1. Arme Jagers

Kesho kon zijn vader wel vermoorden. En zijn zus. En eigenlijk iedereen die te dichtbij kwam als hij zó boos was.

“Ik ga mee,” zei hij resoluut. Hij wilde zich groot maken en zijn poten opsteken, maar dat ging lastig als je was geboren met maar één arm. Op dit moment hadden de Gosti—een spookdiertje dat langzaam begon te lijken op een aap—nog geen duimen, dus een speer pakken voor intimidatie ging ook niet makkelijk. Bovendien liepen ze de meeste tijd nog op vier poten.

Vooral omdat speren, beste lezer, niets meer waren dan een scheve stok met wat scherpe randjes in dit tijdperk. En de Gosti hadden nog alle vier hun poten nodig om te lopen.

“Je gaat niet mee,” zei zijn vader. “Jij gaat je zus helpen met bessen en noten verzamelen.”

Kesho’s ogen spuwden vuur naar Misha, wiens ogen hetzelfde terug deden. Daarna lachte ze en pakte alvast haar rieten mand.

De zon kwam op en onthulde een dichtbegroeid bosgebied, waar deze familie vluchtig een hutje van takken had opgezet. De rest van hun stam had in de open lucht geslapen, terwijl hun grootouders nog sliepen in een nabije grot.

“Ik ben een man!” Kesho stampte zijn poot. “Ik hoor te jagen! Niet dat domme verzamelen.”

“Dat domme verzamelen is anders wel hoe we de afgelopen tien winters hebben overleefd!” riep Misha, waarna ze de eerste noten die ze vond in het gezicht van haar broertje wierp.

“Spaar je energie voor voedsel vinden,” zei vader streng. “Wie sterk genoeg is, mag op bewegend voedsel jagen. De rest jaagt op stilstaand voedsel. Je kent de regels, Kesho.”

Kesho had eindelijk de speer te pakken en smeet hem op volle kracht naar een boom. Het scheelde weinig of hij had een ander stamlid aan de boom gespietst. De bizon keek woedend op; Kesho merkte het niet eens.

“Ik ben sterk genoeg.”

Vader zuchtte en liep weg. “Ik zal oma vragen of ze een jaagspel met je speelt.”

“Ik speel al jarenlang spelletjes! En ik win ze allemaal,” zei Kesho met enige trots, terwijl hij langs zijn vader schuurde.

“Prima! Stop met zeuren. Je mag mee om te kijken, maar je doet niks. Begrepen?”

Kesho’s glimlach was te breed voor zijn apengezicht. Een paar rendieren liepen langs, ook van plan te gaan verzamelen, en vonden het maar een eng gezicht.

De stam kende zo’n dertig dieren van vijf verschillende diersoorten. In Kesho’s ervaring was dat relatief groot. De paar keer dat ze een andere stam waren tegengekomen, bleken het een handjevol verre familieleden. Ze hadden gezwaaid, misschien eten uitgewisseld, en waren daarna verder getrokken.

Dus met het vertrek van de rendieren was het hele gebied achter hen nu leeg.

Misha schoof aan de andere kant langs vader. “Mag ik ook mee?”

“Nee.”

“Maar—”

“Nee.”

Vader zei het zo definitief dat Misha meteen bevroor en niet meer doorvroeg. Terwijl Kesho stuiterde van de energie—zijn eerste echte jacht!—hoorde hij Misha vloekend weglopen.

Vader duwde een paar laaghangende takken opzij. Ze stonden meteen op een kleine open plek, zoemend van de insecten nu het zonlicht erop stond. Hier waren ze gisteren en eergisteren ook al geweest, en beide keren hadden ze geconcludeerd dat er geen enkel eten meer was.

“We zullen zien hoe goed die spellen je hebben voorbereid,” mompelde vader. Waar hij normaal gesproken bewoog als een snelle hyena, was hij nu zenuwachtig en langzaam. Het duurde een eeuwigheid voordat ze de open plek verlieten en het échte werk begon.

“Ik zal je niet teleurstellen, vader Farshar!” riep Kesho opgewekt.

Hij struikelde over een mammoet.

Het gebrek aan tweede arm zorgde dat Kesho hulpeloos naar de grond stortte en daar verdwaasd bleef liggen. Godzijdank hoorde hij een hartslag later de rustige stem van zijn vader.

En ja, beste lezer, deze wezens dankten daadwerkelijk de goden, want die kwamen ze eens in de zoveel tijd tegen in het echt. Kesho herinnerde nog hoe Eeris de afgelopen winters stiekem extra bessenstruiken voor hen had gegroeid, toen ze nergens eten konden vinden.

“De mammoet is dood. Nog niet al te lang.”

Kesho trok zichzelf overeind met hulp van een boomstam. “Natuurlijke dood?”

Hem was verteld dat zijn stam vele jaren geleden over het ijs naar dit nieuwe land was gelopen. In die tijd waren de mammoeten overal en nog groter dan nu, maar sindsdien was de ijstijd voorbij en warmde het klimaat op. Vele mammoeten stierven simpelweg omdat het te warm werd. Kesho stelde zich voor—hoe lastig het ook was—dat de gigantische dinosaurussen van lang geleden om dezelfde redenen waren uitgestorven.

Het betekende ook dat het ijs nu was gesmolten en ze niet meer terug konden lopen. Een wilde oceaan golfde in hun rug. Voor de Ashastam was de enige weg vooruit, verder het gebied in dat ze Schola noemden.

Kesho’s zicht stelde eindelijk weer scherp.

“Nee, geen natuurlijke dood,” zei hij meteen bij het zien van de happen uit het lijk. Maar het waren kleine happen, alsof de aanvaller dit vlees niet lustte.

Farshar liep cirkels rondom het beest en zag hetzelfde. “Geen van ons heeft dit gedaan. En waarom heeft de aanvaller het vlees niet opgegeten?”

Kesho watertandde. Zo’n hele mammoet kon maanden de stam voeden. Nou, ja … als vlees niet na een paar dagen zou bederven. In de praktijk zouden ze een paar dagen goed eten en dan de rest moeten weggooien.

Maar hij had hem gevonden! Hij ging iedereen zeggen dat hij hem had verslagen en—

Vader keek op en wees naar een verzameling stenen met een zwartgeblakerde bovenkant. Ze kenden het idee van vuur en haar gevolgen, maar hadden géén idee hoe ze het zelf moesten opwekken of controleren.

“Omdat het geen jacht was. Het was een bewuste aanval.”

“Aanval?”

“Deze mammoet had ruzie met iemand. Die ander heeft zich verdedigd door de mammoet te doden, en is toen gevlucht. Ja, dat is het.”

Farshar leek in ieder geval zeker van zijn zaak.

Kesho was minder zeker. Het was een machtig beest. Groot, sterk, bewapend met slagtanden. En dan door zoiets stoms doodgaan?

“Zo’n mammoet … vermoord vanwege een ruzie?”

“Territorium, voedsel, een vrouwtje, wie zal het zeggen? Deze mammoet zat een ander beest in de weg. Dat had hij niet moeten doen. Zo is de natuur nou eenmaal, zoon.”

Kesho slikte. Hij keek omlaag naar het stompje waar een arm had moeten zitten. Hij keek nog eens naar vaders grote gedaante vol spieren en vergeleek het met zijn kleine lichaampje. “Is … is dat zo?”

Vader besloot er, zoals bijna altijd, een les van te maken. “En daarom kunnen sommige kinderen maar beter jagen op stilstaand voedsel. De Ashastam beschermt je, Kesho, en jij kan op jouw manier ook de stam beschermen. Keer je taken niet de rug toe.”

Kesho had honderd meningen over zijn “taken” en hoe hij de stam kon beschermen, maar hij hield zijn mond.

Farshar zag iets in zijn ooghoeken en schoot erop af. Kesho beeldde zich een aanvaller in en zette zich schrap, maar het enige dat vader had gezien was … een leeggeplukte struik? En een paar afgebroken takken?

Hij schuifelde dichterbij, onzeker of het niet vader was die gek was geworden. “Die … die zijn waarschijnlijk door Misha geplukt de afgelopen dagen. We moeten die mammoet—”

“En heeft Misha duizend handen?”

Kesho keek langs vaders uitgestoken arm. De volgende struik was ook leeggeplukt en afgebroken. Die erachter ook.

Zo ver als ze konden zien, waren alle struiken en bomen kaalgeplukt én vernield.

“Misschien moeten we Misha vragen iets voorzichtiger om te gaan met—”

“Dit hebben wij niet gedaan!” Vader rende weg, op zoek naar het eerste stukje natuur dat onaangetast was. “Wij zijn niet lang genoeg op dezelfde plek om zoiets te doen. En we zijn met te weinig.”

“Dan vernielt iemand ons eten!” Kesho voelde weer de onbedwingbare neiging om een boom te slaan of een speer te gooien.

“Dat is niet …” Farshar wilde meteen Kesho tegenspreken, maar bedacht zich. “Dat is dus waarom we de vele winters geen eten vonden. En nu nog steeds niet, hoe ver we ook zoeken. Het is … een groter probleem dan ik wil toegeven.”

Ze vonden het volgende lijk. Een bizon, deze keer wel flink aangevreten.

Even later kwamen ze bij de rivier Indus. Een gevaarlijke plek, zo wisten de Gosti, want alle dieren leefden graag vlakbij het water. Zowel de kleine als de hele grote. Donte’s Regel werd nog steeds gevolgd binnen vele stammen.

Ook hier vonden ze het ene na het andere lichaam van een vis. Sommige helemaal opgevreten, andere helemaal niet. Ze vonden zelfs de overblijfselen van een hut, in stukken gehakt en deels verborgen door het zand.

Een net hing in het water, van de ene naar de andere kant. Tientallen vissen spartelden terwijl ze erin vastzaten. De Ashastam legde ook vaak netten in het water, maar nooit zó ver van hun eigen plekje.

Farshar vertrouwde het niet en keerde terug naar de beschutting van de bomen.

Wie deze aanvaller ook was, het kon iedereen makkelijk doden. Doden werd zelfs nonchalant: ze hadden al zoveel eten dat ze die mammoet van eerder niet eens hoefden. En toch hadden ze hem gedood. Onvoorstelbaar.

En zij volgden nu precies diens spoor.

Vader spitste zijn oren en krulde zijn staart. Kesho’s zintuigen werden scherper: zijn zicht kleurrijker, zijn oren preciezer, zijn neus vol kleine geuren die hij eerst niet opmerkte. Geuren die hem bekend overkwamen, zoals van zijn stamleden, maar ook nieuwe onbekende geuren.

Geritsel klonk van alle kanten, vermengd met gegrom en gebrom. Hij kon niet snel genoeg ronddraaien om te zien waar elk geluid vandaan kwam, maar het werd luider en kwam op hen af.

Diep in het bos, tussen de bomen, hadden ze nauwelijks zonlicht. Kesho had het gemerkt—dankzij alle spellen die hem hadden getraind op allerlei situaties—maar nu het erop aankwam vergat hij uit angst al die lessen.

De struik naast hem wiebelde uit zichzelf.

Farshar duwde Kesho tegen de grond en sprong voor hem. Een belediging, vond hij, maar hij was ook opgelucht.

Een gedaante verrees uit de struik, alsof een plant in een oogwenk was uitgegroeid. Maar het was geen plant—het was zijn zus.

Misha greep snel haar mand, die kapot op de grond lag, en gooide er wat noten en bladeren in. Het toneelstukje was natuurlijk niet overtuigend. Ze was hen stiekem gevolgd.

“Ga terug. Nu!”

Vader wilde schreeuwen, maar moest zich inhouden met het andere gevaar misschien nog in de buurt.

“Kijk dan naar Kesho,” zeurde Misha op vol volume. “Hij ligt een beetje hulpeloos in de modder. Als er iemand mee op jacht mag, dan ben ik—”

Hun ogen volgden een zwarte vlek die door de lucht vloog, begeleid door een zoemend geluid alsof windstoten op komst waren. Voordat ze konden reageren zat een vlijmscherpe pijl vast in Misha’s mand. Nog twee landden voor Kesho’s voeten.

Hij schudde zijn hoofd. Ze hadden dat mammoetvlees moeten grijpen en teruglopen naar het kamp! Maar nee, nieuwsgierigheid deed Gosti weer de das om.

Nu realiseerde hij wat het gegrom en gebrom was. Het waren vage stemmen uit de verte.

Een andere stam.

Iets vertelde hem dat het deze keer geen vriendelijke familieleden waren.

Ander verhaal?

Deze knoppen gaan naar de verhalen hiervoor (links) en hierna (rechts).

Kies het lettertype dat je leuk vindt.

Boek

Modern

Speels

1. Arme Jagers

Kesho kon zijn vader wel vermoorden. En zijn zus. En eigenlijk iedereen die te dichtbij kwam als hij zó boos was. “Ik ga mee,” zei hij resoluut. Hij wilde zich groot maken en zijn poten…