranen te vertellen dat zijn vader Himnib was gestorven aan ouderdom. En dat zijn moeder daarom weer herder was geworden en met alle schapen weg was getrokken naar god weet waar.
Chonibs licht brandde nog steeds, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat.
Miljoenen kaarsen verspild aan een onlogische hoop. Of miljoenen van iets dat ze elektriciteit noemden, nog zo’n uitvinding die Chonib had meegenomen en nu mee experimenteerde.
Enra boog zich voor de zoveelste keer over de kaart. “Haal die legers bij Tamli maar weg. Die gaan we nooit veroveren, en ze zijn ook niet geïnteresseerd in ons aanvallen.”
“Beste commandant,” zei zijn neushoornvriend, “de legers daar zijn al honderd jaar weg. We hadden ze nodig tegen het oprukkende Kina met, je weet wel, draken.”
“Prima,” zei Enra uitgeput. “Haal dan legers van de kusten richting Floria. Die zijn alleen met zichzelf bezig en weten volgens mij niet eens dat wij bestaan. Hebben die jakhalzen eigenlijk wel een leger?”
“We denken van niet, anders hadden we allang een verbond gesloten om samen te vechten,” zei zijn vriend. “Ik doe natuurlijk wat u vraagt, commandant. Maar we moeten praten over de andere optie.”
“De … andere optie?”
De neushoorn verlaagde zijn stem. “We zijn aan het verliezen, Enra, en je weet het. Alle belangrijke dieren moeten een plan hebben om meteen te vluchten in het geval … in het geval dat …”
Enra bleef stil. De herinneringen aan hoe prachtig Ottojon ooit was speelden in zijn hoofd. Mooie plaatjes, volle pleinen, spelende kinderen—iets om aan vast te houden en te weten waarvoor je streed. Ooit hadden ze heel het continent Compana én grote happen uit Garda en Origina. Toen Floria plots uit de zee kwam, wilde Otto zelfs daar een legertje naartoe sturen.
Maar de enige logische conclusie was inderdaad dat het hele rijk binnenkort zou verdwijnen.
“Ik moet hier over nadenken,” zei hij uiteindelijk. De neushoorn knikte, gaf hem een vriendelijke schouderklop, en liep weg.
Nadenken deed hij, maar hij wist ook dat hij na al die jaren niet meer op andere conclusies zou uitkomen. Hij moest vooral leren … navoelen.
Die avond liep hij weer zijn oude route. Toen hij nog een jochie was en elke avond Chonib opzocht. De route die hem onverbiddelijk leidde naar haar halfopen kamerdeur waarachter licht brandde.
Hij dacht dat hij in zijn eentje moest vluchten en zijn moeder terugvinden. Hij dacht dat hij zich beter zou voelen, of dat iets van gevoel zou terugkeren, zodra hij wraak had genomen op Otto. Hij dacht dat het de bedoeling was dat je logische keuzes maakte en dan … automatisch gelukkig zou zijn?
Hij wist nu dat wraak nemen helemaal niets voor hem had gedaan. Hij wist nu dat er iemand was die met hem de wereld zou afreizen op zoek naar zijn moeder en hun honderden schapen. Ook al was het niet logisch en had ze er zelf niks aan. Er was een licht in haar dat nooit uit zou gaan—en hij accepteerde eindelijk dat hetzelfde licht in hem brandde. Het levenslicht.
Hij sloot zijn ogen, haalde diep adem, en liep naar de deur.
Het licht ging uit.
Het licht was uit!
Voor het eerst in al die honderden jaren.
In het stikdonker struikelde Enra richting haar kamer, waarbij hij meerdere vazen kapot stapte.
“Chonib! Chonib! Ik ben er! Ik was er al! Ik was op tijd!”
Hij voelde juist dat hij te laat was. Een wervelwind aan emoties overweldigde hem en maakten hem ziek, en hij kon het niet langer tegenhouden, terwijl zijn maag samenkrampte en zijn zicht vervaagde. Had hij maar minder getwijfeld. Had hij maar harder gelopen. Had hij haar liefde maar meteen beantwoord en Otto gelaten voor wat hij was.
Had hij maar … had hij maar … niet een heel leven van een licht expres uitzetten dat aan wilde staan.
“CHONIB!”
Hij schopte de deur uit de voegen en denderde over haar zachte tapijt, tegen haar bed, tegen het schilderij dat ze ook vanavond weer had gemaakt op haar balkon. Hij kon het net op tijd redden voordat het drie verdiepingen omlaag viel.
Een zwarte vlek staarde hem aan. Had ze expres de maan niet getekend vanavond? Was ze nog niet klaar?
Hij keek omhoog. De hele wereld was gedompeld in duister, als een zonsverduistering maar dan …
Een maansverduistering. Chonibs licht was volledig uitgegaan.
Enra viel op de vloer, schuddend van de tranen. “Chonib … ik ben er nu. Ik ben er. Ik ben toch niet te laat? Geef me nog een kans.”
Hij wist zelf wel hoe het klonk. Hij had honderden jaren elke dag een kans gekregen. Ze waren bijna bejaarde beren nu, zelfs in een tijd dat de Legende van Langleven nog bestond, en halfgoden sowieso langzamer oud werden dan reguliere wezens.
Chonib had gelijk. Ze was vertrokken, ze had hem opgegeven, en ze had helemaal gelijk—
“Enra,” zei haar zachte stem. Maar ze klonk in paniek, zelfs meer dan toen ze op een zinkend schip stonden tussen de bliksemflitsen. “De maan is weg.”
“Dat heb jij niet gedaan?” Enra draaide meteen om en zocht naar de lichtpuntjes van haar ogen in de diepzwarte kamer.
“Nee,” zei ze.
Ook zij moest blind door de kamer kruipen. Hij hoorde de krakende planken en het kastje dat werd omgestoten. Hij voelde haar trekken aan het tapijt, haar warme adem, maar kon niks zien.
Totdat hun poten elkaar vonden.
Enra trok Chonib tegen zijn warme lichaam. Hij kuste haar gezicht, haar snorharen, haar neus, haar alles. “Ik ben er. Ik ben er. Ik hou van je. Ik hou van je.”
Chonib sprong bovenop hem en gaf hem evenveel zoenen terug. Maar de ernst ging niet van haar gezicht.
“De maan zag er al raar uit in mijn eerste schilderij. Ze veranderde ook heel snel. En toen …”
Ze haalde haar eerste poging erbij. Ze wees op een paar zwarte vlekken in vormen die ze maar gek vond.
Enra vond ze niet gek. Hij herkende ze. Hij zocht naar de herinnering, naar de betekenis, in zijn langzame hoofd ondergedompeld in liefde.
Ja. Dit had hij eerder gezien aan de grens, bij recente gevechten.
“Dat zijn vliegtuigen van de tegenstander!” schreeuwde hij.
“Wat zijn vliegtuigen!?”
Hij trok haar overeind, uit de kamer, door de hallen, zo snel mogelijk naar de dichtstbijzijnde uitgang.
Op het grindpad door de tuinen stond een auto. Een nieuw ding dat Chonib had laten maken, dat bestuurd kon worden door beren of andere viervoeters. De rest noemde het een metalen draak en hekserij, maar Chonib had gezien dat heel Origina allang in deze dingen rondreed.
“Zijn we niet veiliger in het paleis?” vroeg ze.
“Die vliegtuigen laten bommen vallen,” zei Enra buiten adem. “Over een uur staat dit paleis niet meer. Instappen! Rijden!”
“Moeten we de rest niet—”
Een explosie verlichtte de avondlucht. Een hele wijk aan de rand van de stad stond in brand. Niet veel later volgde de tweede klap, een aardbeving en vulkaanuitbarsting tegelijkertijd, op een compleet andere plek.
Ze stapten in en startten de motor. “Ik kan zo’n ding nauwelijks besturen! Straks rijd ik ons zelf de dood in!”
Enra haalde rustig adem en legde zijn poot op de hare. “Naast jou te sterven … mijn genoegen, mijn ware geluk.”
Chonib gaf hem een zenuwachtig glimlachje en reed op volle vaart weg van het paleis.
Het Tweede Conflict was in volle gang, beste lezer. En de rijke landen in Origina vochten met automatische wapens en vliegtuigen, terwijl Ottojon pas net hun zwaarden had weggelegd. Ze hadden nog een flink gebied, puur omdat ze zo ongelofelijk groot waren vroeger, en zo ongelofelijk lang hadden bestaan. Maar enkele genadeklappen later …
10. Epiloog
De Maan en de Zon hadden drie aanrijdingen, maar ze overleefden die allemaal. Het paleis was al een ruïne voordat ze kust bereikten. Daar wist Chonib een schip hun kant op te sturen en vervolgens te regelen dat ze mee mochten.
Vanaf dat dek zagen ze de rookpluimen van wat ooit de grootste steden van Ottojon waren.
En in Floria kregen ze bescherming van de aardige jakhalzen. Ze hadden inderdaad praktisch geen leger. En de eenzame Florianen gingen ervan uit dat de hele wereld zou geloven dat Chonib en Enra waren gestorven tijdens de aanval.
Nogmaals had geluk aan hun zijde, zoals zijn neushoornvriend zou hebben gezegd. Ze kregen een tweede kans op het leven.
En de Florianen kregen gelijk. Even later kwam het nieuws dat Ottojon was gevallen met diens hoofdstad en leiders. In het nieuws beeldden ze hun vlag zelfs op die manier uit: een halve maan met een ster in diens midden. Het kleinste beetje respect of nagedachtenis aan hun tegenstander. Hoewel Enra later leerde dat zelfs de Sumiseri dit symbool al gebruikten, wat betekende dat er een lange stamboom aan halfgoden van Maan en Zon was in de geschiedenis.
Dat betekende ook dat het hele rijk nu plotseling geen eigenaar had.
Toen de eerste gevechten van het Tweede Conflict staakten, kwamen de winnaars samen om dit land te verdelen. Het werd in stukjes gehakt, zoals je eten aan de eettafel opdeelt onder je kinderen, of een moestuintje in verschillende gebieden voor verschillende groenten.
Of, zoals Enra dacht terwijl hij naar de scherf van de vaas keek, nog altijd in het binnenzakje van zijn uniform, als een vaas die kapotspringt. Waarna de scherven één voor één worden uitgedeeld.
Casbrita, de Frambozi, allemaal kregen ze een hap land waarmee ze niks deden, maar waarover ze wel belasting wilden innen.
En dat, beste lezer, is natuurlijk een recept voor nog veel meer conflicten voor nog honderden jaren. Iets dat de overwinnaars jammer genoeg bijna nooit leerden. Over een eeuw zouden er nog steeds oorlogen zijn omdat sommige zeggen dat het land van hen is, andere zeggen dat ze nu de baas zijn, en weer andere misbruik maken van de situatie om rijk te worden met wapenverkoop.
“Waarom konden ze het land niet heel laten?” verzuchtte Chonib herhaaldelijk. “Vrede sluiten en met rust laten?”
Dan schudde ze haar hoofd, kroop tegen Enra aan, en schilderde even later weer de maan.
Jaco, de soort-van-koning van Floria, kocht op aanraden van een energieke gazelle de schilderijen steeds over. Om op te hangen in een piramide of zoiets.
Hij barstte nog steeds soms in lachen uit over het feit dat Enra zo lang geheim had gehouden, voor zichzelf en anderen, dat hij halfgod van de Zon was.
“Je naam betekent letterlijk niet-Ra, of niet-zon. Je ouders deden de allerslechtste poging om het te verbergen!”
Vandaag was Jaco iets serieuzer terwijl ze Ottojons ondergang bespraken.
“Tja, zoals ze zeggen: geen rijk zonder ondergang. En Enra, elke keer als je terugdenkt aan wat je hebt meegemaakt, herinner dan: geen macht zonder machtelozen.”
Chonib glimlachte. “Ah! Heb ik nog een liefhebber gevonden voor de boeken van Ardex en Bella?”
Jaco schokschouderde. “Gidi probeert me te leren lezen. Leren tellen heeft ze al enigszins opgegeven.”
Hij keek met schitterende ogen naar het volgende schitterende schilderij van de Maangodin. “Maar ik weet ook: geen leven zonder kunst. Eerlijk waar, die beige zandmuren kwamen me de strot uit, maar met deze schilderijen overal aan de wand …”
Gidi de duingazelle kwam ook even kijken hoe het ging. “Nou, tja, nou, eh, ik zou het ook geen probleem vinden als je jouw repertoire iets zou uitbreiden naar schilderijen met iets anders dan de maan.”
“Ik kan de zon tekenen,” zei Enra opgewekt.
“Hij kan een ongeveer cirkelvormige gele vlek maken,” zei Chonib.
“Wie zegt wat kunst is en wat niet?” zei Jaco. “Als het jou blij maakt om zeer incorrecte zonnen te tekenen, dan—”
“Puh. Ik denk dat het tijd is dat we verder trekken,” zei Enra alsof hij beledigd was.
Ardex begreep dat de godenkinderen niet voor eeuwig de baas zouden zijn. Hun kinderen, de halfgoden, waren waarschijnlijk bedoeld om hen op te volgen. Maar nu werden zij ook opgejaagd in een nieuw wereldwijd conflict.
Enra en Chonib moesten Floria verlaten om hun familie terug te vinden, als ze nog leefden. Ze wisten ook dat ze bijna overal zouden worden vermoord als bekend werd dat ze halfgoden met magie waren. Het was om moedeloos van te worden. Sinds de allereerste gevechten tussen groepen was een eindeloze cyclus ontstaan van haat, en moord, en andere rijken inpikken.
Maar zolang ze elkaar maar hadden—omdat ze elkaar hadden—zou hun levenslicht nooit uitgaan.
En zo ging het leven door …