10. Epiloog
Toen de ochtend aanbrak, kwam Sinthia—Murfa’s vrouw—langs om te melden dat iedereen weg was.
Kesho en zijn ouders bleven als enige van de Asha achter.
“Waarom heeft niemand iets gezegd?” bromde Farshar, zijn stem bijna weg. “Wacht nog even. We moeten onze … onze dochter begraven.”
Sinthia keek vol medelijden, maar haar woorden waren duidelijk. “We gaan weg van deze vervloekte plek en willen niet dat jullie volgen. De ziel van Asha—een vredig volk dat samenwerkt—leeft niet voort in jou of je kinderen. Kind.”
Farshar kwam tot leven en greep Sinthia bij de nek. Helera moest ze uit elkaar trekken.
“Zoals ik al zei,” vervolgde Sinthia, waarna ze omdraaide en vertrok.
De familie kon alleen toekijken hoe de rest van de stam, een handjevol dieren, door een gat in het hek vertrok en hen achterliet.
Kesho bleef lang kijken door het gat, zittend op het dak van een krakende hut. Zo had hij goed overzicht van het bos, totdat hij vond wat hij zocht.
Enkele leden van de Jagustam waren op tijd weggekomen. Niet veel, voor zover hij kon zien, meer her en der ving hij een glimp op van een kleine Gosti of een jaguar.
Die moordlustige stammen waarover Jagu sprak? Ze waren er niet.
Ze waren er niet toen Jagu het zei, beste lezer, maar nu waren ze er wel. Nieuws van deze gebeurtenis verspreidde snel door het bos. De Jagustam beloofde wraak te nemen. Even later begonnen ze zelfs een samenwerking met de Asha: alleen waren ze te zwak, maar samen stonden ze sterker. De andere stammen werden gewaarschuwd en verteld dat ze voor de zekerheid wapens moesten maken. Want wie weet kwam de Farshar stam morgen langs om je uit te moorden.
Het hele territorium lag vol lijken. De vuren waren vervangen door een grote ring van as en verbrandde plantenresten. Pijlen staken uit bomen alsof er stekelvarkens groeiden.
Maar ze konden niet meer weg, want buiten de hekken zou het nog veel gevaarlijker zijn. Dus ze probeerden elk gestorven dier te begraven en het territorium te repareren.
Kesho had al drie dagen niks gezegd en nergens op gereageerd, dus zijn vader zocht hem op.
“Je denkt dat het jouw schuld is, of niet?” Farshar wachtte tot zijn zoon hem aankeek.
“Het is mijn schuld.”
“Je hebt het juiste gedaan,” zei hij rustig, alsof hij sprak over zoiets kleins als het kiezen van de juiste veer voor je ketting. “Een Gosti vermoorden en ons aanbieden als vlees … het is monsterlijk. Als we dat hadden toegestaan, hadden ze de volgende keer iets nog ergers gedaan. Je trok een lijn. We hadden die lijn veel eerder moeten trekken.”
“Een lijn trekken?” Kesho keek weg. “Door mij zijn meer dan vijftig dieren dood! En jij … en jij …”
“Zo is de natuur nou eenmaal, zoon. Wie als eerste aanvalt heeft altijd het voordeel. Jullie konden Jagu alleen doden omdat het een verrassing was.”
“Dat wilde ik helemaal niet. Misha denk ik ook niet.”
“Maar je instinct wilde het wel. Je weet niet of die ander gaat aanvallen. Je kon maar niet ontdekken of de Jagustam goede of slechte plannen had. Dus je kunt maar voor de zekerheid de eerste zijn die aanvalt.”
Kesho was niet overtuigd. Zijn ogen gleden over de voedselvoorraden, die ook stuk voor stuk waren afgebroken. Niet door het gevecht; Ardex was langsgekomen om de magische diamanten overal weg te stelen.
“Zodra zij uit volle macht aanvielen …” Farshar keek weg, zijn ogen glazig, alsof hij die hele avond weer afspeelde in zijn hoofd. “We moesten onszelf verdedigen. We hadden geen keus.”
We hadden geen keus. Het klonk als een smoesje, en toch voelde het waar. Kesho herhaalde het de hele tijd om zichzelf gerust te stellen.
Toen Ardex alle diamanten had verzameld, bezocht hij de familie.
“Ga je ons straffen?” zei Farshar uitdagend. “Of zijn we jouw helden, oh grote God van de Dood?”
“Geen van beiden,” zei Ardex. “Het is mij duidelijk geworden … dat zelfs als ik niks doe, ik alsnog invloed iets doe.”
De hele familie keek hem verbaasd aan.
“Zelfs als ik mezelf er compleet buiten houd, heeft mijn aanwezigheid alsnog invloed. Ik kom in de buurt en dieren krijgen de ongelofelijke behoefte om iets te vernielen. Sommige dieren … zijn er gevoeliger voor dan anderen.”
Hij schudde zijn vacht en gooide de diamanten in zijn bek, alsof dat overduidelijk de meest logische plek was om ze te bewaren.
“Geen bestaan zonder gevolgen, geen vrede zonder oorlog.”
Ardex liep weg. “Ik moet hierover nadenken. Misschien zien jullie me nog terug, misschien niet.”
Nu de voorraden niet eeuwig goed bleven, konden ze niet op de plek blijven. Ze bleven jagers en verzamelaars, en dit hele gebied was al leeggeplukt. Weggaan was lastig, zeker omdat het voelde alsof hij zijn zus definitief achterliet, maar ze hadden geen keus.
Ze moesten snel eten wat ze konden en daarna alsnog doorlopen. Door naar het gebied met al die moordlustige stammen die nu bang voor hen waren. De Asha waren allang gevlogen en zouden hen nooit terug laten.
Ze verlieten de plek met niets meer dan gereedschappen en wapens, gehuld in dierenhuiden op hun rug. Terwijl Kesho achterom keek, dacht hij een rode panda te zien. Alle twijfels en opdringerige gedachten kwamen terug. Alsof die panda ook een godin was, maar dan met de omgekeerde invloed van Ardex.
Hij had anders kunnen reageren—maar hij wist niet hoe precies.
Hadden ze echt geen keus? Was al het leven gedoemd om te vechten en doden voor hun eigen overleving? Waren Gosti gedoemd om alles te zien als gevaar en competitie? Moest moord beantwoord met moord, verraad beantwoord met wraak?
Of waren zij te dom en te blind om een andere optie te zien?
En zo ging het leven door …