4. Vermissing
Jambir volgde Kesho dieper het bos in, met groeiende angst in zijn hart. De afgelopen dagen hadden ze niet kunnen praten, want Jambir werd op duizend opdrachten gestuurd. Hij vertelde zichzelf steeds opnieuw dat ze alle tijd hadden en dat hij geduld moest hebben.
Hij keek naar de positive kant: hij was Misha twee keer tegengekomen. Ze liep langs de hekken met haar rieten mandje, hopend dat ze toch zelf iets van eten kon verzamelen. Elke keer zag Jambir dat de mand zo goed als leeg was, maar Misha’s glimlach naar hem was er niet minder om.
Nu was Jagu eindelijk verwikkeld in een gesprek met de Ashastam over “volwassen zaken” en kon hij even wegglippen.
“Je moet echt meer slapen,” zei Kesho. “Wallen onder je ogen. Je bent zo langzaam als een kip. Nou, ja, kippen zijn best snel eigenlijk …”
“Kan ik er wat aan doen!” riep Jambir geïrriteerd.
Hij had meteen ingestemd met het plan om te leren jagen en vechten. Als hij kon overleven in het wild, kon hij weglopen bij de Jagustam. Maar hoe verder hij wegliep van veiligheid, hoe meer zijn voeten wilden omkeren.
Kesho’s aanwezigheid hielp niet, want Jambir zag hem niet als een sterk en indrukwekkend persoon. In zijn afwijking zag hij de afwijkingen van de prins en prinses, die stoer konden praten, maar ook nog nooit van hun leven hadden hoeven jagen of vechten. Jambir zou verbaasd zijn als de prins überhaupt wist hoe dat moest.
Kesho had vechtlust, dat zeker, maar of hij die vechtlust zelf kon uitvoeren …
“Daar,” fluisterde Kesho.
“Waar? Wat?”
Kesho draaide Jambirs hoofd naar een groengele lage boom achter hen. “Een vogel. In die boom, linkse tak.”
“Oh! Ja! Ik zie hem.”
Jambir kreeg een hand tegen zijn mond.
“Stap één is dat je jouw aanwezigheid niet verraad met luide kreten.”
“Oh—hmm—so—hmm—rry.”
“Stap twee is dat je de omgeving uitkamt.”
“Kammen? Als in je vacht—”
“Nee, je controleert of er niet grotere gevaren zijn. Andere roofdieren die ook de vogel zien, maar het prima vinden om jou erbij te eten als toetje.”
Jambir volgde Kesho op een rondje rondom de boom. Hij voelde zich slungelig en dom. Alsof elke voetstap hem ging verraden tegenover de vogel, alsof hij elk moment op een domme manier kon struikelen.
“Stap drie is dat je de beste positie vindt voor een aanval. Want zodra je aanvalt, heb je een flits, een hartslag, om met al je kracht een ander dier te doden. Je bent te langzaam? Je twijfelt? Je zit ernaast? De vogel is gevlogen.”
“Waarom vallen we dan ook vliegende dieren aan?” klaagde Jambir. Hij herinnerde dat de Ashastam ook een paar vogels als leden had en begreep niet hoe die twee samen konden leven.
“Niet iedereen heeft het geluk dat ze een rivier hebben ingenomen en hulpeloze vissen kunnen pakken. Die niet terugvechten.”
Jambir keek zuur. “Moeten we die vogel niet een eerlijke kans geven dan? Hoe zou jij het vinden als nu een vogel van bovenaf neerkwam, onverwacht, en ons zomaar opvrat?”
“Ja super vervelend. En daarom moet jij dus eerder en sneller zijn!”
Samen klommen ze naar een lage tak. Kesho elegant als een aapje, Jambir met meer geluk dan wijsheid.
“Ben je er klaar voor?”
Jambir knikte maar zei “natuurlijk niet”.
“Nu!”
Samen sprongen ze naar de hogere tak. Het geluid van knakkende takken en knisperende bladeren volgde hen naar boven. Stof, modder, en stukjes blad vlogen in Jambirs ogen. Hij dacht dat het kwam door de vogel die flink de vleugels wapperde, dus hij sloot zijn ogen en hield vast met alles dat hij had.
Samen met Kesho viel hij naar de grond, waar de val gelukkig werd verzacht door stapels bladeren.
De vogel klemde in zijn armen, tegen zijn borstkas. Maar hij bewoog nog! Jambir gooide de vogel in paniek van zich af, wat hem op een teleurgestelde blik van Kesho kwam te staan.
Totdat hij zag dat het helemaal geen vogel was.
Het was een stuk hout met een schildering van een vogel, realistisch genoeg om Jambir voor de gek te houden. Verdraaide Ashastam met hun creatieve verzinsels!
“Moest dat nou?” zei Jambir geïrriteerd. “Een nepvogel? Alsof ik te zwak ben voor een echt dier?”
Kesho schokschouderde. “Het is een spel. Dat is hoe je alles leert voordat het écht moet. Je gooit toch ook niet iemand die niet kan zwemmen zomaar in de rivier?”
“Ik kan zo vijftig momenten noemen waarop de jaguars precies dat hebben gedaan met een Gosti!”
“En hoe liep dat af?”
Jambir bleef stil.
Kesho duwde de nepvogel in zijn armen. “Gefeliciteerd, je hebt je eerste vogel gevangen. De volgende keer zet ik hem een tak hoger.”
De volgende keer. Langzaam begrepen zowel de Jagustam als de Ashastam dat ze wel eens flink langer in elkaars buurt konden blijven. Sommige vonden dat een pluspunt, andere een groot minpunt.
“Dankjewel,” zei Jambir zacht.
“Nou zo lastig is het ook weer niet om een vogel te tekenen en—”
“Dat je een goede vriend bent.” Jambir huilde. Hij keerde zich weg, alsof hij bang was te worden gestraft voor het tonen van emotie.
“Al zolang ik kan herinneren doe ik niets anders dan werken de hele dag. Voedsel verzamelen voor de dikke vette koning. Alles wordt bestraft, je moet maar doen wat ze vragen, je hebt geen keus. Alleen maar omdat zij eten hebben en ik niet.”
Kesho stapte dichterbij en legde zijn enige arm op Jambirs schouder. “En nu leer ik je jagen en overleven, zodat je het uiteindelijk allemaal zelf kan.”
“Je ziet toch hoe hopeloos ik ben. Ik ga echt nooit jouw vaders spieren krijgen.” Hij zag Kesho ineenkrimpen. “Of, eh, de jouwe natuurlijk. En hoe ga ik ooit indruk maken op Misha?”
“Misha?”
“Meisje. Ik zei meisje.”
“Alles is oefenen. Wij zijn alleen maar sterker omdat we veel bewegen elke dag, in plaats van op de grond liggen en anderen aansturen, zoals een of andere dikke vette koning …”
Jambir dacht hier even over na. “Niet alles is oefenen.”
“Hoezo?”
“Jij mist een arm. Alle oefening in de wereld gaat die arm niet terug groeien! En ik … misschien zijn wij een andere soort Gosti dan jullie. Een net iets andere diersoort. Eentje die niet zo sterk kan worden. We hebben dezelfde voorouder, maar zijn over tijd anders gegroeid.”
“Dus?”
“Dus misschien is onderdaan-van-jaguars het beste dat ik kan bereiken.”
Kesho’s gezicht werd rood en hij sprak met ingehouden schreeuwen. “Niemand zou onderdaan van een ander moeten zijn, hoe … zwak ze ook zijn. En daarom, beste Jambir, moeten we jouw plan doorzetten.”
“Je … overweegt echt de Jagustam aan te vallen?”
“Ik ga het noemen tegen mijn vader. Ik weet al hoe ik de stam moet overtuigen. Nog even volhouden. Dat lukt toch wel?”
Jambir knikte met tegenzin.
Ze passeerden de noordgrens, waar ze werden begroet door een jaguar en een rendier van de Ashastam die met elkaar kletsten. Verspreid over het kamp zaten gemengde groepjes met leden uit beide stammen. Ze praatten, probeerden op allerlei manieren vuur of Ardex op te roepen—zonder success—en deelden eten. Alle kinderen hadden zich verzameld om een gigantisch spel verstoppertje te spelen. De prins en prinses wilden meedoen, maar werden direct teruggefloten met boze woorden over hoe dit een verspilling van hun tijd was.
Farshar stampte uit de bespreking met Jagu, witheet van woede.
Hij kwam rechtstreeks op Kesho af en trok hem bij zich.
“Waar is Misha? We vertrekken. Nu meteen, als het kan. Dan breken we zelf maar een paar hekken af.”
“Nou, nou,” zei Jagu, die moeite had om hem bij te benen. “Geen overhaaste beslissingen. En moet ik je herinneren aan wat wij doen als je onze hekken afbreekt?”
“Misha? Misha?!”
De hele Ashastam kwam in beweging. Murfa meldde dat ze op pad was gegaan om eten te verzamelen, zoals altijd, want hun eigen eten was op. Ook al was dat zinloos, want het hele gebied was kaalgeplukt. Farshar’s vrouw—Helera—voegde zich meteen bij de familie en schreeuwde de naam van haar dochter in alle andere richtingen.
“Ze is toch niet in haar eentje koppig gaan jagen?” bromde vader.
“Nee, nee, zo onverstandig is ze niet,” probeerde Helera hem gerust te stellen.
De Asha splitste zich in vier groepen en liep naar alle hoeken van het territorium. Vloekend en schreeuwend begonnen ze de zoektocht naar Misha. Kesho wilde mee, maar had twintig pogingen nodig om zijn speer te pakken, waardoor iedereen al weg was en hij in zijn eentje erachteraan moest hollen.
Jambirs hart sloeg op hol. Hij wilde meezoeken, maar meerdere jaguars duwden hem al terug op zijn plek, wat deze keer kopje onder in de ijskoude rivier betekende.
Hij zag nog net hoe Jagu geniepig Kesho achtervolgde en staande hield.