3. Vuren van Muziek
Kesho kreeg een rondleiding van Jambir waarom hij niet had gevraagd. Zijn frustratie groeide toen hij merkte dat hij de Jagustam steeds minder stom vond. In eerste instantie wilde hij aanvallen of vluchten, toen sprak hij met Jambir over mogelijke plannen om de jaguars weg te ruimen, en nu klaagde hij vooral over hoe … raar de Jagustam was.
De Ashastam bestond uit allerlei verschillende diersoorten. Deze stam bestond uit niets dan jaguars, terwijl Gosti werden gebruikt als bedienden.
De Ashastam trok rond naar waar het voedsel was. Ze hadden nauwelijks spullen en bouwden bijna nooit hutjes. De Jagustam bleef al lange tijd op dezelfde plek, dus hadden ze alles volgebouwd en de hele Indus vol visnetten gegooid.
Langzaam druppelde de rest van de Ashastam binnen. Het werd steeds duidelijker dat ze geen keus hadden. De Jagustam had zoveel gebied afgezet en ingenomen dat ze nog geen manier zagen om erlangs te lopen.
Zij waren net door de noordgrens gekomen. De westgrens eindigde bij de brede rivier en hekken, terwijl de zuidgrens nóg meer hekken had. Zijn vader probeerde nu een weg te vinden door het dichte bos aan de oostgrens, maar hij had het eigenlijk al afgewezen: het was té ver van vers water en dat was te gevaarlijk.
Elk lid van de Ashastam keek argwanend naar de jaguars bij binnenkomst. Die keken net zo argwanend terug, hoeveel moeite koning Jagu ook deed om iedereen hartelijk te verwelkomen en thuis te laten voelen.
Ook zoiets. Zij hadden een koning. Het duurde een hele dag voordat Jagu begreep dat de Ashastam geen leider had en dat Farshar het dus ook niet was. En zelfs daarna vond hij het maar vreemd en bleef Farshar “koning” noemen.
Veel leden van de Asha droegen nog steeds een losse dierenhuid als kleding, zelfs nu het geen ijstijd meer was. Ook had elk lid een verzameling veren en tanden die ze altijd mee hadden, als ketting, armband of hoofdtooi. Kesho’s stam was een kleurrijke verschijning waarin iedereen er anders uitzag—en het stak lelijk af tegen de Jagustam die niks van dat alles had.
De enige “cultuur” die Kesho kon ontdekken was dat de jaguars de hele dag lang op iets zaten te kauwen. Alsof ze zouden sterven als hun kaken eventjes stil waren.
Zodra de avond viel was Jambirs rondleiding nog steeds bezig en hadden ze de voedselvoorraden bereikt.
“Hier slaan we alles op. Die andere vijftien zitten al helemaal vol, maar deze …” Bij de openstaande voorraad werd op dat moment eten naar binnen gegooid, waardoor Kesho kon zien hoeveel er wel niet in zat.
“Dat … dat is genoeg voedsel voor een heel leven!”
“Meerdere levens.”
“Een hele stam.”
Jambir knikte. “Het enige goede aan de Jagustam. Zolang ik mijn zware werk doe, heb ik altijd te eten, dat is zeker.”
Kesho watertandde opnieuw. Nooit hoeven jagen of verzamelen? Nooit lange winters met nauwelijks eten? Hij bekeek weer zijn missende arm en kleine lichaam. Als de Ashastam zoveel voedsel kon sparen, dan maakte het niet uit hoe sterk je was, of hoe groot, of dat je wel de juiste hoeveelheid ledematen had. Dan was er nooit reden om te vechten: als een dier eten wilde, gaf je het gewoon, want je had toch genoeg.
Jambir trok hem snel weg bij de voorraden. “En als je stiekem iets ervan eet,” fluisterde hij, “verander je zelf in eten. Denk er niet eens aan!”
“Maar hoe blijft het zo lang goed? Wij moeten vlees meteen eten, anders bederft het.”
“Een of andere magie. Gezegend door de goden, zeggen de jaguars altijd.”
Gezegend door de goden. Net zoals zij door Eeris bijna elke winter waren geholpen? Kesho wilde langer kijken, maar paniekerige schreeuwen uit het kamp trokken zijn aandacht. Iets stond in de brand, ongeveer rond het middelpunt tussen alle hutjes. Gosti renden terug van de rivier met manden die water lekten.
“Een straf van de goden!” riep Jambir. Hij stapte bij Kesho vandaan.
“Nee, dit is nou een zegen van de goden. Denken we.”
“Dat denk je?”
“We bidden tot Ardex de Vuurgod elke nacht. En meestal begint niet veel later een vuurtje te branden.”
Jambir had lange tijd nodig om dit te verwerken. Kesho leerde pas later dat dit weer zo’n verschil in cultuur was: de Ashastam leek als enige vuur op te kunnen roepen op een of andere manier.
Farshar rende inmiddels rond om iedereen duidelijk te maken dat er niks aan de hand was.. Het maakte de relatie met de jaguars er niet beter op. De zwakkere dieren van de Ashastam, zoals rendieren en ibex, bleven dichtbij het vuur en Farshar.
De Asha wonnen pas Jagu’s vertrouwen toen de koning de geur van geroosterd vlees rook.
De jaguars wisten niet hoe snel ze bij het vuur moesten komen en hun deel opeisen. Ze bedankten de Ashastam en vroegen hoe ze dit zelf konden doen. Farshar’s vage uitleg van hun gebeden en nachtritueel helderde weinig op.
Jambir en Kesho waren ook dichterbij geslopen, aangetrokken tot de heerlijke warmte en gezelligheid. Maar vlak voordat ze in het licht kwamen, bleef Jambir staan.
“Ik moet nog twintig vissen vangen vandaag,” mompelde hij.
De prins had het gehoord en sprak tot iedereen. “Welnee joh! Dat was een grapje! Kom erbij Jambir, waardevol lid van onze stam. Zoals alle leden van onze stam waardevol zijn.”
“Zo is het,” zei koning Jagu, zijn mond vol.
Kesho had nog nooit zo’n dik dier gezien, maar nu hij zag hoeveel de koning at—en hoe weinig hij deed—was het raadsel snel opgelost. Dat kon toch niet fijn zijn? Al dat extra gewicht meeslepen tijdens het jagen? Vader had er vast een sterke mening over, die hij nu wijselijk voor zich hield in het hol van de leeuw.
Oh nee, stom, Jagu jaagde natuurlijk nooit zelf. Dat was ook niet nodig als je hele hutten vol met vissenvlees had die eeuwig werd bewaard.
“Ik vind het nu al een geslaagde samenwerking,” zei de prins, terwijl hij zijn lippen aflikte. Met zijn ingedeukte neus kon hij moeilijk ademhalen, waardoor hij tijdens het eten steeds rochelde.
“Wij ook, beste jaguars,” zei Murfa, een andere vader van de Ashastam.
Hij hoorde origineel bij een andere stam, maar was verliefd geworden op Kesho’s tante. Nadat hij een jaar had rondgehangen in hun buurt en uiteindelijk een kind had verwekt, was hij officieel onderdeel van deze stam.
“Dus,” vervolgde Murfa, “wij vragen jullie om hulp bij het verder reizen. Zouden jullie een deel van de hekken kunnen afbreken zodat wij erlangs kunnen?”
De glimlach verdween onder Jagu’s snuit. “We zullen het … overwegen.”
“Zo niet, dan zien wij geen andere optie dan teruglopen naar waar we vandaan kwamen. En daar is al het voedsel definitief op, deels vanwege jullie—”
“Vanwege onze wat?”
“Vanwege jullie heel efficiënte visvangstmethodes,” zei Misha snel. “We hopen ervan te leren en dan door te lopen richting betere plekken.”
“Betere plekken? Farshar, een paar woorden graag!”
Farshar en Jagu wandelden weer weg van het vuur om onderling te fluisteren. Jambir was nog steeds niet zeker of het inderdaad een grapje was of dat hij alsnog twintig vissen moest vangen voordat het volle maan was. Samen met Kesho stond hij nog steeds verwijderd van de rest en kon het gesprek verstaan.
“Ik moet zeggen,” zei Jagu met geklemde kaken, “dat je jouw stam totaal niet onder controle hebt. Ze zijn onbeleefd! En ondankbaar! En allemaal … anders. Onvoorspelbaar!”
“Voor de zoveelste keer, het is niet mijn stam,” zei Farshar. “We zijn allemaal gelijk. Mijn kinderen mogen zeggen en doen wat ze willen, zolang ze maar hun stukje eten voor de stam opleveren.”
Jagu bleef stilstaan en keek in Farshars ogen. “Je hebt er nooit over nagedacht? De macht grijpen? Je zou kunnen stoppen met jagen en toch altijd te eten hebben. Geen gevaar, volledige winst!”
“Waarom zou ik dat willen?”
Nu stond Jagu helemáál versteld. “Waarom … waarom niet? Denk aan de vrijheid. Alle tijd die je overhoudt.”
Farshar lachte. Hij draaide zich om en wees naar het vuur.
De Ashastam was zacht begonnen met zingen. De stemmen smolten samen tot een prachtig koor dat de sterrenhemel iets lichter liet stralen. Leden pakten hun kettingen met veren en tanden. Door ermee te rammelen en krassen konden ze melodieën en ritmes maken, waarop sommige dieren dansten.
Misha had een paar blokken hout gevonden en sloeg een ritme. De kinderen die te klein waren om te zingen probeerden uit alle macht mee te slaan op de blokken. Ze maakten het ritme vooral onvoorspelbaar.
In één specifieke hoek, precies waar het licht het beste viel, zat en groep oudere stamleden met stenen op hun schoot. Zij hadden ook hun veer erbij gepakt. Ze tekenden iets door de scherpe punt erin te krassen, soms wel twintig keer voordat de streep dik genoeg was.
“We hebben niets dan vrije tijd,” zei Farshar. “We zijn blij als we het kunnen afwisselen met jagen en verzamelen! Dus, als je het niet erg vindt, ik heb een hele avond om iets leuks te ondernemen met mijn vrouw …”
Hij tilde zijn vrouw weg bij het vuur om samen naar een donker hoekje te rennen.
Jagu bleef verbijsterd achter. Zijn ogen vielen op Jambir.
“Aan het werk jij slome luilak,” siste hij. “Vijftig vissen vangen! Omdat je zo lui bent!”
Kesho voelde zich schuldig, maar durfde niks te beginnen tegen de grote koning.
Jambir wachtte tot ze weer alleen waren. Daarna glimlachte hij naar Kesho.
“Joh, het is prima. Ik houd nog wel even vol—ze geven me genoeg te eten. Zolang we uiteindelijk die jaguars maar uit de weg ruimen. Helpt, eh, je zus ook mee met het plan?”
“Misschien. Ik zoek nog een manier om erover te beginnen.”
Jambir slenterde weg en kon een beetje teleurstelling niet verbergen.
Kesho stapte naar het vuur, tussen zijn familieleden, en begon mee te zingen. Terwijl de Gosti om hen heen stiekem weer aan het werk waren gezet, beleefden zij een ontspannen avond met elkaar.
Zijn stam was zo slecht niet. De Jagustam die hen had binnengelaten ook niet.
Maar zingen bracht geen voedsel in zijn maag, beste lezer. Normaal gesproken zouden ze morgen weer verder lopen en nieuw vlees vinden. Ze hadden geen voorraad. Nu ze op dezelfde plek bleven, was het voedsel van de Ashastam zelf dan ook na één avond op. En Jambir kon je vertellen wat er gebeurde als je qua voedsel afhankelijk werd van een ander …